De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||
Caput XXVII.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Loquere filiis Israel, et dices ad eos: Homo qui votum fecerit, et spoponderit Deo animam suam, sub aestimatione dabit pretium. | 2. Spreek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: Een mensch, die eene gelofte doet en zich zelven aan God belooft, zal volgens schatting een prijs betalenGa naar voetnoot1). |
3. Si fuerit masculus a vigesimo anno usque ad sexagesimum annum, dabit quinquaginta siclos argenti ad mensuram Sanctuarii: | 3. Indien het een manspersoon is van het twintigste tot het zestigste jaar, zal hij vijftig sikkels zilver naar het gewicht van het heiligdomGa naar voetnoot2) geven; |
4. Si mulier, triginta. | 4. indien het eene vrouw is, dertig. |
5. A quinto autem anno usque ad vigesimum, masculus dabit viginti siclos: femina decem. | 5. Doch van het vijfde tot het twintigste jaar zal een manspersoon twintig sikkels geven, eene vrouw tien. |
6. Ab uno mense usque ad annum quintum, pro masculo dabuntur quinque sicli: pro femina, tres. | 6. Voor een manspersoon van ééne maand tot het vijfde jaar zal men vijf sikkels geven, voor eene vrouw drie. |
7. Sexagenarius et ultra masculus dabit quindecim siclos: femina decem. | 7. Een manspersoon van zestig jaren en daarboven zal vijftien sikkels geven, eene vrouw tien. |
8. Si pauper fuerit, et aestimationem reddere non valebit, stabit coram sacerdote: et quantum ille aestimaverit, et viderit eum posse reddere, tantum dabit. | 8. Indien hij arm is en de schatting niet kan betalen, zal hij zich voor den priester stellen; en zooveel deze schat en ziet dat hij kan betalen, zooveel zal hij geven. |
9. Animal autem, quod immolari potest Domino, si quis voverit, sanctum erit, | 9. En indien iemand een dier belooft, dat den Heer geofferd kan worden, zal het heilig zijn |
10. Et mutari non poterit, id est, nec melius malo, nec pejus bono: quod si mutaverit, et ipsum quod | 10. en niet verwisseld kunnen worden, te weten geen beter voor een slechter noch een slechter voor een beter; en bijaldien hij het ver- |
[pagina 509]
mutatum est, et illud pro quo mutatum est, consecratum erit Domino. | wisselt, zal en het verwisselde en dat, waarvoor het verwisseld is, den Heer toegeheiligd zijn. |
11. Animal immundum, quod immolari Domino non potest, si quis voverit, adducetur ante sacerdotem. | 11. Indien iemand een onrein dier belooft, dat den Heer niet geofferd kan worden, zal het voor den priester gebracht worden. |
12. Qui judicans utrum bonum an malum sit, statuet pretium. | 12. En deze zal beoordeelen, of het goed of slecht is, en den prijs vaststellen. |
13. Quod si dare voluerit is, qui offert, addet supra aestimationem quintam partem. | 13. En bijaldien hij, die het aanbiedt, wil betalen, zal hij een vijfde deel boven de schatting er bij voegenGa naar voetnoot3). |
14. Homo si voverit domum suam, et sanctificaverit Domino, considerabit eam sacerdos utrum bona an mala sit, et juxta pretium, quod ab eo fuerit constitutum, venumdabitur: | 14. Indien een mensch zijn huis belooft en den Heer toeheiligt, zal de priester het bezien of het goed of slecht is, en volgens den prijs, die door hem is vastgesteld, zal het verkocht worden. |
15. Sin autem ille, qui voverat, voluerit redimere eam, dabit quintam partem aestimationis supra, et habebit domum. | 15. Maar indien degene, die beloofde, het wil lossen, zal hij een vijfde deel der schatting er bij geven, en hij zal het huis hebben. |
16. Quod si agrum possessionis suae voverit, et consecraverit Domino: juxta mensuram sementis aestimabitur pretium: si triginta modiis hordei seritur terra, quinquaginta siclis venumdetur argenti. | 16. En bijaldien hij een akker van zijne bezitting belooft en den Heer toeheiligt, zal naar de hoeveelheid van het zaaikoren de prijs geschat worden; indien het land met dertig maten gerst bezaaid wordt, moet het voor vijftig sikkels zilver verkocht wordenGa naar voetnoot4). |
17. Si statim ab anno incipientis jubilaei voverit agrum, quanto valere potest, tanto aestimabitur. | 17. Indien hij terstond met het begin van het jubeljaar den akker belooft, zal deze zoo hoog geschat worden als hij waarde kan hebbenGa naar voetnoot5). |
18. Sin autem post aliquantum temporis: supputabit sacerdos pecuniam juxta annorum, qui reliqui | 18. Maar is het eenige tijd daarna, dan zal de priester het geld berekenen volgens het getal jaren, welke |
[pagina 510]
sunt, numerum usque ad jubilaeum, et detrahetur ex pretio. | nog overblijven tot aan het jubeljaar, en het zal van den prijs worden afgetrokkenGa naar voetnoot6). |
19. Quod si voluerit redimere agrum ille, qui voverat, addet quintam partem aestimatae pecuniae, et possidebit eum. | 19. En bijaldien degene, die beloofde, den akker wil lossen, zal hij een vijfde deel van het geld der schatting er bij voegen, en hij zal dien bezitten. |
20. Sin autem noluerit redimere, sed alteri cuilibet fuerit venumdatus, ultra eum qui voverat redimere non poterit: | 20. Doch zoo hij hem niet wil lossen, maar deze aan iemand anders verkocht wordtGa naar voetnoot7), zal degene, die beloofde, dien niet meer kunnen lossen; |
21. Quia cum jubilaei venerit dies, sanctificatus erit Domino, et possessio consecrata ad jus pertinet sacerdotum. | 21. want wanneer de dag van het jubeljaar komt, zal die den Heer toegeheiligd zijn, en een toegewijde bezitting behoort rechtens aan de priesters. |
22. Si ager emptus est, et non de possessione majorum sanctificatus fuerit Domino, | 22. Indien een akker, die gekocht is en niet tot de bezitting der voorouders behoort, den Heer wordt toegeheiligd, |
23. Supputabit sacerdos juxta annorum numerum usque ad jubilaeum, pretium: et dabit ille qui voverat eum, Domino. | 23. zal de priester volgens het getal jaren tot aan het jubeljaar den prijs berekenen; en hij, die hem beloofde, zal aan den Heer betalenGa naar voetnoot8). |
24. In jubilaeo autem revertetur ad priorem dominum, qui vendiderat eum, et habuerat in sorte possessionis suae. | 24. Maar in het jubeljaar zal die terugkomen aan zijn vroegeren heer, die hem verkocht en als het erfdeel zijner bezitting bezeten heeft. |
25. Omnis aestimatio siclo Sanctuarii ponderabitur. Siclus viginti | 25. Alle schatting zal naar het gewicht van den sikkel des heiligdoms |
[pagina 511]
obolos habet. Exod. XXX 13; Num. III 47; Ez. XLV 12. | gedaan worden. De sikkel heeft twintig obolenGa naar voetnoot9). |
26. Primogenita, quae ad Dominum pertinent, nemo sanctificare poterit et vovere: sive bos, sive ovis fuerit, Domini sunt. | 26. Het eerstgeborene, dat aan den Heer toebehoort, zal niemand kunnen toeheiligen en beloven; hetzij het een rund of een schaap is, zij behooren den HeerGa naar voetnoot10). |
27. Quod si immundum est animal, redimet qui obtulit, juxta aestimationem tuam, et addet quintam partem pretii: si redimere noluerit, vendetur alteri quantocumque a te fuerit aestimatum. | 27. En bijaldien het een onrein dier is, zal hij, die het aanbood, volgens uwe schatting het lossen en het vijfde deel van den prijs er bij voegen; indien hij het niet wil lossen, zal het aan een ander verkocht worden voor zooveel als het door u geschat isGa naar voetnoot11). |
28. Omne, quod Domino consecratur, sive homo fuerit, sive animal, sive ager, non vendetur, nec redimi poterit. Quidquid semel fuerit consecratum, sanctum sanctorum erit Domino. | 28. Alles, wat den Heer wordt toegewijd, hetzij het een mensch is of een dier of een akker, het zal niet verkocht en niet gelost kunnen worden. Wat eenmaal toegewijd is, zal den Heer allerheiligst zijnGa naar voetnoot12). |
29. Et omnis consecratio, quae offertur ab homine, non redimetur, sed morte morietur. | 29. En al het toegewijde, dat aangeboden wordt door een menschGa naar voetnoot13), zal niet gelost worden, maar den dood sterven. |
30. Omnes decimae terrae, sive de frugibus, sive de pomis arborum, Domini sunt, et illi sanctificantur. | 30. Alle tienden des lands, hetzij van de veldvruchten, hetzij van de boomvruchten, behooren den Heer en zijn Hem toegeheiligd. |
31. Si quis autem voluerit redimere decimas suas, addet quintam partem earum. | 31. Indien echter iemand zijne tienden wil lossen, zal hij het vijfde deel daarvan er bij voegenGa naar voetnoot14). |
32. Omnium decimarum bovis et ovis et caprae, quae sub pastoris | 32. Van alle tienden van rund en schaap en geit, van hetgeen onder den staf des herdersGa naar voetnoot15) doorgaat, |
[pagina 512]
virga transeunt, quidquid decimum venerit, sanctificabitur Domino. | zal al wat het tiende komt, den Heer worden toegeheiligd |
33. Non eligetur nec bonum nec malum, nec altero commutabitur: si quis mutaverit: et quod mutatum est, et pro quo mutatum est, sanctificabitur Domino, et non redimetur. | 33. Het zal niet worden uitgezocht, noch het goede noch het slechte, en niet met iets anders verwisseld worden; indien iemand het verwisselt, zal en het verwisselde en datgene, waarmede het verwisseld is, den Heer toegeheiligd zijn, en het zal niet gelost worden. |
34. Haec sunt praecepta, quae mandavit Dominus Moysi ad filios Israel in monte Sinaï. | 34. Dat zijn de geboden, welke de Heer aan Moses gelastte voor de kinderen van Israël op den berg SinaïGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- In de grondtekst is sprake niet van zich zelven, letterlijk ‘zijne ziel’, maar van ‘zielen’, d.i. menschen. Men kon ook anderen, op wie men rechten bezat, bijv. zijne kinderen, door gelofte aan God geven. Vgl. I Reg. I 11 en 28. Wie op die wijze aan God werd toegewijd, behoorde aan het heiligdom toe, maar kon met een prijs volgens schatting, met een door de Wet (zie v. 3-8) bepaalden losprijs vrijgekocht worden.
- voetnoot2)
- Vgl. Exod. XXX noot 9.
- voetnoot3)
- Waarschijnlijk bij wijze van boete of schadeloosstelling (vgl. V 16), omdat het aan God beloofde niettemin werd behouden.
- voetnoot4)
- Van een akker in erfbezit is sprake. Het tweede halfvers luidt in het Hebr.: ‘het zaaikoren van een chomer gerst voor vijftig sikkels zilver’, waarmede de wijze van schatting is aangegeven. Zulk een akker gold zooveel maal vijftig sikkels als er chomers zaaikoren noodig waren voor dien akker. Vgl. echter de volgende verzen. - De chomer, eene maat voor droge waren, bedroeg tien epha. Vgl. XIX noot 24.
- voetnoot5)
- Met het begin van het jubeljaar, Hebr.: ‘van het jubeljaar af’. Bedoeld is het begin van het nieuwe tijdvak na het jubeljaar. - In plaats van zal deze zoo hoog enz., heeft het Hebr.: ‘zal het naar uwe (de in het vorige vers bepaalde) schatting vaststaan’. De berekening derhalve (vijftig sikkels voor vijftig jaren) was tegen één sikkel telken jare op iederen chomer zaaikoren.
- voetnoot6)
- Van den vollen prijs, vijftig sikkels op éénen chomer zaaikoren, werden zooveel sikkels op iederen chomer afgetrokken, als er reeds jaren na het jubeljaar verloopen waren. Zie de vorige noot.
- voetnoot7)
- Volgens de Vulgaat kan het geval bedoeld zijn, dat de niet geloste akker door de priesters ten bate van het heiligdom verkocht is. De grondtekst heeft: ‘Als hij echter den akker niet lost en als hij den akker aan een ander verkoopt (hetgeen zeker ongeoorloofd was), dan zal die niet meer gelost worden’. Dan, zooals de grondtekst v. 21 zegt, gold die akker in het jubeljaar heilig voor Jehova, gelijk de akker onder bangelofte (‘cherem’, zie v. 28), en werd hij eigendom der priesters.
- voetnoot8)
- Een gekochte akker was slechts in vruchtgebruik en de eigenaar had immer het recht zijn verkocht erfgoed te lossen (XXV 25-27). De Wet sluit hier de mogelijkheid uit, dat zulk een akker aan het heiligdom kan worden weggeschonken. De belofte des vruchtgebruikers moet dan worden vervuld door betaling der geldswaarde. En die betaling geschiedde, volgens den grondtekst, ‘op denzelfden dag’, d.i. niet in jaarlijksche termijnen, zooals waarschijnlijk bij de vorige gevallen (v. 16-19) geoorloofd was, maar terstond in haar geheel. De reden hiervan is wellicht, omdat anders, wanneer het vruchtgebruik des akkers bij lossing te niet ging, ook de aangegane verplichting gemakkelijk verwaarloosd kon worden.
- voetnoot9)
- Vgl. Exod. XXX noot 9.
- voetnoot10)
- Krachtens de Wet is het reeds Gods eigendom. Zie Exod. XIII 2, 12, 15; XXXIV 19.
- voetnoot11)
- Het eerstgeborene der onreine dieren werd met een stuk rein vee verwisseld of anders gedood, zooals bepaaldelijk aangaande den ezel, waarschijnlijk bij wijze van voorbeeld, verordend was (Exod. XIII 13; XXXIV 20). In het eerste geval kon het vrijgekochte dier wederom aan God beloofd worden. - Vgl. voor het vijfde deel noot 3.
- voetnoot12)
- Bedoeld is de bangelofte, Hebr. ‘cherem’, welke geene loskooping toeliet, maar het beloofde onherroepelijk tot Gods eigendom maakte.
- voetnoot13)
- In het Hebr. is de op menschen toegepaste ‘cherem’ bedoeld, de bangelofte als banvloek, waardoor somtijds ter eere Gods vijanden van God en van Israël aan dood en verdelging werden toegewijd. Zoo moest de Israëliet, die afgoderij bedreef, gedood (Hebr. met den ban getroffen) worden. Vgl. Exod. XXII 20. Zie ook Jos. VI 17-19.
- voetnoot14)
- Het geven van tienden, waarvan reeds Gen. XXVIII 22 en XIV 20 melding maakt, was voor Israël een jaarlijksche belasting, welke het aan Jehova als aan den landheer verschuldigd was. Waartoe de tienden strekten, zegt Num. XVIII 21-32.
- voetnoot15)
- Des herders, die het vee telt, wanneer het uit de omheining komt en in de omheining terugkeert. Jaarlijks geschiedde die tiendheffing van het nieuwe vee.
- voetnoot16)
- Vgl. VII noot 26.