De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||
Caput II.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen et Aaron dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses en Aäron, zeggende: |
2. Singuli per turmas, signa, atque vexilla, et domos cognationum suarum castrametabuntur filii Israel, per gyrum tabernaculi foederis. | 2. De kinderen van Israël zullen zich legeren, een ieder volgens zijne afdeelingen, veldteekenen en banieren en volgens de huizen zij ner geslachtenGa naar voetnoot1), rondom den tabernakel des verbonds. |
3. Ad orientem Judas figet tentoria per turmas exercitus sui: eritque princeps filiorum ejus Nahasson filius Aminadab. | 3. Ten oosten zal JudaGa naar voetnoot2) de tenten opslaan volgens de afdeelingen van zijn leger; en de vorst zijner kinderen zal Nahasson zijn, de zoon van Aminadab. |
4. Et omnis de stirpe ejus summa pugnantium, septuaginta quatuor millia sexcenti. | 4. En het gansche getal der strijdbare mannen van zijnen stam is vier en zeventig duizend zeshonderd. |
5. Juxta eum castrametati sunt de tribu Issachar, quorum princeps fuit Nathanael filius Suar. | 5. Naast hem legeren zich die van den stam Issachar, wier vorst is Nathanaël, de zoon van Suar. |
6. Et omnis numerus pugnatorum ejus quinquaginta quatuor millia quadringenti. | 6. En het gansche getal zijner strijdbare mannen is vier en vijftig duizend vierhonderd. |
7. In tribu Zabulon princeps fuit Eliab filius Helon. | 7. In den stam Zabulon is de vorst Eliab, de zoon van Helon. |
8. Omnis de stirpe ejus exercitus pugnatorum, quinquaginta septem millia quadringenti. | 8. Het gansche leger der strijdbare mannen van zijnen stam is zeven en vijftig duizend vierhonderd. |
9. Universi qui in castris Judae annumerati sunt, fuerunt centum octoginta sex millia quadringenti: et per turmas suas primi egredientur. | 9. Allen, die in het heerleger van Juda geteld werden, waren honderd zes en tachtig duizend vierhonderd; en volgens hunne afdeelingen zullen zij het eerst optrekken. |
10. In castris filiorum Ruben ad meridianam plagam erit princeps Elisur filius Sedeur: | 10. In de legerplaats der kinderen van Ruben aan de zuidzijde zal de vorst zijn Elisur, de zoon van Sedeür; |
[pagina 524]
11. Et cunctus exercitus pugnatorum ejus qui numerati sunt, quadraginta sex millia quingenti. | 11. en het gansche leger zijner strijdbare mannen, die geteld zijn, is zes en veertig duizend vijfhonderd. |
12. Juxta eum castrametati sunt de tribu Simeon: quorum princeps fuit Salamiel filius Surisaddai. | 12. Naast hem legeren zich die van den stam Simeon; en hun vorst is Salamiël, de zoon van Surisaddaï. |
13. Et cunctus exercitus pugnatorum ejus, qui numerati sunt, quinquaginta novem millia trecenti. | 13. En het gansche leger zijner strijdbare mannen, die geteld zijn, is negen en vijftig duizend driehonderd. |
14. In tribu Gad princeps fuit Eliasaph filius Duel. | 14. In den stam Gad is de vorst Eliasaph, de zoon van Duel. |
15. Et cunctus exercitus pugnatorum ejus, qui numerati sunt, quadraginta quinque millia sexcenti quinquaginta. | 15. En het gansche leger zijner strijdbare mannen, die geteld zijn, is vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig. |
16. Omnes qui recensiti sunt in castris Ruben, centum quinquaginta millia et mille quadringenti quinquaginta per turmas suas: in secundo loco proficiscentur. | 16. Allen, die in het heerleger van Ruben geteld werden, zijn honderd een en vijftig duizend vierhonderd en vijftig volgens hunne afdeelingen; zij zullen de tweeden zijn bij het optrekken. |
17. Levabitur autem tabernaculum testimonii per officia Levitarum et turmas eorum: quomodo erigetur, ita et deponetur. Singuli per loca et ordines suos proficiscentur. | 17. De tabernakel der getuigenis nu zal gedragen worden door de Levieten volgens hun dienstwerk en volgens hunne afdeelingen. Op dezelfde wijze als hij wordt opgericht, zal hij ook uit elkander genomen worden. Zij zullen, een ieder volgens zijne plaats en rangorde, optrekkenGa naar voetnoot3). |
18. Ad occidentalem plagam erunt castra filiorum Ephraim, quorum princeps fuit Elisama filius Ammiud. | 18. Aan de westzijde zal de legerplaats zijn der kinderen van Ephraïm, wier vorst is Elisama, de zoon van Ammiud: |
19. Cunctus exercitus pugnatorum ejus, qui numerati sunt, quadraginta millia quingenti. | 19. Het gansche leger zijner strijdbare mannen, die geteld zijn, is veertig duizend vijfhonderd. |
20. Et cum eis tribus filiorum Manasse, quorum princeps fuit Gamaliel filius Phadassur. | 20. En bij hen de stam der kinderen van Manasses, wier vorst is Gamaliël, de zoon van Phadassur. |
21. Cunctusque exercitus pugnatorum ejus, qui numerati sunt, triginta duo millia ducenti. | 21. En het gansche leger zijner strijdbare mannen, die geteld zijn, is twee en dertig duizend tweehonderd. |
[pagina 525]
22. In tribu filiorum Benjamin princeps fuit Abidan filius Gedeonis. | 22. In den stam der kinderen van Benjamin is de vorst Abidan, de zoon van Gedeon. |
23. Et cunctus exercitus pugnatorum ejus, qui recensiti sunt, triginta quinque millia quadringenti. | 23. En het gansche leger zijner strijdbare mannen, die geteld zijn, is vijf en dertig duizend vierhonderd. |
24. Omnes qui numerati sunt in castris Ephraim, centum octo millia centum per turmas suas: tertii proficiscentur. | 24. Allen, die in het heerleger van Ephraïm geteld werden, zijn honderd en acht duizend éénhonderd volgens hunne afdeelingen; zij zullen de derden zijn bij het optrekken. |
25. Ad aquilonis partem castrametati sunt filii Dan: quorum princeps fuit Ahiezer filius Ammisaddai. | 25. Aan de noordzijde legeren zich de kinderen van Dan; en hun vorst is Ahiëzer, de zoon van Ammisaddaï. |
26. Cunctus exercitus pugnatorum ejus, qui numerati sunt, sexaginta duo millia septingenti. | 26. Het gansche leger van zijn strijdbare mannen, die geteld zijn, is twee en zestig duizend zevenhonderd. |
27. Juxta eum fixere tentoria de tribu Aser: quorum princeps fuit Phegiel filius Ochran: | 27. Naast hem slaan die van den stam Aser de tenten op; en hun vorst is Phegiël, de zoon van Ochran; |
28. Cunctus exercitus pugnatorum ejus, qui numerati sunt, quadraginta millia et mille quingenti. | 28. het gansche leger van zijn strijdbare mannen, die geteld zijn, is een en veertig duizend vijfhonderd. |
29. De tribu filiorum Nephthali princeps fuit Ahira filius Enan. | 29. Van den stam der kinderen van Nephthali is de vorst Ahira, de zoon van Enan. |
30. Cunctus exercitus pugnatorum ejus, quinquaginta tria millia quadringenti. | 30. Het gansche leger zijner strijdbare mannen is drie en vijftig duizend vierhonderd. |
31. Omnes qui numerati sunt in castris Dan, fuerunt centum quinquaginta septem millia sexcenti: et novissimi proficiscentur. | 31. Allen, die geteld werden in het heerleger van Dan, waren honderd zeven en vijftig duizend zeshonderd; en zij zullen het laatst optrekken. |
32. Hic numerus filiorum Israel, per domos cognationum suarum et turmas divisi exercitus, sexcenta tria millia quingenti quinquaginta. | 32. Dit is het getal der kinderen van Israël volgens de huizen hunner geslachten en de afdeelingen, waarin het heerleger verdeeld is, zeshonderd en drie duizend vijfhonderd en vijftig. |
33. Levitae autem non sunt numerati inter filios Israel: sic enim praeceperat Dominus Moysi. | 33. De Levieten echter zijn niet geteld met de kinderen van Israël; want alzoo had de Heer het aan Moses bevolen. |
34. Feceruntque filii Israel juxta omnia quae mandaverat Dominus. Castrametati sunt per turmas suas, et profecti per familias ac domos patrum suorum. | 34. En de kinderen van Israël deden overeenkomstig al hetgeen de Heer had geboden. Zij legerden zich volgens hunne afdeelingen en trokken op volgens hunne geslachten en de huizen hunner vaderen. |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘een ieder bij zijne banier, bij de teekenen hunner vaderlijke huizen’. Volgens een Joodsche overlevering waren er vier hoofdbanieren, te weten van Juda, van Ruben, van Ephraïm en van Dan, welke stammen, gelijk uit de volgende verzen blijkt, elk twee andere stammen naast zich hadden. Ieder Israëliet moest zich dan legeren bij de banier zijner hoofdafdeeling en wel onder de vanen zijner eigen stamafdeeling.
- voetnoot2)
- Als de eerste der stammen (vgl. Gen. XLIX noot 14) wordt Juda het eerst genoemd en heeft hij (vgl. III 38) de eereplaats.
- voetnoot3)
- Het Hebr. heeft: ‘En (dan) zal optrekken de tabernakel der samenkomst, het leger der Levieten in het midden van de legers. Gelijk zij zich zullen legeren, alzoo zullen zij optrekken, een ieder op zijne plaats volgens hunne banieren’. Tusschen de voorhoede en achterhoede kwamen de zonen van Levi met de heilige zaken. Vgl. echter X 17, 21, waar de orde nauwkeuriger is aangewezen.