De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIX.
|
1. Locutus est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. De Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Loquere ad omnem coetum filiorum Israel, et dices ad eos: Sancti estote, quia ego sanctus sum, Dominus Deus vester. Supra XI 44; I Petr. I 16. | 2. Spreek tot de gansche vergadering der kinderen van Israël en zeg tot hen: Weest heilig, omdat Ik heilig ben, Ik, de Heer, uw GodGa naar voetnoot1). |
3. Unusquisque patrem suum, et matrem suam timeat. Sabbata mea custodite. Ego Dominus Deus vester. | 3. Een ieder vreeze zijnen vader en zijne moederGa naar voetnoot2). Onderhoudt mijne sabbatdagen. Ik ben de Heer, uw God. |
4. Nolite converti ad idola, nec deos conflatiles faciatis vobis. Ego Dominus Deus vester. | 4. Keert u niet tot de afgoden en maakt u geen gegoten goden. Ik ben de Heer, uw God. |
5. Si immolaveritis hostiam pacificorum Domino ut sit placabilis, | 5. Indien gij een vredeoffer voor den Heer slacht, opdat het verzoening werke, |
[pagina 472]
6. Eo die quo fuerit immolata, comedetis eam, et die altero: quidquid autem residuum fuerit in diem tertium, igne comburetis. | 6. zult gij het eten op den dag, dat het geslacht is en op den volgenden dag; al wat echter op den derden dag over is, zult gij in het vuur verbranden. |
7. Si quis post biduum comederit ex ea, profanus erit, et impietatis reus: | 7. Indien iemand na den tweeden dag daarvan eet, zal hij onheilig en aan goddeloosheid schuldig zijnGa naar voetnoot3); |
8. Portabitque iniquitatem suam, quia sanctum Domini polluit, et peribit anima illa de populo suo. | 8. en hij zal zijne ongerechtigheid dragen, omdat hij het heilige des Heeren bezoedeld heeft, en zijne ziel zal vergaan uit haar volk. |
9. Cum messueris segetes terrae tuae, non tondebis usque ad solum superficiem terrae: nec remanentes spicas colliges. Infra XXIII 22. | 9. Wanneer gij de gewassen van uw land inoogst, zult gij niet tot den grond toe den aardbodem afmaaienGa naar voetnoot4), noch de overblijvende aren opzamelen. |
10. Neque in vinea tua racemos et grana decidentia congregabis, sed pauperibus et peregrinis carpenda dimittes. Ego Dominus Deus vester. | 10. En in uwen wijngaard zult gij de afgevallen trossen en druiven niet verzamelen, maar voor de armen en vreemdelingen die laten ter nalezing. Ik ben de Heer, uw God. |
11. Non facietis furtum. Non mentiemini, nec decipiet unusquisque proximum suum. | 11. Gij zult niet stelen. Gij zult niet liegen en de een zal den ander niet bedriegen. |
12. Non perjurabis in nomine meo, nec pollues nomen Dei tui. Ego Dominus. Exod. XX 7. | 12. Gij zult niet valsch zweren bij mijnen naam en den naam van uwen God niet onteeren. Ik ben de Heer. |
13. Non facies calumniam proximo tuo, nec vi opprimes eum. Non morabitur opus mercenarii tui apud te usque mane. Eccli. X 6; Deut. XXIV 14; Tob. IV 15. | 13. Gij zult uwen naaste niet arglistig benadeelen noch met geweld hem verdrukken. Het arbeidsloon van uwen daglooner zal niet bij u blijven tot den morgen. |
14. Non maledices surdo, nec coram caeco pones offendiculum: sed timebis Dominum Deum tuum, quia ego sum Dominus. | 14. Gij zult eenen doove niet smadelijk toespreken en voor eenen blinde geen struikelblok leggen, maar gij zult den Heer, uwen God, vreezen, omdat Ik de Heer ben. |
15. Non facies quod iniquum est, nec injuste judicabis. Non consideres personam pauperis, nec honores vultum potentis. Juste judica proximo tuo. Deut. I 17 et XVI 19; Prov. XXIV 23; Eccli. XLII 1; Jac. II 1. | 15. Gij zult niet doen wat onrecht is en niet onrechtvaardig vonnissen. Aanzie niet den persoon van den arme en eer niet het aangezicht van den machtige. Vonnis rechtvaardig uwen naasteGa naar voetnoot5). |
[pagina 473]
16. Non eris criminator, nec susurro in populo. Non stabis contra sanguinem proximi tui. Ego Dominus. | 16. Gij zult geen lasteraar en oorblazer onder het volk zijn. Gij zult u niet stellen tegen het bloed van uwen naasteGa naar voetnoot6). Ik ben de Heer. |
17. Non oderis fratrem tuum in corde tuo, sed publice argue eum, ne habeas super illo peccatum. I Joann. II 11 et III 14; Eccli. XIX 13; Matth. XVIII 15; Luc. XVII 3. | 17. Gij zult uwen broeder niet haten in uw hart, maar wijs hem openlijk terecht, opdat gij niet wegens hem zonde moogt hebbenGa naar voetnoot7). |
18. Non quaeras ultionem, nec memor eris injuriae civium tuorum. Diliges amicum tuum sicut teipsum. Ego Dominus. Matth. V 43 et XXII 39; Luc. VI 27; Rom. XIII 9. | 18. Zoek geene wraak en gedenk niet de ongerechtigheid uwer medeburgers. Gij zult uwen vriend liefhebben gelijk u zelvenGa naar voetnoot8). Ik ben de Heer. |
19. Leges meas custodite. Jumen tum tuum non facies coire cum alterius generis animantibus. Agrum tuum non seres diverso semine. Veste, quae ex duobus texta est, non indueris. | 19. Onderhoudt mijne wetten. Uw vee zult gij niet laten paren met dieren van een andere soort. Uwen akker zult gij niet met verschillend zaad bezaaien. Een kleed, dat uit tweeërlei geweven is, zult gij niet aandoenGa naar voetnoot9). |
20. Homo si dormierit cum muliere coitu seminis, quae sit ancilla etiam nubilis, et tamen pretio non redempta, nec libertate donata: vapulabunt ambo, et non morientur, quia non fuit libera. | 20. Als iemand bij eene vrouw slaapt met zaaduitstorting, en zij is eene dienstmaagd en huwbaar en toch niet losgekocht noch vrijgelaten, dan zullen beiden gekastijd worden, en zij zullen niet sterven, omdat zij geen vrije wasGa naar voetnoot10). |
21. Pro delicto autem suo offeret Domino ad ostium tabernaculi testimonii arietem: | 21. Maar voor zijne schuld zal hij den Heer bij den ingang van den tabernakel der getuigenis eenen ram offerenGa naar voetnoot11); |
[pagina 474]
22. Orabitque pro eo sacerdos, et pro peccato ejus coram Domino, et repropitiabitur ei, dimitteturque peccatum. | 22. en de priester zal voor hem en voor zijne zonde bidden vóór den Heer, en Hij zal hem weder genadig zijn, en zijne zonde zal vergeven worden. |
23. Quando ingressi fueritis terram, et plantaveritis in ea ligna pomifera, auferetis praeputia eorum: poma, quae germinant, immunda erunt vobis, nec edetis ex eis. | 23. Wanneer gij in het land komt en daar vruchtboomen plant, zult Gij hunne voorhuidenGa naar voetnoot12) wegnemen; de vruchten, welke zij voortbrengen, zullen ulieden onrein zijn en gij zult er niet van eten. |
24. Quarto autem anno omnis fructus eorum sanctificabitur laudabilis Domino. | 24. Doch in het vierde jaar zal al hunne vrucht geheiligd worden tot lof voor den HeerGa naar voetnoot13). |
25. Quinto autem, anno comedetis fructus, congregantes poma quae proferunt. Ego Dominus Deus vester. | 25. En in het vijfde jaar zult gij de vruchten eten, het fruit inzamelend, dat zij geven. Ik ben de Heer, uw God. |
26. Non comedetis cum sanguine. Non augurabimini, nec observabitis somnia. | 26. Gij zult niets eten te zamen met het bloedGa naar voetnoot14). Gij zult niet waarzeggen noch acht slaan op droomen. |
27. Neque in rotundum attondebitis comam: nec radetis barbam. | 27. Gij zult ook niet het hoofdhaar in het rond afsnijden en den baard niet afscherenGa naar voetnoot15). |
28. Et super mortuo non incidetis carnem vestram, neque figuras aliquas, aut stigmata facietis vobis. Ego Dominus. | 28. En wegens eenen doode zult gij geen insnijdingen doen in uw vleeschGa naar voetnoot16) noch eenige afbeeldingen of merkteekenen ulieden makenGa naar voetnoot17). Ik ben de Heer. |
29. Ne prostituas filiam tuam, ne contaminetur terra, et impleatur piaculo. | 29. Geef uwe dochter niet prijs aan de ontuchtGa naar voetnoot18), opdat niet het land bezoedeld en met boosheid vervuld worde. |
[pagina 475]
30. Sabbata mea custodite, et Sanctuarium meum metuite. Ego Dominus. | 30. Onderhoudt mijne sabbatdagen en hebt vrees voor mijn heiligdomGa naar voetnoot19). Ik ben de Heer. |
31. Non declinetis ad magos, nec ab ariolis aliquid sciscitemini, ut polluamini per eos. Ego Dominus Deus vester. | 31. Wijkt niet af tot de toovenaarsGa naar voetnoot20) en vorscht niets na bij de waarzeggers om niet verontreinigd te worden door hen. Ik ben de Heer, uw God. |
32. Coram cano capite consurge, et honora personam senis: et time Dominum Deum tuum. Ego sum Dominus. | 32. Rijs op voor een wit hoofd en eer den persoon des grijsaardsGa naar voetnoot21); en vrees den Heer, uwen God. Ik ben de Heer. |
33. Si habitaverit advena in terra vestra, et moratus fuerit inter vos, non exprobretis ei: Exod. XXII 21. | 33. Als een aankomeling in uw land woont en onder u verblijft, zult gij hem niet versmadenGa naar voetnoot22), |
34. Sed sit inter vos quasi indigena: et diligetis eum quasi vosmetipsos: fuistis enim et vos advenae in terra AEgypti. Ego Dominus Deus vester. | 34. maar hij zij onder u als een inboorling, en gij zult hem liefhebben gelijk u zelvenGa naar voetnoot23); want ook gij zijt aankomelingen geweest in het land Egypte. Ik ben de Heer, uw God. |
35. Nolite facere iniquum aliquid in judicio, in regula, in pondere, in mensura. | 35. Pleegt geenerlei onrecht in het gericht, in het meetsnoer, in het gewicht, in de maat. |
36. Statera justa, et aequa sint pondera, justus modius, aequusque sextarius. Ego Dominus Deus vester, qui eduxi vos de terra AEgypti. | 36. De weegschaal zij rechtvaardig en rechtvaardig de gewichten, rechtvaardig de schepel en rechtvaardig de zesdemaatGa naar voetnoot24). Ik ben de Heer, uw God, die u heb uitgevoerd uit het land Egypte. |
37. Custodite omnia praecepta mea, et universa judicia, et facite ea. Ego Dominus. | 37. Onderhoudt al mijne geboden en al mijne rechten en volbrengt ze. Ik ben de Heer. |
- voetnoot1)
- Vgl. XI noot 38.
- voetnoot2)
- Anders dan Exod. XX 12 heeft in het Hebr. hier de moeder de eerste plaats, wellicht ter aanwijzing dat het ouderlijke recht van vader en moeder hetzelfde is. Ook werd ‘eeren’ in vreezen veranderd, mogelijk om te beteekenen, dat met de betooning van eerbied, ook in het hart kinderlijke vrees, eerbiedig ontzag gepaard moet zijn.
- voetnoot3)
- Vgl. VII 11-18 en XXII 29, 30, waaruit blijkt, dat hier het vredeoffer niet als dankoffer, maar als offer krachtens gelofte of als geheel vrijwillig offer bedoeld is, gelijk het waarschijnlijk het meest gebracht werd.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘zult gij niet den rand (de kanten) van uwen akker geheel afmaaien’.
- voetnoot5)
- In het gericht mag geen valsch medelijden met den arme, geen menschelijk opzicht voor den machtige invloed uitoefenen.
- voetnoot6)
- Gij zult den onschuldige niet naar het leven staan. Vgl. Exod. XXIII 7.
- voetnoot7)
- Wanneer iemands handelwijze u onrechtmatig toeschijnt en leed doet, koester geen heimelijken wrok tegen hem, maar wijs hem openhartig terecht. Openlijk, dat in het Hebr. ontbreekt, staat hier in tegenstelling met de verborgenheid van den haat. Door die vrijmoedige terechtwijzing wordt veelal de zondige haat met hare niet zelden erge gevolgen voorkomen en blijft men tevens vrij van verantwoordelijkheid in vreemde zonden.
- voetnoot8)
- Uwen vriend, d.i. uwen naaste, gelijk het Hebr. woord v. 16 door de Vulgaat vertaald is. - Gelijk u zelven ziet niet op de maat, maar op den aard der naastenliefde. Zij moet op de liefde voor ons zelven, welke, vooral in de zaak van het eeuwig heil, den voorrang heeft, gelijken als op haar toonbeeld.
- voetnoot9)
- Uit tweeërlei ongelijksoortige stoffen, wol en linnen. Vgl. Deut. XXII 11. Geheel het verbod had de strekking om Israël eerbied in te prenten voor de wetten der natuur en het aldus met afschuw te vervullen tegen de onnatuurlijke zonden, welke gewoonlijk de schande en vloek van alle heidendom zijn. Vgl. Rom. I 26, 27.
- voetnoot10)
- Voor huwbaar heeft het Hebr.: ‘aan een man verloofd’. Van eene onvrije, tot bijvrouw bestemde (Exod. XXI 7), is sprake. Op hoererij met eene vrije, verloofde maagd stond de doodstraf der beide schuldigen. Vgl. Deut. XXII 23, 24.
- voetnoot11)
- Dit offer was, gelijk het Hebr. zegt, een ‘schuldoffer’. Vgl. V noot 12.
- voetnoot12)
- Zoo heeten hier hun eerste vruchten, gelijk uit den grondtekst en uit het zinverband duidelijk blijkt, ter aanduiding hunner wettelijke onreinheid. Drie jaren lang moesten die vruchten, wanneer ze gezet waren, worden weggenomen. Dit gebod bedoelde niet louter eene hulde aan het opperste eigendomsrecht van God. Waarschijnlijk had het ook de strekking de jonge boomen voor ontijdige verspilling van kracht te bewaren en ze tot vollen wasdom en vruchtbaarheid te doen komen.
- voetnoot13)
- Dan zou die vrucht eerst genietbaar geacht en als eerstelingvrucht den Heer aangeboden worden.
- voetnoot14)
- Vgl. XVII noot 6.
- voetnoot15)
- Ook de grondtekst is niet geheel duidelijk, maar zeker moet het verbod begrepen worden in verband met de bijgeloovige gebruiken der heidenen. Zoo sneden zich Arabische stammen, volgens Herodotus, hunnen afgod ter eere, het hoofdhaar behalve op de kruin of bij het voorhoofd af (vgl. Jer. IX 26; XXV 23; XLIX 32) en schoren zij of geheel den baard weg of lieten alleen op de bovenlip het haar groeien.
- voetnoot16)
- Dat hartstochtelijk en niet zelden bijgeloovig rouwbedrijf was oudtijds bij verschillende volken van het Oosten in zwang en schijnt ook nu nog niet geheel verdwenen te zijn. Ondanks het verbod kwam het later bij het volk van Juda voor. Zie Jer. XVI 6 en in den grondtekst XLI 5.
- voetnoot17)
- Het bekende tatoueeren geschiedde bij de heidenen veelal ter eere der afgoden. Vgl. Apoc. XIII 16.
- voetnoot18)
- Een gruwel van het diepgezonken heidendom, waarmede gewoonlijk rechtstreeks godsdienstige hulde aan de afgoden bedoeld werd.
- voetnoot19)
- Hebt vrees of ontzag, doordat gij de schandelijke zeden der afgodendienaars verafschuwt. De eerbied voor het heiligdom werd geschonden niet enkel door wettelijk onrein (XV 31) of onvoorbereid (XVI 2) aldaar te verschijnen, maar ook en niet het minst door de vereering der afgoden (XX 3). Van de onderhouding der sabbatdagen (Exod. XXXI noot 6) wordt wederom melding gemaakt in verband met het volgende gebod wegens de godsdienstige bijeenkomst des volks op die dagen bij het heiligdom.
- voetnoot20)
- Volgens het Hebreeuwsch vermoedelijk ‘doodenbezweerders’. Vgl. I Reg. XXVIII 7 en 11.
- voetnoot21)
- De hooge leeftijd veronderstelt een hoogere voorzichtigheid en wijsheid, en als het vermoedelijke teeken daarvan heeft die leeftijd recht op eerbied.
- voetnoot22)
- Hebr.: ‘niet verdrukken’.
- voetnoot23)
- Een opmerkelijke toevoeging aan het reeds in Exod. XXII 21 en XXIII 9 gegeven gebod.
- voetnoot24)
- Het Hebr. heeft in plaats van gewichten ‘steenen’, te weten weegsteenen, in plaats van schepel en zesdemaat ‘epha’ en ‘hin’. De epha was een maat voor droge waren, de hin was een maat voor vochten. Vgl. Exod. XXIX noot 35. Volgens gemaakte berekening zou de epha ruim twintig, naar anderen echter ongeveer negen en dertig liter bedragen hebben. De hin bedroeg een zesde van de epha.