De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen et Aaron, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses en Aäron, zeggende: |
2. Tolle summam filiorum Caath de medio Levitarum per domos et familias suas, | 2. Neem het getal op der zonen van Caäth uit het midden der Levieten volgens hunne huizen en geslachten, |
3. A trigesimo anno et supra, usque ad quinquagesimum annum, omnium qui ingrediuntur ut stent et ministrent in tabernaculo foederis. | 3. van dertig jaren en daarboven tot vijftig jaren, van allen, die toetreden om te staan en dienst te doen in den tabernakel des verbondsGa naar voetnoot1). |
4. Hic est cultus filiorum Caath: | 4. Dit is de dienst der zonen van |
[pagina 532]
Tabernaculum foederis, et Sanctum sanctorum | CaäthGa naar voetnoot2): Den tabernakel des verbonds en het Heilige der heiligen |
5. Ingredientur Aaron et filii ejus, quando movenda sunt castra, et deponent velum quod pendet ante fores, involventque eo arcam testimonii, | 5. zullen Aäron en zijne zonen binnengaan, wanneer het leger moet opbreken, en zij zullen het voorhangselGa naar voetnoot3), dat vóór den ingang hangt, afnemen en daarin de ark van het getuigenis wikkelen, |
6. Et operient rursum velamine ianthinarum pellium, extendentque desuper pallium totum hyacinthinum, et inducent vectes. | 6. en zij zullen dat wederom dekken met een dekkleed van violetblauwe vellen en daarover een kleed geheel van donkerblauw uitspreiden en de draagboomen aanleggenGa naar voetnoot4). |
7. Mensam quoque propositionis involvent hyacinthino pallio, et ponent cum ea thuribula et mortariola, cyathos et crateras ad liba fundenda: panes semper in ea erunt: | 7. Ook de toontafel zullen zij in een donkerblauw kleed wikkelen en daarbij doen de wierookvatenGa naar voetnoot5) en de schalen, de bekers en de bekkens om de plengoffers uit te storten; de brooden zullen altijd daarop zijn; |
8. Extendentque desuper pallium coccineum, quod rursum operient velamento ianthinarum pellium, et inducent vectes. | 8. en zij zullen daarover een karmozijnen kleed uitspreiden, dat zij wederom zullen dekken met. een dekkleed van violetblauwe vellen, en zij zullen de draagboomen aanleggen. |
9. Sument et pallium hyacinthinum quo operient candelabrum cum lucernis et forcipibus suis et emunctoriis et cunctis vasis olei, quae ad concinnandas lucernas necessaria sunt: | 9. Ook zullen zij een donkerblauw kleed nemen, waarmede zij den kandelaar zullen bedekken met zijne lampen en tangen en snuiters en al zijne olievaten, welke voor het bereiden der lampen noodig zijnGa naar voetnoot6); |
10. Et super omnia ponent operimentum ianthinarum pellium, et inducent vectes. | 10. en over dat alles zullen zij een dekkleed doen van violetblauwe vellen, en zij zullen de draagboomen aanleggenGa naar voetnoot7). |
11. Nec non et altare aureum in- | 11. Evenzoo ook zullen zij het |
[pagina 533]
volvent hyacinthino vestimento, et extendent desuper operimentum ianthinarum pellium, inducentque vectes. | gouden altaarGa naar voetnoot8) in een donkerblauw kleed wikkelen en daarover een dekkleed van violetblauwe vellen uitspreiden, en zij zullen de draagboomen aanleggen. |
12. Omnia vasa, quibus ministratur in Sanctuario, involvent hyacinthino pallio, et extendent desuper operimentum ianthinarum pellium, inducentque vectes. | 12. Al het gereedschap, waarmede het dienstwerk in het heiligdom verricht wordt, zullen zij in een donkerblauw kleed wikkelen en daarover een dekkleed van violetblauwe vellen uitspreiden, en zij zullen de draagboomen aanleggen. |
13. Sed et altare mundabunt cinere, et involvent illud purpureo vestimento, | 13. Insgelijks zullen zij ook het altaar zuiveren van de asch en het in een purperen kleed wikkelenGa naar voetnoot9), |
14. Ponentque cum eo omnia vasa, quibus in ministerio ejus utuntur, id est, ignium receptacula, fuscinulas ac tridentes, uncinos et batilla. Cuncta vasa altaris operient simul velamine ianthinarum pellium, et inducent vectes. | 14. en zij zullen daarbij doen al het gereedschap, dat voor deszelfs dienst gebruikt wordt, te weten de vuurpannen, de vorken en de drietanden, de haken en de schoppen. Al het gereedschap des altaars te zamen zullen zij met een dekkleed van violetblauwe vellen bedekken, en zij zullen de draagboomen aanleggenGa naar voetnoot10). |
15. Cumque involverint Aaron et filii ejus Sanctuarium et omnia vasa ejus in commotione castrorum, tunc intrabunt filii Caath ut portent involuta: et non tangent vasa Sanctuarii, ne moriantur. Ista sunt onera filiorum Caath in tabernaculo foederis: I Par. XV 15. | 15. En wanneer Aäron en zijne zonen het heiligdom enGa naar voetnoot11) al zijn gereedschap omwikkeld hebben bij het opbreken van het leger, dan zullen de zonen van Caäth komen om dat omwikkelde te dragen; en zij zullen het gereedschap van het heiligdom niet aanraken, opdat zij niet sterven. Dat zijn de lasten der zonen van Caäth bij den tabernakel des verbonds; |
16. Super quos erit Eleazar filius Aaron sacerdotis, ad cujus curam pertinet oleum ad concinnandas lucernas, et compositionis incensum, et sacrificium, quod semper offertur, et oleum unctionis, et quidquid ad cultum tabernaculi pertinet, omniumque vasorum, quae in Sanctuario sunt. | 16. en over hen zal staan Eleazar, de zoon van Aäron, den priester, die te zorgen heeft voor de olie ter bereiding der lampen en voor het mengsel van het reukwerk en voor het spijsoffer, dat voortdurend wordt opgedragen, en voor de olie der zalvingGa naar voetnoot12) en voor alles wat tot den dienst van den tabernakel behoort en van alle gereedschap, dat in het heiligdom is. |
[pagina 534]
17. Locutusque est Dominus ad Moysen et Aaron, dicens: | 17. En de Heer sprak tot Moses en Aäron, zeggende: |
18. Nolite perdere populum Caath de medio Levitarum: | 18. Verdelgt het volk van Caäth nietGa naar voetnoot13) uit het midden der Levieten, |
19. Sed hoc facite eis, ut vivant, et non moriantur, si tetigerint Sancta sanctorum. Aaron et filii ejus intrabunt, ipsique disponent opera singulorum, et divident quid portare quis debeat. | 19. maar doet dit voor hen, opdat zij blijven leven en niet sterven, wanneer zij de allerheiligste zaken aanraken. Aäron en zijne zonen zullen binnengaan, en zij zullen ieders werk regelen en verdeelen wat een ieder moet dragen. |
20. Alii nulla curiositate videant quae sunt in Sanctuario priusquam involvantur, alioquin morientur. | 20. Dat niet de anderen uit eenige nieuwsgierigheid de dingen zien, welk in het heiligdom zijn, voordat zij omwikkeld zijn; anders zullen zij sterven. |
21. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 21. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
22. Tolle summam etiam filiorum Gerson per domos ac familias et cognationes suas, | 22. Neem ook het getal op der zonen van Gerson volgens hunne huizen en familiën en geslachten, |
23. A triginta annis et supra, usque ad annos quinquaginta. Numera omnes qui ingrediuntur et ministrant in tabernaculo foederis. | 23. van dertig jaren en daarboven tot vijftig jaren. Tel allen, die toetreden en dienst doen in den tabernakel des verbonds. |
24. Hoc est officium familiae Gersonitarum, | 24. Dit is de taak van het geslacht der Gersonieten: |
25. Ut portent cortinas tabernaculi et tectum foederis operimentum aliud, et super omnia velamen ianthinum tentoriumque quod pendet in introitu tabernaculi foederis, | 25. Zij moeten dragen de tapijten van den tabernakel en het dak des verbonds, de andere bedekking en het violetblauwe dekkleed, dat over alles ligt, en de gordijn, welke aan den ingang van den tabernakel des verbonds hangtGa naar voetnoot14), |
26. Cortinas atrii, et velum in introitu quod est ante tabernaculum. Omnia quae ad altare pertinent, funiculos, et vasa ministerii, | 26. de tapijten van het voorhof en het voorhangsel aan den ingang vóór den tabernakel. Alles, wat tot het altaar behoort, de koorden en het gereedschap voor zijnen dienstGa naar voetnoot15) |
27. Jubente Aaron et filiis ejus, portabunt filii Gerson: et scient | 27. zullen, op bevel van Aäron en zijne zonen, de zonen van Gerson |
[pagina 535]
singuli cui debeant oneri mancipari. | dragen; en een ieder zal weten voor welken last hij dienstbaar moet zijn. |
28. Hic est cultus familiae Gersonitarum in tabernaculo foederis, eruntque sub manu Ithamar filii Aaron sacerdotis. | 28. Dat is de dienst van het geslacht der Gersonieten in den tabernakel des verbonds, en zij zullen onder het bestier zijn van Ithamar, den zoon van Aäron, den priester. |
29. Filios quoque Merari per familias et domos patrum suorum recensebis | 29. Ook zult gij de zonen van Merari tellen volgens de geslachten en de huizen hunner vaderen, |
30. A triginta annis et supra, usque ad annos quinquaginta, omnes qui ingrediuntur ad officium ministerii sui et cultum foederis testimonii. | 30. van dertig jaren en daarboven tot vijftig jaren; allen, die toetreden tot de taak van hun dienstwerk en tot den dienst van het verbond der getuigenisGa naar voetnoot16). |
31. Haec sunt onera eorum: Portabunt tabulas tabernaculi et vectes ejus, columnas ac bases earum, | 31. Dit zijn hunne lasten: Zij zullen de delen dragen van den tabernakel en zijne sluitboomen, de kolommen en hare voetstukken, |
32. Columnas quoque atrii per circuitum cum basibus et paxillis et funibus suis. Omnia vasa et supellectilem ad numerum accipient, sicque portabunt. | 32. ook de kolommen van het voorhof in het rond met hare voetstukken en pinnen en koorden. Al het gereedschap en geheel den toestel zullen zij toegeteld ontvangen en aldus dragenGa naar voetnoot17). |
33. Hoc est officium familiae Meraritarum et ministerium in tabernaculo foederis: eruntque sub manu Ithamar filii Aaron sacerdotis. | 33. Dat is de taak van het geslacht der Merarieten en hun dienstwerk in den tabernakel des verbonds; en zij zullen onder het bestier zijn van Ithamar, den zoon van Aäron, den priester. |
34. Recensuerunt igitur Moyses et Aaron et principes synagogae filios Caath per cognationes et domos patrum suorum | 34. Moses dan en Aäron en de vorsten der gemeente telden de zonen van Caäth volgens de geslachten en de huizen hunner vaderen, |
35. A triginta annis et supra, usque ad annum quinquagesimum, omnes qui ingrediuntur ad ministerium tabernaculi foederis: | 35. van dertig jaren en daarboven tot vijftig jaren, allen, die toetraden tot het dienstwerk van den tabernakel des verbonds; |
36. Et inventi sunt duo millia septingenti quinquaginta. | 36. en er werden er gevonden twee duizend zevenhonderd en vijftig. |
37. Hic est numerus populi Caath qui intrant tabernaculum foederis: hos numeravit Moyses et Aaron juxta sermonem Domini per manum Moysi. | 37. Dat is het getal van het volk van Caäth, die in den tabernakel des verbonds ingaanGa naar voetnoot18); hen hebben Moses en Aäron geteld volgens het woord des Heeren door de bediening van Moses. |
38. Numerati sunt et filii Gerson | 38. Ook de zonen van Gerson wer- |
[pagina 536]
per cognationes et domos patrum suorum, | den geteld volgens de geslachten en de huizen hunner vaderen, |
39. A triginta annis et supra, usque ad quinquagesimum annum, omnes qui ingrediuntur ut ministrent in tabernaculo foederis: | 39. van dertig jaren en daarboven tot vijftig jaren, allen, die toetraden om in den tabernakel des verbonda te dienen; |
40. Et inventi sunt duo millia sexcenti triginta. | 40. en er werden er gevonden twee duizend zeshonderd en dertig. |
41. Hic est populus Gersonitarum, quos numeraverunt Moyses et Aaron juxta verbum Domini. | 41. Dat is het volk der Gersonieten en hen hebben Moses en Aäron geteld volgens het woord des Heeren. |
42. Numerati sunt et filii Merari per cognationes et domos patrum suorum | 42. Ook de zonen van Merari werden geteld volgens de geslachten en de huizen hunner vaderen, |
43. A triginta annis et supra, usque ad annum quinquagesimum, omnes qui ingrediuntur ad explendos ritus tabernaculi foederis: | 43. van dertig jaren en daarboven tot vijftig jaren, allen, die toetraden om het dienstwerk te verrichten van den tabernakel des verbonds; |
44. Et inventi sunt tria millia ducenti. | 44. en er werden er gevonden drie duizend tweehonderd. |
45. Hic est numerus filiorum Merari, quos recensuerunt Moyses et Aaron juxta imperium Domini per manum Moysi. | 45. Dat is het getal der zonen van Merari en hen hebben geteld Moses en Aäron volgens het bevel des Heeren door de bediening van Moses. |
46. Omnes qui recensiti sunt de Levitis, et quos recenseri fecit ad nomen Moyses et Aaron, et principes Israel per cognationes et domos patrum suorum | 46. Allen, die geteld zijn van de Levieten en die Moses en Aäron en de vorsten van Israël bij name hebben doen tellen volgens de geslachten en de huizen hunner vaderen, |
47. A triginta annis et supra, usque ad annum quinquagesimum, ingredientes ad ministerium tabernaculi, et onera portanda, | 47. van dertig jaren en daarboven tot vijftig jaren, die toetraden tot het dienstwerk des tabernakels en tot het dragen der lasten, |
48. Fuerunt simul octo millia quingenti octoginta. | 48. waren te zamen acht duizend vijfhonderd en tachtig. |
49. Juxta verbum Domini recensuit eos Moyses, unumquemque juxta officium et onera sua, sicut praeceperat ei Dominus. | 49. Volgens het woord des Heeren heeft hen Moses geteld, een ieder naar zijne taak en zijne lasten, gelijk de Heer hem geboden had. |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘een ieder, die tot den (heiligen) krijgsdienst komt (en vanzelf ook de geschiktheid daartoe heeft), om arbeid te verrichten in den tabernakel der samenkomst.’ In den tabernakel beteekent hier ‘bij’ of ‘met betrekking tot den tabernakel’. Hetzelfde geldt voor v. 23, 28, 33, 37 en 39. Alleen aan de priesters was het veroorloofd binnen den tabernakel in het Heilige te gaan en daar het dienstwerk te verrichten.
- voetnoot2)
- De Caäthieten worden het eerst genoemd, omdat hun dienstwerk de heiligste zaken betrof en het gewichtigste was, alsook omdat de priesterlijke familie tot het geslacht van Caäth behoorde.
- voetnoot3)
- Het voorhangsel tusschen het Heilige en het Heilige der heiligen. Zie Exod. XXVI 31-33.
- voetnoot4)
- Vgl. voor violetblauwe vellen en donkerblauw Exod. XXV noot 3 en 2. - De draagboomen aanleggen beteekent volgens sommigen met verwijzing naar Exod. XXV 15 de draagboomen zoo schikken, dat zij door de dragers der ark aanstonds konden worden aangevat. Anderen meenen, dat bij wijze van uitzondering op den regel de draagboomen vóór het omwikkelen der ark uit de ringen genomen en daarna er weder ingestoken werden.
- voetnoot5)
- Hebr. ‘de schotels’. Vgl. verder Exod. XXV noot 21. Vgl. voor de toontafel Exod. XXV 23-28.
- voetnoot6)
- Vgl. Exod. XXV 31-39.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘en zij zullen dat op de draagbaar leggen’. Hetzelfde geldt voor v. 12 aan het einde.
- voetnoot8)
- Het reukaltaar. Vgl. Exod. XXX 1-10.
- voetnoot9)
- Het brandofferaltaar. Vgl. Exod. XXVII 3-8. Zie voor purperen kleed Exod. XXV noot 2.
- voetnoot10)
- De Samaritaansche Pentateuch en eene lezing van de Septuagint vermelden hierbij nog het omwikkelen en dragen van het waschvat met zijn voetstuk (Exod. XXX 17-21), dat zeker ook aan de Caäthieten was toevertrouwd.
- voetnoot11)
- En staat verklarenderwijze in de beteekenis van ‘te weten’.
- voetnoot12)
- Vgl. Exod. XXVII 20; XXX 34-38, 25; XXIX 40; XXX 25.
- voetnoot13)
- Geeft geen aanleiding tot verdelging. Dat de priesters hunne taak (v. 5-15) stipt volbrengen. Anders schenden wellicht de zonen van Caäth de hen op straffe des doods verplichtende wet.
- voetnoot14)
- De tapijten enz. zijn (Exod. XXVI 1) het binnenste dekkleed des tabernakels; het dak des verbonds, Hebr.: ‘de tent der samenkomst’, is (in beperkten zin, vgl. Exod. XXVI noot 9) de geitenharen bedekking. Vgl. verder III noot 10.
- voetnoot15)
- Beter heeft de grondtekst: ‘de tapijten van het voorhof en de gordijn aan den ingang van de deur des voorhofs, dat rondom den tabernakel en het altaar is, en hare koorden en alle gereedschap ten dienste daarvan’ enz. Vgl. III noot 10.
- voetnoot16)
- Van den tabernakel. Hebr. ‘ohel moʽeed’. Vgl. Exod. XXVII noot 18.
- voetnoot17)
- Vgl. III 36, 37.
- voetnoot18)
- Ingaan, Hebr. ‘dienst doen’. Vgl. verder noot 1.