De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIV.
|
1. Et locutus est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Praecipe filiis Israel, ut afferant tibi oleum de olivis purissimum, ac | 2. Beveel aan de kinderen van Israël, dat zij u allerzuiverste en |
[pagina 493]
lucidum, ad concinnandas lucernas jugiter, | heldere olijfolie brengen om voortdurend de lampen te bereiden |
3. Extra velum testimonii in tabernaculo foederis. Ponetque eas Aaron a vespere usque ad mane coram Domino, cultu rituque perpetuo in generationibus vestris. | 3. buiten het voorhangsel van het getuigenis in den tabernakel des verbonds. En Aäron zal ze stellen van den avond tot den morgen voor den Heer volgens een altoosdurend plechtgebruik en voorschrift in uwe geslachten. |
4. Super candelabrum mundissimum ponentur semper in conspectu Domini. | 4. Op den allerzuiversten kandelaar zullen zij gesteld worden altijd voor het aanschijn des HeerenGa naar voetnoot1). |
5. Accipies quoque similam, et coques ex ea duodecim panes, qui singuli habebunt duas decimas: | 5. Ook zult gij tarwebloem nemen en daarvan twaalf brooden bakken, die elk twee tienden zullen bedragenGa naar voetnoot2); |
6. Quorum senos altrinsecus super mensam purissimam coram Domino statues: | 6. en deze zult gij zes en zes aan weerszijden op de allerzuiverste tafel voor den Heer plaatsen; |
7. Et pones super eos thus lucidissimum, ut sit panis in monimentum oblationis Domini. | 7. en gij zult daarop zeer helderen wierookGa naar voetnoot3) leggen, opdat die voor het brood tot gedenkgaveGa naar voetnoot4) zij van de offerande des Heeren. |
8. Per singula sabbata mutabuntur coram Domino suscepti a filiis Israel foedere sempiterno: | 8. Elken sabbat zullen zij verwisseld worden voor den Heer met andere, welke ontvangen zijn vanwege de kinderen van Israël krachtens een altijddurend verbond; |
9. Eruntque Aaron et filiorum ejus, ut comedant eos in loco sancto: quia Sanctum sanctorum est de sacrificiis Domini jure perpetuo. | 9. en zij zullen aan Aäron en zijne zonen toebehooren, opdat zij die eten in de heilige plaats, want het is allerheiligstGa naar voetnoot5) van de offers des Heeren krachtens een altoosdurend recht. |
10. Ecce autem egressus filius mulieris Israelitidis, quem pepererat de viro AEgyptio inter filios Israel, jurgatus est in castris cum viro Israelita. | 10. En zie, de zoon eener Israëlietische vrouw, dien zij van een Egyptischen man had onder de kinderen van Israël, kwam en twistte in de legerplaats met een Israëlietischen manGa naar voetnoot6). |
11. Cumque blasphemasset nomen, | 11. En toen hij den naamGa naar voetnoot7) gelas- |
[pagina 494]
et maledixisset ei, adductus est ad Moysen. (Vocabatur autem mater ejus Salumith, filia Dabri de tribu Dan.) | terd en dien verwenscht had, werd hij voor Moses gebracht. (Zijne moeder nu heette Salumith, eene dochter van Dabri, uit den stam van Dan). |
12. Miseruntque eum in carcerem, donec nossent quid juberet Dominus. | 12. En zij zetten hem gevangen, totdat zij weten zouden wat de Heer gebood. |
13. Qui locutus est ad Moysen, | 13. En Deze sprak tot Moses, |
14. Dicens: Educ blasphemum extra castra, et ponant omnes qui audierunt, manus suas super caput ejus, et lapidet eum populus universus. | 14. zeggende: Voer den lasteraar buiten de legerplaats en dat allen, die het gehoord hebben, hunne handen op zijn hoofd leggenGa naar voetnoot8), en dat het gansche volk hem steenige. |
15. Et ad filios Israel loqueris: Homo, qui maledixerit Deo suo, portabit peccatum suum: | 15 En tot de kinderen van Israël zult gij zeggen: De mensch, die zijnen God vervloekt, zal zijne zonde dragenGa naar voetnoot9); |
16. Et qui blasphemaverit nomen Domini, morte moriatur: lapidibus opprimet eum omnis multitudo, sive ille civis, sive peregrinus fuerit. Qui blasphemaverit nomen Domini, morte moriatur. | 16. en wie den naam des Heeren lastert, moet den dood sterven; met steenen zal hem de gansche menigte verpletteren, hetzij hij een burger of een vreemdeling is. Wie den naam des Heeren lastert, moet den dood sterven. |
17. Qui percusserit, et occiderit hominem, morte moriatur. Exod. XXI 12. | 17. Wie eenen mensch verslaat en doodt, moet den dood stervenGa naar voetnoot10). |
18. Qui percusserit animal, reddet vicarium, id est, animam pro anima. | 18. Wie een stuk vee doodslaat, zal een ander in de plaats geven, dat is, leven voor leven. |
19. Qui irrogaverit maculam cuilibet civium suorum: sicut fecit, sic fiet ei: | 19. Wie aan een van zijne medeburgers letsel toebrengt; gelijk hij deed, zoo zal hem geschieden; |
20. Fracturam pro fractura, oculum pro oculo, dentem pro dente restituet: qualem inflixerit maculam, talem sustinere cogetur. Exod. XXI 24; Deut. XIX 21; Matth. V 38. | 20. breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand zal hij vergoeden; zulk een letsel als hij veroorzaakte, zulk een zal hij moeten lijden. |
21. Qui percusserit jumentum, reddet aliud. Qui percusserit hominem, punietur. | 21. Wie een stuk vee doodslaat, zal een ander geven. Wie eenen mensch verslaat, zal gestraftGa naar voetnoot11) worden. |
[pagina 495]
22. AEquum judicium sit inter vos, sive peregrinus, sive civis peccaverit: quia ego sum Dominus Deus vester. | 22. Gelijk recht zij onder ulieden, hetzij de vreemdeling of wel de burger zondigt; want Ik ben de Heer, uw God. |
23. Locutusque est Moyses ad filios Israel: et eduxerunt eum, qui blasphemaverat, extra castra, ac lapidibus oppresserunt. Feceruntque filii Israel sicut praeceperat Dominus Moysi. | 23. En Moses sprak tot de kinderen van Israël; en zij voerden hem, die gelasterd had, buiten de legerplaats en verpletterden hem met steenen. En de kinderen van Israël deden, gelijk de Heer aan Moses geboden had. |
- voetnoot1)
- Vgl. voor v. 2-4 Exod. XXVII 20, 21 en XXXI 8 met de aanteekeningen, alsook XXV 31; XXXVII 17 en Num. VIII 2.
- voetnoot2)
- Vgl. voor de toonbrooden Exod. XXV 30 en XL 21. Twaalf in getal moesten zij zijn als offergave van geheel het volk der twaalf stammen. Elk brood bedroeg twee tienden der epha. Zie Exod. XXIX noot 35.
- voetnoot3)
- Volgens de Joodsche traditie werd de wierook in een gouden vat of schotel daarop, Hebr.: ‘op elke rij’, gelegd. Vgl. verder Exod. XXX noot 20.
- voetnoot4)
- Vgl. II noot 3. In plaats van de brooden, waarvan niets op het altaar kwam, werd de wierook verbrand.
- voetnoot5)
- Vgl. II noot 4.
- voetnoot6)
- Deze gebeurtenis werd in de wetgeving ingelascht, wijl zij de aanleiding gaf tot de wet op de godslastering. - Dat ook Egyptenaren bij het volk van Israël waren, verklaart Exod. XII 38
- voetnoot7)
- Den naam des Heeren of van Jehova (v. 16), den naam bij uitnemendheid.
- voetnoot8)
- Daarmede betuigden zij op zinnebeeldige wijze alle verantwoording voor de in hun bijzijn gepleegde misdaad op den schuldige alleen neder te leggen. Vgl. I noot 6.
- voetnoot9)
- Om de afkondiging dezer wet des te nadrukkelijker te maken wordt zij in het volgende vers duidelijker nog en bepaalder herhaald.
- voetnoot10)
- De herhaling van deze en van de volgende wetten geschiedt (zie v. 22) ter bekendmaking, dat zij, evenals de vorige wet, op allen, ook op de vreemdelingen, toepasselijk zijn.
- voetnoot11)
- Hebr. ‘gedood’.