De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IX.
|
1. Locutus est Dominus ad Moysen in deserto Sinai anno secundo, postquam egressi sunt de terra AEgypti, mense primo dicens: | 1. De Heer sprak tot Moses in de woestijn van Sinaï, het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte waren getrokken, in de eerste maandGa naar voetnoot1), zeggende: |
2. Faciant filii Israel Phase in tempore suo, Exod. XII 3. | 2. Dat de kinderen van Israël het Paschen houdenGa naar voetnoot2) te zijnen tijde, |
3. Quartadecima die mensis hujus ad vesperam, juxta omnes ceremonias et justificationes ejus. | 3. den veertienden dag dezer maand, tegen den avond, volgens al zijne plechtgebruiken en rechten. |
4. Praecepitque Moyses filiis Israel ut facerent Phase. | 4. En Moses beval aan de kinderen van Israël het Paschen te houden. |
5. Qui fecerunt tempore suo: quartadecima die mensis ad vesperam | 5. En zij hielden het te zijnen tijde, den veertienden dag der |
[pagina 556]
in monte Sinai. Juxta omnia quae mandaverat Dominus Moysi, fecerunt filii Israel. | maand, tegen den avond, bij den berg SinaïGa naar voetnoot3). Overeenkomstig al hetgeen de Heer aan Moses bevolen had, deden de kinderen van Israël. |
6. Ecce autem quidam immundi super anima hominis, qui non poterant facere Phase in die illo, accedentes ad Moysen et Aaron, | 6. Maar zie, sommige onreinen wegens het lijk van eenen menschGa naar voetnoot4), die op dien dag het Paschen niet konden houdenGa naar voetnoot5), naderden tot Moses en Aäron |
7. Dixerunt eis: Immundi sumus super anima hominis: quare fraudamur ut non valeamus oblationem offerre Domino in tempore suo inter filios Israel? | 7. en zeiden hun: Wij zijn onrein wegens het lijk van eenen mensch; waarom worden wij uitgesloten, zoodat wij niet bij machte zijn het offer aan den Heer te brengen te zijnen tijde onder de kinderen van Israël? |
8. Quibus respondit Moyses: State ut consulam quid praecipiat Dominus de vobis. | 8. Moses nu antwoordde hun: Wacht, opdat ik verneme wat de Heer aangaande u beveelt. |
9. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 9. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
10. Loquere filiis Israel: Homo qui fuerit immundus super anima, sive in via procul in gente vestra, faciat Phase Domino | 10. Zeg aan de kinderen van Israël: Wanneer iemand onder uw volk onrein is wegens een lijk of een verre reis doetGa naar voetnoot6), hij houde het Paschen voor den Heer |
11. In mense secundo, quartadecima die mensis ad vesperam: cum azymis et lactucis agrestibus comedent illud. | 11. in de tweede maand, den veertienden dag der maand, tegen den avond; met ongedeesemd brood en wilde latuwe zullen zij het eten; |
12. Non relinquent ex eo quippiam usque mane, et os ejus non confringent, omnem ritum Phase observabunt. Exod. XII 46; Joann. XIX 36. | 12. zij zullen daarvan niets overlaten tot den morgen en geen been van hetzelve breken; geheel het plechtgebruik van het Paschen zullen zij onderhouden. |
13. Si quis autem et mundus est et in itinere non fuit, et tamen non fecit Phase, exterminabitur anima illa de populis suis, quia sacrificium Domino non obtulit tempore suo: peccatum suum ipse portabit. | 13. Maar indien iemand wel rein is en geene reis deed en echter het Paschen niet heeft gehouden, die ziel zal uit hare volksgenooten worden uitgeroeid, omdat zij het offer aan den Heer niet heeft gebracht te zijnen tijde; hij zal zijne zonde dragenGa naar voetnoot7). |
[pagina 557]
14. Peregrinus quoque et advena si fuerint apud vos, facient Phase Domino juxta ceremonias et justificationes ejus. Praeceptum idem erit apud vos tam advenae quam indigenae. | 14. Ook de vreemdeling en aankomelingGa naar voetnoot8), indien er bij u zijn, zullen het Paschen voor den Heer houden volgens deszelfs plechtgebruiken en rechten. Eenerlei zal het gebod bij u zijn zoowel voor den aankomeling als voor den inboorling. |
15. Igitur die qua erectum est tabernaculum, operuit illud nubes. A vespere autem super tentorium erat quasi species ignis usque mane. Exod. XL 16, 32; Supra VII 1. | 15. Op den dag dan, dat de tabernakel werd opgericht, bedekte hem de wolkGa naar voetnoot9). Van den avond af nu was zij boven de tent als een schijnsel van vuur tot den morgen. |
16. Sic fiebat jugiter: per diem operiebat illud nubes, et per noctem quasi species ignis. | 16. Aldus geschiedde voortdurend: des daags bedekte hem de wolk en des nachts als een schijnsel van vuur. |
17. Cumque ablata fuisset nubes, quae tabernaculum protegebat, tunc proficiscebantur filii Israel: et in loco ubi stetisset nubes, ibi castrametabantur. | 17. En wanneer de wolk, welke den tabernakel dekte, werd weggenomen, dan vertrokken de kinderen van Israël; en ter plaatse, waar de wolk bleef staan, daar legerden zij zich. |
18. Ad imperium Domini proficiscebantur, et ad imperium illius figebant tabernaculum. Cunctis diebus quibus stabat nubes super tabernaculum, manebant in eodem loco: I Cor. X 1. | 18. Naar het bevel des Heeren vertrokken zij en naar zijn bevel sloegen zij den tabernakel opGa naar voetnoot10). Al de dagen, dat de wolk bleef staan boven den tabernakel, bleven zij op dezelfde plaats; |
19. Et si evenisset ut multo tempore maneret super illud, erant filii Israel in excubiis Domini, et non proficiscebantur | 19. en als het gebeurde, dat zij langen tijd daarboven verbleef, dan hielden de kinderen van Israël de wacht des HeerenGa naar voetnoot11) en vertrokken zij niet |
20. Quot diebus fuisset nubes super tabernaculum. Ad imperium Domini erigebant tentoria, et ad imperium illius deponebant. | 20. gedurende zoovele dagen, als de wolk boven den tabernakel was. Naar het bevel des Heeren sloegen zij de tenten op en naar zijn bevel braken zij ze af. |
21. Si fuisset nubes a vespere usque mane, et statim diluculo tabernaculum reliquisset, proficiscebantur: et si post diem et noctem | 21. Indien de wolk van den avond tot den morgen bleef en terstond bij het aanbreken van den dag den tabernakel verliet, dan vertrokken zij; en indien zij na éénen dag en |
[pagina 558]
recessisset, dissipabant tentoria. | nacht wegging, dan braken zij de tenten op. |
22. Si vero biduo aut uno mense vel longiori tempore fuisset super tabernaculum, manebant filii Israel in eodem loco, et non proficiscebantur: statim autem ut recessisset, movebant castra. | 22. Indien zij echter twee dagen of ééne maand of nog langeren tijd boven den tabernakel bleef, dan vertoefden de kinderen van Israël op dezelfde plaats en vertrokken niet; maar zoodra zij wegging, braken zij de legerplaats op. |
23. Per verbum Domini figebant tentoria, et per verbum illius proficiscebantur: erantque in excubiis Domini juxta imperium ejus per manum Moysi. | 23. Op het woord des Heeren sloegen zij de tenten op en op zijn woord vertrokken zij; en zij hielden de wacht des Heeren naar hetgeen Hij door de bediening van Moses bevolen had. |
- voetnoot1)
- Hoewel het verhaal van v. 1-14 tot de eerste maand behoort, werd het te dezer plaatse bij de gebeurtenissen der tweede maand (vgl. I 1) gevoegd, omdat de naviering van het Paaschfeest, welker vermelding hier hoofdzaak is, in die maand geschiedde.
- voetnoot2)
- De wet van het Paaschfeest, welke naar de letter van Exod. XII 25 eerst in Chanaän verplichtte, gold dus ook voor het woestijnleven. Waarschijnlijk is zij echter, bij wijziging van den toestand (XIV 20-35), in hare werking geschorst. Althans van eene paaschfeestviering wordt vóór Jos. V 10 nergens meer melding gemaakt.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘in de woestijn van Sinaï’.
- voetnoot4)
- Letterlijk: ‘wegens de ziel van een mensch’. Het hier gebezigde Hebr. woord, dat ‘ziel’ beteekent, drukt verder ook meermalen, zooals hier, het begrip uit van ‘ontzield lichaam’ of ‘lijk’.
- voetnoot5)
- Dat zulke onreinen (zie XIX 11-16) van het paaschoffer niet konden eten, volgt uit Lev. VII 20, 21.
- voetnoot6)
- Niet enkel in deze twee gevallen, maar ook bij alle andere soortgelijke beletselen gold deze wet.
- voetnoot7)
- Vgl. voor de beteekenis dier bedreigingen Gen. XVII noot 8 en Lev. XX noot 8.
- voetnoot8)
- Bedoeld zijn de vreemden, die zich lieten besnijden. Vgl. Exod. XII 48, 49.
- voetnoot9)
- Nadrukkelijk wordt hier, alvorens het leger van Israël in het volgende hoofdstuk den tocht hervat, van de reeds zoo dikwijls genoemde wolk des Heeren (Exod. XIII 21, 22; XXXIII 9, 10; XL 32, 34-36) melding gemaakt. Immers juist door middel dier wolk geleidde God zijn volk en wist Israël, wanneer het moest optrekken.
- voetnoot10)
- Hebr. ‘legerden zij zich’.
- voetnoot11)
- In het Hebr. is dezelfde zegswijze gebezigd als Lev. VIII 35. Vgl. aldaar noot 20.