De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 541]
| |||||||||||||||||
Caput VI.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Loquere ad filios Israel, et dices ad eos: Vir, sive mulier, cum fecerint votum ut sanctificentur, et se voluerint Domino consecrare: | 2. Spreek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: Wanneer een man of eene vrouw eene gelofte doen om zich te heiligenGa naar voetnoot1) en zich den Heer willen toewijden, |
3. A vino, et omni, quod inebriare potest, abstinebunt. Acetum ex vino, et ex qualibet alia potione, et quidquid de uva exprimitur, non bibent: uvas recentes siccasque non comedent | 3. zullen zij zich van wijn en van alles, wat bedwelmen kan, onthoudenGa naar voetnoot2). Azijn van wijn en van elken anderen drankGa naar voetnoot3) en al wat uit druiven geperst wordt, zullen zij niet drinken; versche en gedroogde druiven zullen zij niet eten |
4. Cunctis diebus quibus ex voto Domino consecrantur: quidquid ex vinea esse potest, ab uva passa usque ad acinum non comedent. | 4. al de dagen, dat zij krachtens de gelofte den Heer zijn toegewijd; al wat van den wijngaard kan zijn, van rozijn tot druivepitGa naar voetnoot4), zullen zij niet eten. |
5. Omni tempore separationis suae novacula non transibit per caput ejus usque ad completum diem, quo Domino consecratur. Sanctus erit, crescente caesarie capitis ejus. Judic. XIII 5. | 5. Al- den tijd zijner afzondering zal geen scheermes over zijn hoofd gaan, totdat de dagen voleind zijn, dat hij den Heer is toegewijd. Heilig zal hij zijn, terwijl het haar van zijn hoofd aanwast. |
6. Omni tempore consecrationis suae super mortuum non ingredietur, | 6. Geheel den tijd zijner toewijding zal hij bij eenen doode niet binnengaan, |
7. Nec super patris quidem et matris et fratris sororisque funere contaminabitur, quia consecratio Dei sui super caput ejus est. | 7. en zelfs wegens de lijkplechtigheid van vader en moeder en broeder en zuster zal hij zich niet verontreinigen, omdat de wijding van zijnen God op zijn hoofd isGa naar voetnoot5). |
[pagina 542]
8. Omnibus diebus separationis suae sanctus erit Domino. | 8. Alle dagen zijner afzondering zal hij den Heer heilig zijn. |
9. Sin autem mortuus fuerit subito quispiam coram eo, polluetur caput consecrationis ejus: quod radet illico in eadem die purgationis suae, et rursum septima. | 9. Zoo echter iemand plotseling in zijne tegenwoordigheid sterft, zal zijn gewijd hoofd verontreinigd zijn; en hij zal het aanstonds scheren op den eigen dag zijner zuivering en nogmaals op den zevenden dagGa naar voetnoot6). |
10. In octava autem die offeret duos turtures, vel duos pullos columbae sacerdoti in introitu foederis testimonii. | 10. Doch op den achtsten dag zal hij twee tortelduiven of twee jonge duiven den priester brengen aan den ingang van het verbond der getuigenis. |
11. Facietque sacerdos unum pro peccato, et alterum in holocaustum et deprecabitur pro eo, quia peccavit super mortuo: sanctificabitque caput ejus in die illo: | 11. En de priester zal de eene als zondoffer opdragen en de andere als brandoffer en voor hem bidden, wijl hij ter oorzake van den doode gezondigd heeftGa naar voetnoot7); en hij zal het hoofd van hem op dien dag heiligen; |
12. Et consecrabit Domino dies separationes illius, offerens agnum anniculum pro peccato: ita tamen ut dies priores irriti fiant, quoniam polluta est sanctificatio ejus. | 12. en hij zal den Heer de dagen zijner afzondering toewijden en een éénjarig lam voor de zonde offeren, zoo echter, dat de vorige dagen ongeldig zijn, wijl zijne toeheiliging onrein is gewordenGa naar voetnoot8). |
13. Ista est lex consecrationis. Cum dies, quos ex voto decreverat, complebuntur: adducet eum ad ostium tabernaculi foederis, | 13. Dit is de wet der toewijdingGa naar voetnoot9). Wanneer de dagen, welke hij volgens gelofte bepaald heeft, voleind zijn, zal men hem aan den ingang brengen van den tabernakel des verbonds |
14. Et offeret oblationem ejus Domino, agnum anniculum imma- | 14. en hij zal als zijne offerande aan den Heer opdragen een éénja- |
[pagina 543]
culatum in holocaustum, et ovem anniculam immaculatam pro peccato, et arietem immaculatum, hostiam pacificam, | rig, smetteloos lam ten brandoffer en een éénjarig, smetteloos schaap ten zondoffer en eenen ram zonder smet als vredeofferGa naar voetnoot10), |
15. Canistrum quoque panum azymorum qui conspersi sint oleo, et lagana absque fermento uncta oleo, ac libamina singulorum: | 15. alsook een korf met ongedeesemde brooden, welke met olie beslagen zijn, en koeken zonder zuurdeeg, bestreken met olie, en de bijoffers van elkGa naar voetnoot11); |
16. Quae offeret sacerdos coram Domino, et faciet tam pro peccato, quam in holocaustum. | 16. en de priester zal dat aanbieden voor den Heer en zoowel het zondoffer als het brandoffer opdragen. |
17. Arietem vero immolabit hostiam pacificam Domino, offerens simul canistrum azymorum, et libamenta quae ex more debentur. | 17. Den ram echter zal hij als vredeoffer voor den Heer slachten en te gelijk de korf met het ongedeesemde offeren, alsook de bijoffers, welke naar het gebruik verschuldigd zijnGa naar voetnoot12). |
18. Tunc radetur nazaraeus ante ostium tabernaculi foederis caesarie consecrationis suae: tolletque capillos ejus, et ponet super ignem, qui est suppositus sacrificio pacificorum. Act. XXI 24. | 18. Dan zal den nazareër vóór den ingang van den tabernakel des verbonds zijn gewijd hoofdhaar worden afgeschoren; en hij zal diens haren nemen en op het vuur leggen, dat onder het vredeoffer gelegd isGa naar voetnoot13). |
19. Et armum coctum arietis, tortamque absque fermento unam de canistro, et laganum azymum unum, et tradet in manus nazaraei, postquam rasum fuerit caput ejus. | 19. En den gekookten schouder van den ram en één broodbol zonder zuurdeeg uit den korf en één ongedeesemden koekGa naar voetnoot14), en hij zal dat den nazareër in de handen geven, nadat diens hoofd geschoren is. |
20. Susceptaque rursum ab eo, elevabit in conspectu Domini: et | 20. En hij zal het wederom van hem nemen en het opheffenGa naar voetnoot15) voor het |
[pagina 544]
sanctificata sacerdotis erunt, sicut pectusculum, quod separari jussum est, et femur: post haec potest bibere nazaraeus vinum. | aanschijn des Heeren; en geheiligd zijnde, zal het den priester toebehooren evenals de borst, welke volgens het gebod moet worden afgezonderd, en de dijharstGa naar voetnoot16). Daarna mag de nazareër wijn drinken. |
21. Ista est lex nazaraei, cum voverit oblationem suam Domino tempore consecrationis suae, exceptis his, quae invenerit manus ejus: juxta quod mente devoverat, ita faciet ad perfectionem sanctificationis suae. | 21. Dat is de wet des nazareërs, wanneer hij zijne offerande den Heer belooft ten tijde zijner toewijding, buiten hetgeen zijne hand nog vinden mag; zooals hij in zijn gemoed beloofd heeft, zoo zal hij doen ter voltooiïng zijner heiligingGa naar voetnoot17). |
22. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 22. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
23. Loquere Aaron et filiis ejus: Sic benedicetis filiis Israel, et dicetis eis: | 23. Zeg tot Aäron en zijne zonen: Alzoo zult gij de kinderen van Israël zegenen en gij zult tot hen zeggen: |
24. Benedicat tibi Dominus, et custodiat te. Eccli. XXXVI 19. | 24. De Heer zegene u en beware u. |
25. Ostendat Dominus faciem suam tibi, et misereatur tui. | 25. De Heer toone u zijn aangezichtGa naar voetnoot18) en erbarme zich over u. |
26. Convertat Dominus vultum suum ad te, et det tibi pacem. | 26. De Heer wende zijn gelaat naar u en geve u vrede. |
27. Invocabuntque nomen meum super filios Israel, et ego benedicam eis. | 27. En zij zullen mijnen naam inroepen over de kinderen van Israël, en Ik zal hen zegenenGa naar voetnoot19). |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘eene nazirgelofte’. Nazir of nazareër beteekent ‘afgezonderd’ en ‘toegewijd’, in wijderen zin ook ‘voortreffelijk’ (Gen. XLIX 26). Wie de in de eerstvolgende verzen beschreven gelofte van onthouding deed, werd daardoor nazir: afgezonderd voor God en Hem bijzonder toegewijd. Het nazareaat, dat bij Amos (II 11) naast het profetenambt wordt geprezen als een uitnemende zegen van God en voor uitverkorenen als Samson, Samuel en Joannes den Dooper (Jud. XIII 5 en 7; I Reg. I 11; Luc. I 15) levenslang eene verplichting was, wijst ons op den veel volmaakteren staat in de Nieuwe Wet, op de naleving, krachtens gelofte, van de evangelische raden.
- voetnoot2)
- Evenals de priesters in hun priesterlijken dienst. Lev. X 9.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘van bedwelmenden drank’.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘van pit tot schil’.
- voetnoot5)
- Hij mocht dit evenmin als de gezalfde hoogepriester (Lev. XXI 11 en 12) wegens de wijding (Hebr. ‘nezer’, het nazareërschap) op zijn hoofd, d.i. wegens zijne toewijding aan God, waarvan het lange hoofdhaar het teeken was.
- voetnoot6)
- Volgens het Hebr. zal hij zijn hoofd scheren op den dag zijner zuivering, te weten op den zevenden dag. Vgl. XIX 11, 14, 16, 19. - Was de heiliging des nazareërs verontreinigd, dan was ook het zinnebeeld dier heiliging, het hoofdhaar, verontreinigd en moest van de vernieuwde heiliging nieuw hoofdhaar getuigenis geven. Zie v. 11 en 12.
- voetnoot7)
- In plaats van bidden heeft het Hebr. ‘verzoening bewerken’. Door het zondoffer werd de zonde in wijderen zin, te weten de verontreiniging, uitgeboet (Lev. IV noot 10), door het brandoffer de vernieuwde toewijding aan God uitgedrukt (Lev. I noot 3). Dezelfde offers brachten ook de arme moeders bij hare wettelijke zuivering en de arme melaatschen bij hunne reiniging. Zie Lev. XII 8 en XIV 30, 31.
- voetnoot8)
- Alvorens zijn nazareaat opnieuw te beginnen, bracht de nazareër eerst nog een éénjarig lam ‘als schuldoffer’, gelijk de grondtekst heeft. Door dat schuldoffer werd de onvrijwillige schennis van het recht Gods, welke in het onderbreken der gelofte lag, weggenomen (Lev. V noot 12). Een soortgelijk schuldoffer bracht ook de melaatsche bij zijne reiniging. Vgl. Lev. XIV 12 en 21.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘de wet van (voor) den nazarëer’, te weten aan het einde van zijn nazareaat.
- voetnoot10)
- Het brandoffer verzinnebeeldde de volkomen toewijding des nazareërs aan God, het zondoffer diende ter uitboeting van de gedurende het nazareaat in onwetendheid en onbedachtzaamheid bedreven overtredingen, het vredeoffer strekte om de gemeenschap van vrede en vriendschap met God te beteekenen en te bevestigen. Vgl. Lev. III noot 1.
- voetnoot11)
- De laatste woorden luiden in het Hebr.: ‘en hunne spijsoffers en hunne drankoffers’. Bedoeld zijn de spijs- en drankoffers, welke bij het brandoffer en vredeoffer behoorden. Vgl. XV 3-5 en Lev. VII 12. Zie ook Lev. VI noot 12.
- voetnoot12)
- In plaats van alsook de bijoffers enz. heeft het Hebr.: ‘en de priester zal offeren zijn spijsoffer en zijn drankoffer’, te weten het bij het vredeoffer behoorende bijoffer.
- voetnoot13)
- Volgens het Hebr. legde de nazareër zelf zijne haren op het vuur. Van welk vuur hier sprake is, wordt verschillend verklaard. Waarschijnlijk is niet dat van het altaar bedoeld, maar ander vuur in het voorhof voor de toebereiding van het vleesch der vredeoffers.
- voetnoot14)
- In de Vulgaat is blijkbaar een enkel woord weggevallen. Het Hebr. zegt: ‘En de priester zal den gekookten schouder nemen’ enz. - Behalve de gewone, voor den priester bestemde stukken behoorde ook de schouder (zie v. 20) aan den priester, wellicht om de meer dan gewone diensten, den nazareër bij het lossen zijner gelofte bewezen.
- voetnoot15)
- Hebr. ‘bewegen’. Vgl. Exod. XXIX noot 17.
- voetnoot16)
- Voor evenals de borst enz. heeft het Hebr.: ‘met de borst des beweegoffers en den achterbout des hefoffers’. Vgl. Lev. VII noot 21 en Exod. XXIX 27.
- voetnoot17)
- Ten tijde zijner toewijding, Hebr. ‘wegens zijn nazareaat’. Buiten hetgeen enz. Hij mocht nog andere offers naar zijn vermogen opdragen, maar de hier beschreven offers moest hij brengen ter voltooiïng enz., volgens den grondtekst: ‘wegens de wet van zijn nazareaat’.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘doe zijn aangezicht over u lichten’, d.i. verleene u blijdschap en geluk, waarvan het licht het zinnebeeld is (Eccles. XI 7).
- voetnoot19)
- Alleen de priesters, Aäron en zijne zonen, mochten als de middelaars tusschen God en het volk dien zegen uitspreken, welke daarom de zegen van Aäron (Eccli. XXXVI 19) genoemd werd. In dien drievoudigen zegen zien vele Vaders eene aanduiding van het Geheim der allerheiligste Drieëenheid.