De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||
Caput III.
|
1. Hae sunt generationes Aaron et Moysi in die qua locutus est Dominus ad Moysen in monte Sinai. | 1. Dit zijn de geslachten van Aäron en MosesGa naar voetnoot1) ten dage dat de Heer tot Moses op den berg Sinaï sprak. |
2. Et haec nomina filiorum Aaron: primogenitus ejus Nadab, deinde Abiu, et Eleazar, et Ithamar. Exod. VI 23. | 2. En dit zijn de namen der zonen van Aäron: zijn eerstgeborene Nadab, verder Abiu en Eleazar en Ithamar. |
3. Haec nomina filiorum Aaron sacerdotum qui uncti sunt, et quorum repletae et consecratae manus ut sacerdotio fungerentur. | 3. Dat zijn de namen der zonen van Aäron, der priesters, die gezalfd zijn en wier handen gevuld en gewijdGa naar voetnoot2) zijn, opdat zij als priesters zouden dienen. |
4. Mortui sunt enim Nadab et Abiu cum offerrent ignem alienum in conspectu Domini in deserto Sinai, absque liberis: functique sunt sacerdotio Eleazar et Ithamar coram Aaron patre suo. Lev. X 1, 2; I Par. XXIV 2. | 4. Maar Nadab en Abiu stierven, toen zij vreemd vuur voor het aanschijn des Heeren aanboden in de woestijn van Sinaï, zonder kinderen; en Eleazar en Ithamar dienden als priesters voor het aangezichtGa naar voetnoot3) van Aäron, hunnen vader. |
5. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 5. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
6. Applica tribum Levi, et fac stare in conspectu Aaron sacerdotis ut ministrent ei, et excubent, | 6. Laat den stam Levi naderen en doe hem staan voor het aangezicht van Aäron, den priester, opdat zij hem dienen en opdat zij bewaken |
7. Et observent quidquid ad cultum pertinet multitudinis coram tabernaculo testimonii, | 7. en waarnemen al wat tot den dienst van de menigte behoort vóór den tabernakel der getuigenisGa naar voetnoot4), |
8. Et custodiant vasa tabernaculi, servientes in ministerio ejus. | 8. en het gereedschap van den tabernakel in bewaring houden, en in den dienst daarvan dienstbaar zijn. |
[pagina 527]
9. Dabisque dono Levitas | 9. En gij zult de Levieten ten geschenk geven |
10. Aaron et filiis ejus, quibus traditi sunt a filiis Israel. Aaron autem et filios ejus constitues super cultum sacerdotii. Externus, qui ad ministrandum accesserit, morietur. | 10. aan Aäron en aan zijne zonen, aan wie zij worden overgegeven uit de kinderen van IsraëlGa naar voetnoot5). Aäron echter en zijne zonen zult gij over den priesterlijken dienst stellen. De vreemdeGa naar voetnoot6), die tot den dienst nadert, zal sterven. |
11. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 11. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
12. Ego tuli Levitas a filiis Israel pro omni primogenito, qui aperit vulvam in filiis Israel, eruntque Levitae mei. | 12. Ik heb de Levieten uit de kinderen van Israël genomen in plaats van al het eerstgeborene, dat den moederschoot opent onder de kinderen van Israël, en de Levieten zullen Mij toebehooren. |
13. Meum est enim omne primogenitum: ex quo percussi primogenitos in terra AEgypti: sanctificavi mihi quidquid primum nascitur in Israel ab homine usque ad pecus, mei sunt: ego Dominus. Exod. XIII 3; Infra VIII 16. | 13. Want Mij behoort al het eerstgeborene; sinds Ik de eerstgeborenen in het land Egypte versloeg, heb Ik Mij toegeheiligd alles wat het eerst geboren wordt in Israël van den mensch tot het vee; Mij behooren zij, Ik ben de HeerGa naar voetnoot7). |
14. Locutusque est Dominus ad Moysen in deserto Sinai, dicens: | 14. En de Heer sprak tot Moses in de woestijn van Sinaï, zeggende: |
15. Numera filios Levi per domos patrum suorum et familias, omnem masculum ab uno mense, et supra. | 15. Tel de zonen van Levi volgens de huizen hunner vaderen en de geslachten, al wat mannelijk is, van ééne maandGa naar voetnoot8) en daarboven. |
16. Numeravit Moyses, ut praeceperat Dominus, | 16. Moses telde hen, gelijk de Heer geboden had, |
17. Et inventi sunt filii Levi per nomina sua, Gerson et Caath et Merari. Exod. VI 16. | 17. en bevonden werden de zonen van Levi volgens hunne namen: Gerson en Caäth en Merari. |
18. Filii Gerson: Lebni et Semei. | 18. De zonen van Gerson: Lebni en Semeï. |
19. Filii Caath: Amram et Jesaar, Hebron et Oziel. | 19. De zonen van Caäth: Amram en Jesaär, Hebron en Oziël. |
20. Filii Merari: Moholi et Musi. | 20. De zonen van Merari: Moholi en MusiGa naar voetnoot9). |
[pagina 528]
21. De Gerson fuere familiae duae, Lebnitica, et Semeitica: | 21. Van Gerson waren twee geslachten, de Lebnieten en de Semeïeten; |
22. Quarum numeratus est populus sexus masculini ab uno mense et supra, septem millia quingenti. | 22. en van hen bedroeg het getelde volk van het mannelijk geslacht, van ééne maand en daarboven, zeven duizend vijfhonderd. |
23. Hi post tabernaculum metabuntur ad occidentem | 23. Dezen zullen zich achter den tabernakel legeren aan de westzijde |
24. Sub principe Eliasaph filio Lael. | 24. onder den vorst Eliasaph, den zoon van Laël. |
25. Et habebunt excubias in tabernaculo foederis, | 25. En zij zullen ter bewaking hebben betreffende den tabernakel des verbonds: |
26. Ipsum tabernaculum et operimentum ejus, tentorium quod trahitur ante fores tecti foederis, et cortinas atrii: tentorium quoque quod appenditur in introitu atrii tabernaculi, et quidquid ad ritum altaris pertinet, funes tabernaculi et omnia utensilia ejus. | 26. den tabernakel zelf en zijne bedekking, de gordijn, welke voor den ingang van het dak des verbonds hangt, en de tapijten van het voorhof; ook de gordijn, welke aan den ingang van het voorhof des tabernakels hangt, en al wat tot het gebruik des altaars behoort, de koorden des tabernakels en al zijn gereedschapGa naar voetnoot10). |
27. Cognatio Caath habebit populos Amramitas et Jesaaritas et Hebronitas et Ozielitas. Haec sunt familiae Caathitarum recensitae per nomina sua: | 27. Het geslacht van Caäth zal bevatten het volk der Amramieten en der Jesaärieten en der Hebronieten en der Oziëlieten. Dat zijn de geslachten der Caäthieten, opgeteld naar hunne namen; |
28. Omnes generis masculini ab uno mense et supra, octo millia sexcenti, habebunt excubias Sanctuarii, | 28. allen van het mannelijk geslacht, van één maand en daarboven, acht duizend zeshonderd, zullen de wacht des heiligdoms waarnemen |
29. Et castrametabuntur ad meridianam plagam, | 29. en zich legeren aan den zuidkant. |
30. Princepsque eorum erit Elisaphan filius Oziel: | 30. En hun vorst zal zijn Elisaphan, de zoon van Oziël; |
31. Et custodient arcam, mensamque et candelabrum, altaria et vasa Sanctuarii, in quibus ministratur, | 31. en zij zullen de ark bewaren en de tafel en den kandelaar, de altaren en het gereedschap des hei- |
[pagina 529]
et velum, cunctamque hujuscemodi supellectilem. | ligdoms, waarmede het dienstwerk verricht wordt, en het voorhangsel en alle zoodanig gereedschapGa naar voetnoot11). |
32. Princeps autem principum Levitarum Eleazar filius Aaron sacerdotis, erit super excubitores custodiae Sanctuarii. | 32. De vorst nu van de vorsten der Levieten zal Eleazar zijn, de zoon van Aäron, den priesterGa naar voetnoot12); hij zal staan over de wachters, die de wacht des heiligdoms hebben. |
33. At vero de Merari erunt populi Moholitae et Musitae recensiti per nomina sua: | 33. Tot Merari nu behooren het volk der Moholieten en der Musieten, opgeteld naar hunne namen; |
34. Omnes generis masculini ab uno mense et supra, sex millia ducenti. | 34. allen van het mannelijk geslacht, van één maand en daarboven, zijn zes duizend tweehonderd. |
35. Princeps eorum Suriel filius Abihaiel: in plaga septentrionali castrametabuntur. | 35. Hun vorst is Suriël, de zoon van Abihaïel; aan den noordkant zullen zij zich legeren. |
36. Erunt sub custodia eorum tabulae tabernaculi et vectes, et columnae ac bases earum, et omnia quae ad cultum hujuscemodi pertinent: | 36. Onder hunne bewaring zullen zijn de delen van den tabernakel en de sluitboomen en de kolommen en hunne voetstukken en alles wat tot den dienst daarvan behoortGa naar voetnoot13); |
37. Columnaeque atrii per circuitum cum basibus suis, et paxilli cum funibus. | 37. en de kolommen van het voorhof in het rond met hunne voetstukken en de pinnen met de koordenGa naar voetnoot14). |
38. Castrametabuntur ante tabernaculum foederis, id est ad orientalem plagam, Moyses et Aaron cum filiis suis, habentes custodiam Sanctuarii in medio filiorum Israel: quisquis alienus accesserit, morietur. | 38. Vóór den tabernakel des verbonds, dat is aan den oostkant, zullen zich legeren Moses en Aäron met zijne zonen om de wacht des heiligdoms waar te nemen in het midden der kinderen van Israël; elke vreemdeGa naar voetnoot15), die nadert, zal sterven. |
39. Omnes Levitae, quos numeraverunt Moyses et Aaron juxta praeceptum Domini per familias suas in genere masculino a mense uno et supra, fuerunt viginti duo millia. | 39. Al de Levieten, die Moses en Aäron naar het gebod des Heeren geteld hadden volgens hunne familiën, van het mannelijk geslacht, van één maand en daarboven, waren twee en twintig duizendGa naar voetnoot16). |
[pagina 530]
40. Et ait Dominus ad Moysen: Numera primogenitos sexus masculini de filiis Israel ab uno mense et supra, et habebis summam eorum. | 40. En de Heer zeide tot Moses: Tel de eerstgeborenen van het mannelijk geslacht onder de kinderen van Israël van ééne maand en daarboven, en gij zult hun getal opmaken. |
41. Tollesque Levitas mihi pro omni primogenito filiorum Israel, ego sum Dominus: et pecora eorum pro universis primogenitis pecorum filiorum Israel. | 41. En gij zult Mij de Levieten nemen in plaats van alle eerstgeborenen der kinderen van Israël - Ik ben de Heer - en hun vee in plaats van al het eerstgeborene onder het vee der kinderen van IsraëlGa naar voetnoot17). |
42. Recensuit Moyses, sicut praeceperat Dominus, primogenitos filiorum Israel. | 42. Moses telde, gelijk de Heer geboden had, de eerstgeborenen der kinderen van Israël. |
43. Et fuerunt masculi per nomina sua, a mense uno et supra, viginti duo millia ducenti septuaginta tres. | 43. En er waren van het mannelijk geslacht volgens hunne namen, van ééne maand en daarboven, twee en twintig duizend tweehonderd drie en zeventigGa naar voetnoot18). |
44. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 44. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
45. Tolle Levitas pro primogenitis filiorum Israel, et pecora Levitarum pro pecoribus eorum, eruntque Levitae mei. Ego sum Dominus. | 45. Neem de Levieten in plaats van de eerstgeborenen der kinderen van Israël en het vee der Levieten in plaats van hun vee, en de Levieten zullen mij toebehooren. Ik ben de Heer. |
46. In pretio autem ducentorum septuaginta trium, qui excedunt numerum Levitarum de primogenitis filiorum Israel, | 46. Ten losprijs echter voor de tweehonderd drie en zeventig, die van de eerstgeborenen der kinderen van Israël het getal der Levieten te boven gaan, |
47. Accipies quinque siclos per singula capita ad mensuram San- | 47. zult gij vijf sikkels voor ieder hoofd nemen naar het gewicht van |
[pagina 531]
ctuarii. Siclus habet vinginti obolos. Exod. XXX 13; Lev. XXVII 25; Ez. XLV 12. | het heiligdomGa naar voetnoot19). De sikkel heeft twintig obolen. |
48. Dabisque pecuniam Aaron et filiis ejus pretium eorum qui supra sunt. | 48. En gij zult het geld geven aan Aäron en zijne zonen als losprijs voor hen, die overtallig zijn. |
49. Tulit igitur Moyses pecuniam eorum, qui fuerant amplius, et quos redemerant a Levitis | 49. Moses nam dan het geld van hen, die overtallig waren en die men gelost had van de Levieten |
50. Pro primogenitis filiorum Israel, mille trecentorum sexaginta quinque siclorum juxta pondus Sanctuarii, | 50. als eerstgeborenen der kinderen van IsraëlGa naar voetnoot20), duizend driehonderd vijf en zestig sikkels volgens het gewicht van het heiligdom, |
51. Et dedit eam Aaron et filiis ejus juxta verbum quod praeceperat sibi Dominus. | 51. en hij gaf het aan Aäron en zijne zonen volgens het woord, dat de Heer hem geboden had. |
- voetnoot1)
- Alleen van Aäron's geslacht wordt gesproken, dat slechts in wijderen zin ook Moses' geslacht genoemd kan worden. Waarom ook deze na den stamvader nadrukkelijk vermeld is, blijkt niet duidelijk. Misschien werd het opschrift van de stamlijst der twee broeders letterlijk uit de oorkonden overgenomen en geschiedde het zoo, omdat Aäron's geslacht zijn aanzien, den luister des priesterschaps, van God ontving door middel van Moses.
- voetnoot2)
- Zie voor de zalving der priesters Exod. XL noot 4. En gewijd is een verklarende toevoeging der Vulgaat. Vgl. Exod. XXVIII noot 29 en Lev. VIII 27.
- voetnoot3)
- Tijdens het leven huns vaders en (zie v. 6) onder zijn bestier.
- voetnoot4)
- Onder het toezicht der priesters zouden zij in het voorhof behulpzaam zijn bij de plechtigheden van den eeredienst, bijv. bij de toebereiding der door en voor het volk gebrachte offers.
- voetnoot5)
- Eene in het Hebr. nadrukkelijker klinkende herhaling: ‘En gij zult de Levieten geven aan Aäron enz. gegeven, gegeven (d.i. inderdaad en ten volle gegeven) zijn zij hem uit de kinderen van Israël’.
- voetnoot6)
- Vgl. Exod. XXIX noot 27.
- voetnoot7)
- De verzen 12 en 13 geven de reden, waarom God éénen stam tot het heilig dienstwerk verplicht. Levi moet de plaats vervullen der eerstgeborenen, die God zich had toegeëigend. Waarom juist die stam de eervolle taak ontving, zegt Exod. XXXII 27-29.
- voetnoot8)
- Van ééne maand met het oog op de eerstgeborenen, in welker plaats de Levieten traden, nadat op dien leeftijd van ééne maand de verplichting der eerstgeboorte door loskooping was opgeheven. Vgl. v. 40, 43; XVIII 16.
- voetnoot9)
- Vgl. bij v. 17-20 Exod. VI 16-19.
- voetnoot10)
- Allereerst hadden zij naar den grondtekst in bewaring: ‘de woning’ en ‘de tent’ en ‘dezer bedekking’. Hiermede zijn (vgl. Exod. XXVI noot 9 en noot 4) alleen de vier bekleedsels van den tabernakel bedoeld. Vgl. voor hetgeen hun verder was toevertrouwd Exod. XXVI 36 en XXVII 9-16. - Wat tot het gebruik des altaars diende en al het gereedschap des tabernakels behoorden (zie v. 31 en IV 13, 14) tot den dienst der Caäthieten. Het Hebr. heeft hier dan ook na ingang van het voorhof: ‘hetwelk de woning (den tabernakel) en het altaar (het brandofferaltaar des voorhofs) omringt, en zijne koorden voor geheel den dienst daarvan’. Bedoeld zijn de koorden en pinnen der genoemde bekleedsels, tapijten of behangselkleeden en gordijnen. Vgl. Exod. XXXV noot 17.
- voetnoot11)
- Vgl. Exod. XXV 10-40. De altaren zijn het reukaltaar (Exod. XXX 1-10) en het brandofferaltaar (Exod. XXVII 1-8). Het gereedschap, waarmede enz. doelt op die zaken, welke bij de genoemde heiligdommen behoorden. Ook het waschvat (Exod. XXX 17-21) is hieronder begrepen. Van het voorhangsel spreekt Exod. XXVI 31-33.
- voetnoot12)
- Dit wordt hier vermeld, omdat de eerste der Levietische familiën, Aäron's huis, tot het geslacht van Caäth behoorde. Vgl. Exod. VI 18 en 20.
- voetnoot13)
- Vgl. Exod. XXVI 15-28, 32 en 37.
- voetnoot14)
- Vgl. Exod. XXVII 10-17. Van de pinnen en koorden, waarmede de kolommen van het voorhof (Exod. XXVII 19) steviger bevestigd werden, is hier sprake. Vgl. noot 10.
- voetnoot15)
- Degene, die niet tot de priesterlijke familie behoort. Zie v. 10. Vgl. Exod. XXIX 33.
- voetnoot16)
- De som der boven gegeven getallen moest driehonderd hooger zijn. Volgens sommigen zouden hier in het eindcijfer, dat (zie de volgende verzen) in verband staat met de loskooping van Israël's eerstgeborenen, driehonderd Levieten niet medegeteld zijn, die krachtens hunne eerstgeboorte den Heer reeds toebehoorden en geene plaatsvervangers van anderen konden zijn. Anderen vermoeden, dat door het wegvallen van ééne letter in het Hebr. de opgave van v. 28 driehonderd te veel bedraagt.
- voetnoot17)
- God eigent zich het vee der Levieten toe, zonder dat het echter behoefde geslacht te worden, in ruil van al het eerstgeborene onder het vee der Israëlieten, dat Hem krachtens Exod. XIII 12, 13; XXXIV 19, 20 toebehoorde. Al dat eerstgeborene mocht nu ten eigen gebruik behouden blijven, maar voor het vervolg gold XVIII 15, 17.
- voetnoot18)
- Vermoedelijk zijn hiermede alleen diegenen bedoeld, die sedert den uittocht uit Egypte, na de heiliging der eerstgeborenen (Exod. XIII 2), geboren waren. Wel is dan hun getal zeer hoog, maar niet te hoog, als op de talrijkheid der bevolking en op de veelwijverij gelet wordt en ook als men in aanmerking neemt, dat na den uittocht buitengemeen veel huwelijken gesloten zullen zijn, daar de laatste tijd der Egyptische slavernij hiervoor ongunstig was.
- voetnoot19)
- Vermoedelijk zijn die overtalligen door het lot aangewezen. Met vijf sikkels moest ook voortaan elke eerstgeboren zoon in Israël gelost worden. Zie XVIII 16. Vgl. verder Exod. XXX noot 9.
- voetnoot20)
- De overtalligen behoorden als eerstgeborenen vóór hunne lossing bij de aan God toegewijde Levieten. Het Hebr. echter heeft: ‘En Moses nam het geld der lossing van hen, die overtallig waren boven de gelosten door de Levieten; van de eerstgeborenen der kinderen van Israël nam hij het geld, duizend’ enz.