De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||
Caput V.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Praecipe filiis Israel, ut ejiciant de castris omnem leprosum, et qui semine fluit, pollutusque est super mortuo: | 2. Gebied aan de kinderen van Israël, dat zij buiten de legerplaats zenden een ieder, die melaatsch is en die aan zaadvloed lijdt en die wegens eenen doode verontreinigd isGa naar voetnoot1); |
3. Tam masculum quam feminam ejicite de castris, ne contaminent ea cum habitaverim vobiscum. | 3. zoo man als vrouw, zend ze buiten de legerplaats, opdat zij die niet besmetten, terwijl Ik bij ulieden woon. |
4. Feceruntque ita filii Israel, et ejecerunt eos extra castra, sicut locutus erat Dominus Moysi. | 4. En de kinderen van Israël deden aldus en zonden hen buiten de legerplaats, gelijk de Heer tot Moses gesproken had. |
5. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 5. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
6. Loquere ad filios Israel: Vir, sive mulier, cum fecerint ex omnibus peccatis, quae solent hominibus accidere, et per negligentiam transgressi fuerint mandatum Domini, atque deliquerint, | 6. Spreek tot de kinderen van Israël: Wanneer een man of eene vrouw eene van al die zonden begaat, welke den menschen plegen te overkomen, en door onachtzaamheid het gebod des Heeren overtreedt en misdoetGa naar voetnoot2), |
7. Confitebuntur peccatum suum, et reddent ipsum caput, quintamque partem desuper ei, in quem peccaverint. Lev. VI 5. | 7. dan zullen zij hunne zonde belijden en de zaak zelve teruggeven alsook het vijfde deel daarboven aan hem, tegen wien zij gezondigd hebben. |
8. Sin autem non fuerit qui recipiat, dabunt Domino, et erit sacerdotis, excepto ariete, qui offertur pro expiatione, ut sit placabilis hostia. | 8. Zoo er echter niemand is om dit te ontvangenGa naar voetnoot3), zullen zij het den Heer geven, en het zal voor den priester zijn, ongerekend de ram, die voor de verzoening geofferd wordt om een verzoenende offerande te zijnGa naar voetnoot4). |
[pagina 538]
9. Omnes quoque primitiae, quas offerunt filii Israel, ad sacerdotem pertinent: | 9. Ook alle eerstelingenGa naar voetnoot5), welke de kinderen van Israël offeren, zullen den priester toebehooren; |
10. Et quidquid in Sanctuarium offertur a singulis, et traditur manibus sacerdotis, ipsius erit. | 10. en al wat voor het heiligdom door een ieder geofferd en in de handen des priesters gegeven wordt, zal hem toebehoorenGa naar voetnoot6). |
11. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 11. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
12. Loquere ad filios Israel, et dices ad eos: Vir, cujus uxor erraverit, maritumque contemnens | 12, Spreek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: Indien iemands huisvrouw afdwaalt en, met verachting van haren echtgenoot, |
13. Dormierit cum altero viro, et hoc maritus deprehendere non quiverit, sed latet adulterium, et testibus argui non potest, quia non est inventa in stupro: | 13. bij eenen anderen man slaapt, en de echtgenoot dit niet kan achterhalen, maar de echtbreuk verborgen blijft en niet met getuigen bewezen kan worden, omdat zij niet op overspel betrapt isGa naar voetnoot7); |
14. Si spiritus zelotypiae concitaverit virum contra uxorem suam, quae vel polluta est, vel falsa suspicio appetitur, | 14. indien een geest van ijverzucht den man aandrijft tegen zijne huisvrouw, welke of verontreinigd is of door een valsch vermoeden wordt aangerand, |
15. Adducet eam ad sacerdotem, et offeret oblationem pro illa decimam partem sati farinae hordeaceae: non fundet super eam oleum, nec imponet thus: quia sacrificium zelotypiae est, et oblatio investigans adulterium. | 15. dan zal hij haar tot den priester voeren en als een offer voor haar het tiende deel van eene maat gerstemeel brengen; hij zal daarop geen olie gieten noch wierook leggen; want het is een spijsoffer der ijverzucht en een offerande tot navorsching van echtbreukGa naar voetnoot8). |
16. Offeret igitur eam sacerdos, et statuet coram Domino. | 16. De priester dan zal haar doen naderen en haar plaatsen voor den HeerGa naar voetnoot9). |
17. Assumetque aquam sanctam in vase fictili, et pauxillum terrae de | 17. En hij zal heilig water in een aarden vat nemen en een weinig |
[pagina 539]
pavimento tabernaculi mittet in eam. | aarde van den vloer des tabernakels daarbij doenGa naar voetnoot10). |
18. Cumque steterit mulier in conspectu Domini, discooperiet caput ejus, et ponet super manus illius sacrificium recordationis, et oblationem zelotypiae: ipse autem tenebit aquas amarissimas, in quibus cum exsecratione maledicta congessit. | 18. En wanneer de vrouw voor het aanschijn des Heeren staat, zal hij haar het hoofd ontdekken en op hare handen leggen het spijsoffer der herinnering en de offerande der ijverzucht; hij echter zal het allerbitterste water vasthouden, waarin hij onder verwensching vervloekingen heeft opeengehooptGa naar voetnoot11). |
19. Adjurabitque eam, et dicet: Si non dormivit vir alienus tecum, et si non polluta es, deserto mariti thoro, non te nocebunt aquae istae amarissimae, in quas maledicta congessi. | 19. En hij zal haar bezweren en tot haar zeggen: Indien geen vreemde man bij u geslapen heeft en gij niet door ontrouw aan de sponde uws echtgenoots verontreinigd zijt, dan zal u dit allerbitterste water niet schaden, waarin ik vervloe kingen heb opeengehoopt. |
20. Sin autem declinasti a viro tuo, atque polluta es, et concubuisti cum altero viro: | 20. Maar als gij van uwen man afgeweken en bezoedeld zijt en bij een anderen man hebt gelegen, |
21. His maledictionibus subjacebis: Det te Dominus in maledictionem, exemplumque cunctorum in populo suo: putrescere faciat femur tuum, et tumens uterus tuus disrumpatur. | 21. dan zullen deze vervloekingen over u komen: De Heer make u tot eene vervloeking en tot een voorbeeldGa naar voetnoot12) voor allen onder zijn volk: Hij doe uwe heup verrotten en uw schoot zwelle op en barste vaneen. |
22. Ingrediantur aquae maledictae in ventrem tuum, et utero tumescente putrescat femur. Et respondebit mulier, Amen, amen. | 22. Het gevloekte water kome in uwen buik en uw schoot zwelle op en uwe heup verrotte. En de vrouw zal antwoorden: Amen, amenGa naar voetnoot13). |
23. Scribetque sacerdos in libello ista maledicta, et delebit ea aquis amarissimis, in quas maledicta congessit, | 23. En de priester zal die vervloekingen op een blad schrijven en ze met het allerbitterste water uitwisschen, waarin hij de vervloekingen heeft opeengehooptGa naar voetnoot14), |
[pagina 540]
24. Et dabit ei bibere. Quas cum exhauserit, | 24. en hij zal het haar te drinken geven. En wanneer zij dat gedronken heeftGa naar voetnoot15), |
25. Tollet sacerdos de manu ejus sacrificium zelotypiae, et elevabit illud coram Domino, imponetque illud super altare: ita dumtaxat ut prius, | 25. zal de priester uit hare hand het spijsoffer der ijverzucht nemen en het voor den Heer opheffen en op het altaar leggenGa naar voetnoot16), zoo nochtans, dat hij eerst |
26. Pugillum sacrificii tollat de eo, quod offertur, et incendat super altare: et sic potum det mulieri aquas amarissimas. | 26. een handvol neme van het spijsoffer, dat opgedragen wordt, en op het altaar verbrande; en aldus geve hij aan de vrouw het allerbitterste water te drinken. |
27. Quas cum biberit, si polluta est, et contempto viro adulterii rea, pertransibunt eam aquae maledictionis, et inflato ventre computrescet femur: eritque mulier in maledictionem, et in exemplum omni populo. | 27. En wanneer zij dat gedronken heeft, dan zal, indien zij verontreinigd en met verachting van haren man aan echtbreuk schuldig is, het water der vervloeking haar doordringen en haar buik zal opzwellen en hare heup verrotten; en de vrouw zal tot eene vervloeking zijn en tot een voorbeeld voor geheel het volk. |
28. Quod si polluta non fuerit, erit innoxia, et faciet liberos. | 28. Bijaldien zij echter niet verontreinigd is, zal zij ongedeerd blijven en kinderen baren. |
29. Ista est lex zelotypiae. Si declinaverit mulier a viro suo, et si polluta fuerit, | 29. Dat is de wet der ijverzucht. Indien eene vrouw afwijkt van haren man en indien zij verontreinigd is, |
30. Maritusque zelotypiae spiritu concitatus adduxerit eam in conspectu Domini, et fecerit ei sacerdos juxta omnia quae scripta sunt: | 30. en de echtgenoot, door een geest van ijverzucht aangedreven, haar voor het aanschijn des Heeren voert, en de priester haar doet overeenkomstig al hetgeen geschreven is, |
31. Maritus absque culpa erit, et illa recipiet iniquitatem suam. | 31. dan zal de echtgenoot geene schuld hebbenGa naar voetnoot17), en zij zal naar hare ongerechtigheid ontvangen. |
- voetnoot1)
- Van zoodanigen is sprake, die, door erge onreinheid aangetast, bij aanraking anderen zouden besmetten. Vgl. Lev. XIII; XV; Num. XIX 11 en Lev. XXI 1.
- voetnoot2)
- Door onachtzaamheid ontbreekt in het Hebr. Vgl. voor het hier v. 6-8 gestelde geval Lev. VI 2-7 en de noten.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘Wanneer echter de man geen goëel heeft’. Dezen naam droeg de nabestaande in den bloede (vgl. Lev. XXV noot 15), die voor de belangen van zijnen bloedverwant kon of moest optreden en na diens dood het erfrecht had.
- voetnoot4)
- Vanzelf, krachtens de wet van het schuldoffer (Lev. VII 1-7) behoorde reeds de ram aan den priester. - Geheel het vers is eene aanvulling der wet van Lev. VI 2-7.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘elk hefoffer’, d.i. elke gift in het algemeen.
- voetnoot6)
- Voor het heiligdom staat niet in den grondtekst. Daar is van ‘heilige gaven’ sprake, welke dien priester toebehooren, aan wien iemand ze geeft.
- voetnoot7)
- Was de echtbreuk bewezen, dan volgde de doodstraf der schuldigen. Zie Lev. XX 10.
- voetnoot8)
- Uit gerstemeel, het voedsel der armen, dat slechts half zooveel waarde had (IV Reg. VII 1) als het bij de spijsoffers gebruikelijke tarwemeel, bestond deze droevige offerande. Eenzelfde maat, volgens het Hebr.: ‘het tiende van een epha’, werd in acht genomen bij het als zondoffer voorgeschreven spijsoffer, waaraan ook het gemis van olie en wierook doet denken. De zinnebeeldige teekenen van een blij en godvruchtig gemoed pasten hier niet. Vgl. Lev. V 11 en noot 9. - In den grondtekst luiden de laatste woorden: ‘en een spijsoffer van herinnering, dat misdaad in herinnering brengt’, te weten, dat de bedoeling heeft de misdaad, zoo die begaan is, en de bestraffing der misdaad aan God in herinnering te brengen.
- voetnoot9)
- Binnen het voorhof, bij het brandofferaltaar. Vgl. Lev. I noot 8.
- voetnoot10)
- Water uit het koperen waschvat (Exod. XXX 18) en een weinig aarde of beter stof van den grond des tabernakels (Hebr. ‘der woning’. Vgl. Exod. XXVI noot 4).
- voetnoot11)
- De ontdekking des hoofds (Lev. X noot 5) herinnerde er aan, dat niets voor God verborgen is, die zelf, gelijk het heilige water en het stof der heilige plaats verzinnebeeldde, het oordeel zou vellen. Het spijsoffer der herinnering (zie noot 8) moest in de handen der vrouw zijn, ten teeken dat zij zich aan het godsoordeel onderwierp, maar de priester droeg als Gods vertegenwoordiger het allerbitterste water, aldus genoemd om het bittere wee, dat het der schuldige berokkenen zou. - Wat de laatste woorden betreft, heeft het Hebr.: ‘en in zijne hand zal het water der bitterheid zijn, dat vloek aanbrengt’. De Vulgaat las, blijkens haar vrije vertaling, ‘dat vervloekt is’. Hetzelfde geldt voor het volgende vers.
- voetnoot12)
- Tot een voorbeeld, Hebr.: ‘tot een eed’. Uw naam worde spreekwoordelijk bij wijze van voorbeeld genoemd, wanneer iemand onder eede verwenschingen uitspreekt. Eene tegenstelling hiermede geeft Gen. XLVIII 20. En barste vaneen ontbreekt in den grondtekst.
- voetnoot13)
- Amen, zoo zij het: eene betuiging van volkomen instemming met de onder eede uitgesproken verwensching.
- voetnoot14)
- Waarin enz. ontbreekt in den grondtekst. - Deze handeling, waarbij de vervloekingen als in het water overgingen, verzinnebeeldde de noodlottige kracht van dat water, waaraan de schuldige zich ziekte en dood zou drinken.
- voetnoot15)
- Het Hebr. heeft: ‘En hij zal de vrouw... laten drinken en in haar zal komen het water, dat vervloeking aanbrengt, tot bitterheid’. Dit gebeurde echter niet onmiddellijk, maar (zie v. 26) nadat het spijsoffer was opgedragen.
- voetnoot16)
- Na het spijsoffer opgeheven (Hebr. ‘bewogen’, zie Ex. XXIX noot 17) te hebben, legde hij het niet in zijn geheel, maar (zie v. 26) een handvol er van, de gedenkgave (Lev. II 2), gelijk de grondtekst duidelijker zegt, op het altaar.
- voetnoot17)
- Immers hij oefende het recht uit, dat de Wet hem gaf. - Het hier beschreven godsoordeel verhinderde de nootlottige gevolgen der ijverzucht en was een krachtig middel om de eerbaarheid der vrouw en de reinheid van het huwelijk bij het uitverkoren volk in stand te houden.