De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||
Caput VIII.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Loquere Aaron, et dices ad eum: Cum posueris septem lucernas, candelabrum in australi parte erigatur. Hoc igitur praecipe ut lucernae contra boream e regione respiciant ad mensam panum propositionis, contra eam partem, quam candelabrum respicit, lucere debebunt. Exod. XXV 37. | 2. Spreek tot Aäron en zeg tot hem: Wanneer gij de zeven lampen stelt, worde de kandelaar opgericht aan de zuidzijde. Beveel dan, dat de lampen recht naar het noorden op de tafel der toonbrooden zien; naar dien kant, waarop de kandelaar ziet, moeten zij licht gevenGa naar voetnoot1). |
3. Fecitque Aaron, et imposuit lucernas super candelabrum, ut praeceperat Dominus Moysi. | 3. En Aäron deed het en zette de lampen op den kandelaar, gelijk de Heer aan Moses bevolen had. |
4. Haec autem erat factura candelabri, ex auro ductili, tam medius stipes, quam cuncta quae ex utroque calamorum latere nascebantur: juxta exemplum quod ostendit Dominus Moysi, ita operatus est candelabrum. | 4. Dit nu was het maaksel van den kandelaar: van gedreven goud was zoowel de middelstam als het geheel der armen, dat daaruit van weerszijden voortkwam; volgens het voorbeeld, dat de Heer aan Moses getoond had, aldus had hij den kandelaar gemaaktGa naar voetnoot2). |
5. Et locutus est Dominus ad Moysen, dicens: | 5. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
6. Tolle Levitas de medio filiorum Israel, et purificabis eos | 6. Neem de Levieten uit het midden der kinderen van Israël en reinig hen |
7. Juxta hunc ritum: Aspergantur aqua lustrationis, et radant omnes pilos carnis suae. Cumque laverint vestimenta sua, et mundati fuerint, | 7. volgens dit voorschrift: Dat zij met reinigingswaterGa naar voetnoot3) besprengd worden en zich al het haar van hun lijf afscheren. En wanneer zij hunne kleederen gewasschen hebben en gezuiverd zijnGa naar voetnoot4), |
8. Tollent bovem de armentis, et libamentum ejus similam oleo conspersam: bovem autem alterum de armento tu accipies pro peccato: | 8. zullen zij een var uit de runderkudde nemen en als zijn bijoffer tarwebloem, welke met olie beslagen isGa naar voetnoot5); en een tweeden var uit de runderkudde zult gij nemen ten zondoffer; |
[pagina 553]
9. Et applicabis Levitas coram tabernaculo foederis, convocata omni multitudine filiorum Israel. | 9. en gij zult de Levieten doen naderen voor den tabernakel des verbonds, terwijl de gansche menigte der kinderen van Israël is bijeengeroepen. |
10. Cumque Levitae fuerint coram Domino, ponent filii Israel manus suas super eos. | 10. En wanneer de Levieten voor den Heer zijn, zullen de kinderen van Israël hunne handen op hen leggenGa naar voetnoot6). |
11. Et offeret Aaron Levitas, munus in conspectu Domini a filiis Israel, ut serviant in ministerio ejus. | 11. En Aäron zal de Levieten aanbieden als gaveGa naar voetnoot7) voor het aanschijn des Heeren vanwege de kinderen van Israël, opdat zij dienen in zijnen dienst. |
12. Levitae quoque ponent manus suas super capita boum, e quibus unum facies pro peccato, et alterum in holocaustum Domini, ut depreceris pro eis. | 12. Ook zullen de Levieten hunne handen leggen op de koppen der varren, van welke gij den eenen zult offeren ten zondoffer en den anderen ten brandoffer des Heeren, om voor hen te biddenGa naar voetnoot8). |
13. Statuesque Levitas in conspectu Aaron et filiorum ejus, et consecrabis oblatos Domino, | 13. En gij zultGa naar voetnoot9) de Levieten voor het aanschijn van Aäron en van zijne zonen plaatsen en hen den Heer aanbieden en toewijden, |
14. Ac separabis de medio filiorum Israel, ut sint mei. | 14. en gij zult hen afzonderen uit het midden der kinderen van Israël opdat zij Mij toebehooren. |
15. Et postea ingredientur tabernaculum foederis, ut serviant mihi. Sicque purificabis et consecrabis eos in oblationem Domini: quoniam dono donati sunt mihi a filiis Israel. | 15. En daarna zullen zij den tabernakel des verbonds binnengaan om Mij te dienenGa naar voetnoot10). En aldus zult gij hen reinigen en toewijden tot offergave des Heeren, want ten geschenke zijn zij Mij geschonken vanwege de kinderen van Israël. |
16. Pro primogenitis quae aperiunt | 16. In ruil voor het eerstgeborene, |
[pagina 554]
omnem vulvam in Israel, accepi eos. Exod. XIII 2; Supra III 13; Luc. II 23. | dat allen moederschoot opent in Israël, heb Ik hen aangenomen. |
17. Mea sunt enim omnia primogenita filiorum Israel, tam ex hominibus quam ex jumentis. Ex die quo percussi omne primogenitum in terra AEgypti, sanctificavi eos mihi: | 17. Want Mij behoort al het eerstgeborene der kinderen van Israël, zoowel van de menschen als van het vee. Sinds den dag, dat Ik al het eerstgeborene versloeg in het land Egypte, heb Ik hen Mij toegeheiligd; |
18. Et tuli Levitas pro cunctis primogenitis filiorum Israel: | 18. en Ik heb de Levieten genomen in ruil voor al de eerstgeborenen der kinderen van Israël; |
19. Tradidique eos dono Aaron et filiis ejus de medio populi, ut serviant mihi pro Israel in tabernaculo foederis, et orent pro eis ne sit in populo plaga, si ausi fuerint accedere ad Sanctuarium. | 19. en Ik heb hen ten geschenke overgedragen aan Aäron en aan zijne zonen uit het midden des volks, ten einde zij in plaats van Israël Mij dienen in den tabernakel des verbonds en voor hen bidden, opdat er geene plaag zij onder het volk, als zij het zouden wagen tot het heiligdom te naderenGa naar voetnoot11). |
20. Feceruntque Moyses et Aaron et omnis multitudo filiorum Israel super Levitis quae praeceperat Dominus Moysi: | 20. En Moses en Aäron en geheel de menigte der kinderen van Israël deden aangaande de Levieten hetgeen de Heer aan Moses geboden had; |
21. Purificatique sunt, et laverunt vestimenta sua. Elevavitque eos Aaron in conspectu Domini, et oravit pro eis, | 21. en zij werden gereinigd en waschten hunne kleederen. En Aäron hief hen op voor het aanschijn des Heeren en bad voor henGa naar voetnoot12), |
22. Ut purificati ingrederentur ad officia sua in tabernaculum foederis coram Aaron et filiis ejus. Sicut praeceperat Dominus Moysi de Levitis, ita factum est. | 22. opdat zij, na gereinigd te zijn, mochten ingaan tot hunne ambtsbezigheden in den tabernakel des verbonds voor het aangezicht van Aäron en zijne zonen. Zooals de Heer aan Moses geboden had aangaande de Levieten, aldus geschiedde het. |
23. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 23. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
24. Haec est lex Levitarum: A viginti quinque annis et supra, | 24. Dit is de wet der Levieten: Van vijf en twintig jaren en daar- |
[pagina 555]
ingredientur ut ministrent in tabernaculo foederis. | boven zullen zij ingaan om dienst te doen in den tabernakel des verbondsGa naar voetnoot13). |
25. Cumque quinquagesimum annum aetatis impleverint, servire cessabunt: | 25. En wanneer zij hun vijftigste levensjaar voleind hebben, zullen zij ophouden te dienen; |
26. Eruntque ministri fratrum suorum in tabernaculo foederis, ut custodiant quae sibi fuerint commendata, opera autem ipsa non faciant. Sic dispones Levitis in custodiis suis. | 26. en zij zullen dienaars hunner broeders zijn in den tabernakel des verbonds om acht te geven op hetgeen hun zal worden toevertrouwd, maar het dienstwerk zelf zullen zij niet verrichtenGa naar voetnoot14). Aldus zult gij beschikken over de Levieten, wat hun ambtswerk betreft. |
- voetnoot1)
- Meer beknopt zegt het Hebr., dat wanneer Aäron de lampen stelt, naar de voorzijde van den kandelaar de zeven lampen licht moeten geven. Vgl. Exod. XXV noot 29 en XXVI 35.
- voetnoot2)
- Het Hebr. heeft in plaats van middelstam ‘zijne heup’. Vgl. Exod. XXV 31 en noot 23, alsook v. 9 en 40.
- voetnoot3)
- Misschien is hiermede het reinigingswater bedoeld van XIX 9, 17-19.
- voetnoot4)
- Alvorens de zonen van Levi (vgl. III 45) tot het heilig dienstwerk worden aangenomen, moet hunne zuivering, welke de reiniging des harten verzinnebeeldt en veronderstelt (Gen. XXXV noot 2; Exod. XIX noot 10), zoo volkomen mogelijk zijn.
- voetnoot5)
- Een var, vgl. VII noot 5, ten brandoffer, gelijk blijkt uit v. 12. - Voor bijoffer heeft het Hebr. ‘spijsoffer’.
- voetnoot6)
- Daarmede zouden zij, te weten de vorsten als vertegenwoordigers des volks, hen stellen in hunne plaats, op de Levieten de verplichting tot het heilig dienstwerk overdragend, waartoe anders alle eerstgeborenen (III 45) verplicht waren. Vgl. Lev. I noot 6.
- voetnoot7)
- In plaats van aanbieden als gave heeft het Hebr. ‘bewegen met beweging’. Op wat wijze die plechtigheid (vgl. Exod. XXIX noot 17) geschiedde, is onzeker. Wellicht bewoog Aäron zijne handen over de Levieten op dezelfde wijze, als wanneer de priester de borst en den schouder (Hebr. achterbout) der vredeoffers bewoog, of wel deed hij hen ten teeken van hunne toewijding tot het brandofferaltaar naderen.
- voetnoot8)
- Beide varren waren offers voor de Levieten. Vandaar dat ook zij de handoplegging (Lev. I noot 6) deden. Moses zou door middel van Aäron die offers opdragen om voor hen te bidden, Hebr. ‘verzoening te bewerken’. Zie voor de verzoenende kracht der offers, ook van het brandoffer, Lev. I noot 7.
- voetnoot9)
- En gij zult, d.i. gij zult dan. Het gegeven voorschrift wordt nog eens beknopt herhaald.
- voetnoot10)
- Het Hebr. heeft: ‘En daarna zullen de Levieten komen om den tabernakel der samenkomst te bedienen.’ De plaats der Levieten was in het voorhof. Alleen de priesters betraden het heiligdom.
- voetnoot11)
- In het voorhof van den tabernakel zouden zij dienen en, zegt het Hebr.: ‘voor de kinderen van Israël verzoening bewerken’, in dien zin, dat de Heer om hun plaatsvervangend dienstwerk geheel Israël genadig zou zijn. - Opdat er enz. Het Hebr. kan ook vertaald worden: ‘en er zal geene plaag zijn onder de kinderen van Israël, doordat de kinderen van Israël tot het heiligdom naderen’. Alleen de Levieten zouden naderen, hetgeen aan alle anderen als onbevoegden op doodstraf verboden was. Vgl. I 51.
- voetnoot12)
- Hief hen op, Hebr. ‘bewoog hen met beweging’. Zie noot 7. - En bad voor hen, Hebr. ‘en bewerkte verzoening voor hen’, te weten door het opdragen der offeranden.
- voetnoot13)
- Eerst met het voleinde dertigste levensjaar echter begon hun dienstplicht, voor zoover die het zwaarste werk, het vervoeren van den tabernakel met zijn toebehooren, betrof. Zie IV 47. Volgens anderen is hier geen sprake van eene wet, welk woord in het Hebr. ontbreekt, maar van een verlof om te mogen ingaan, en verplichtte de wet eerst op dertigjarigen leeftijd.
- voetnoot14)
- Hun, beter: dezen. Zij zouden de jongeren bijstaan met raad en daad, wanneer dit passend was, maar tot het eigenlijke, niet zelden zware dienstwerk waren zij niet meer verplcht.