De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||
Caput XV.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen et Aaron, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses en Aäron, zeggende: |
2. Loquimini filiis Israel, et dicite eis: Vir, qui patitur fluxum seminis, immundus erit. | 2. Spreekt tot de kinderen van Israël en zegt hun: Een man, die aan zaadvloed lijdt, zal onrein zijn. |
3. Et tunc judicabitur huic vitio subjacere, cum per singula momenta adhaeserit carni ejus, atque concreverit foedus humor. | 3. En dan zal hij geacht worden aan die kwaal onderhevig te zijn, wanneer ieder oogenblik het vuile vocht aan zijn vleesch vastkleeft en verdiktGa naar voetnoot1). |
4. Omne stratum, in quo dormierit, immundum erit, et ubicumque sederit. | 4. Alle leger, waarop hij slaapt, zal onrein zijn, alsook alles, waarop hij zit. |
5. Si quis hominum tetigerit lectum ejus, lavabit vestimenta sua: et ipse lotus aqua, immundus erit usque ad vesperum. | 5. Indien iemand het bed van hem aanraakt, zal hij zijne kleederen wasschen, en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond onrein zijn. |
6. Si sederit ubi ille sederat, et ipse lavabit vestimenta sua: et lotus aqua, immundus erit usque ad vesperum. | 6. Indien hij zit waar de ander heeft gezeten, zal hij ook zijne kleederen wasschen, en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond onrein zijn. |
7. Qui tetigerit carnem ejus, lavabit vestimenta sua: et ipse lotus aqua, immundus erit usque ad vesperum. | 7. Wie het vleeschGa naar voetnoot2) van hem aanraakt, zal zijne kleederen wasschen, en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond onrein zijn. |
8. Si salivam hujuscemodi homo jecerit super eum qui mundus est, lavabit vestimenta sua: et lotus aqua, immundus erit usque ad vesperum. | 8. Indien zulk een mensch zijn speeksel werpt op iemand, die rein is, zal deze zijne kleederen wasschen; en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond onrein zijn. |
9. Sagma, super quo sederit, immundum erit: | 9. Het zadel, waarop hij zit, zal onrein zijn. |
10. Et quidquid sub eo fuerit, qui fluxum seminis patitur, pollutum erit usque ad vesperum. Qui portaverit horum aliquid, lavabit vestimenta sua: et ipse lotus aqua, immundus erit usque ad vesperum. | 10. En alles wat onder dengene is, die aan zaadvloed lijdt, zal tot den avond besmet zijn. Wie daarvan iets draagt, zal zijne kleederen wasschen, en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond onrein zijn. |
[pagina 457]
11. Omnis, quem tetigerit qui talis est, non lotis ante manibus, lavabit vestimenta sua: et lotus aqua, immundus erit usque ad vesperum. | 11. Ieder, dien zoo iemand aanraakt zonder vooraf zijne handen te hebben gewasschenGa naar voetnoot3), zal zijne kleederen wasschen; en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond onrein zijn. |
12. Vas fictile quod tetigerit, confringetur: vas autem ligneum lavabitur aqua. | 12. Een aarden vat, dat hij aanraakt, zal gebroken wordenGa naar voetnoot4); doch een houten vat zal met water gewasschen worden. |
13. Si sanatus fuerit qui hujuscemodi sustinet passionem, numerabit septem dies post emundationem sui, et lotis vestibus et toto corpore in aquis viventibus, erit mundus. | 13. Indien iemand, die aan zulk eene kwaal lijdt, gezond wordt, zal hij na zijne reiniging zeven dagen tellen, en na zijne kleederen en geheel zijn lichaam in levend water gewasschen te hebben, zal hij reinGa naar voetnoot5) zijn. |
14. Die autem octavo sumet duos turtures, aut duos pullos columbae, et veniet in conspectum Domini ad ostium tabernaculi testimonii, dabitque eos sacerdoti. | 14. En op den achtsten dag zal hij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, en hij zal voor het aanschijn des Heeren komen aan den ingang van den tabernakel der getuigenis en ze aan den priester geven; |
15. Qui faciet unum pro peccato, et alterum in holocaustum: rogabitque pro eo coram Domino, ut emundetur a fluxu seminis sui. | 15. en deze zal de eene offeren voor de zonde en de andere ten brandoffer; en hij zal voor hem bidden vóór den Heer, opdat hij gereinigd worde van zijnen zaadvloedGa naar voetnoot6). |
16. Vir de quo egreditur semen coitus, lavabit aqua omne corpus suum: et immundus erit usque ad vesperum. Deut. XXIII 10, 11. | 16. Een man, van wien het zaad der verzaming uitgaat, zal geheel zijn lichaam met water wasschen; en hij zal tot den avond onrein zijn. |
17. Vestem et pellem, quam habuerit, lavabit aqua, et immunda erit usque ad vesperum. | 17. Het kleed en het vel, dat hij heeftGa naar voetnoot7), zal hij met water wasschen, en het zal tot den avond onrein zijn. |
18. Mulier, cum qua coierit, lavabitur aqua, et immunda erit usque ad vesperum. | 18. De vrouw, met welke hij verzaamt, zal zich met water wasschen, en zij zal tot den avond onrein zijnGa naar voetnoot8). |
[pagina 458]
19. Mulier, quae redeunte mense patitur fluxum sanguinis, septem diebus separabitur. | 19. Eene vrouw, welke aan den maandelijkschen bloedvloed lijdt, zal zeven dagen afgezonderd zijn. |
20. Omnis qui tetigerit eam, immundus erit usque ad vesperum: | 20. Ieder, die haar aanraakt, zal tot den avond onrein zijn. |
21. Et in quo dormierit vel sederit diebus separationis suae, polluetur. | 21. En datgene, waarop zij slaapt of zit gedurende de dagen harer afzondering, zal besmet zijn. |
22. Qui tetigerit lectum ejus, lavabit vestimenta sua: et ipse lotus aqua, immundus erit usque ad vesperum. | 22. Wie haar bed aanraakt, zal zijne kleederen wasschen; en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond onrein zijn. |
23. Omne vas, super quo illa sederit, quisquis attigerit, lavabit vestimenta sua: et ipse lotus aqua, pollutus erit usque ad vesperum. | 23. Al wie eenig huisraad, waarop zij zit, aanraakt, zal zijne kleederen wasschen; en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond besmet zijn. |
24. Si coierit cum ea vir tempore sanguinis menstrualis, immundus erit septem diebus: et omne stratum, in quo dormierit, polluetur. | 24. Indien een man met haar ten tijde van haren maandelijkschen bloedvloed verzaamtGa naar voetnoot9), zal hij zeven dagen onrein zijn; en alle leger, waarop hij slaapt, zal besmet zijn. |
25. Mulier, quae patitur multis diebus fluxum sanguinis non in tempore menstruali, vel quae post menstruum sanguinem fluere non cessat, quamdiu subjacet huic passioni, immunda erit quasi sit in tempore menstruo. | 25. Eene vrouw, welke gedurende vele dagen aan den bloedvloed lijdt buiten den maandelijkschen tijd, of welke na den maandelijkschen tijd niet ophoudt bloed te verliezen, zal, zoolang zij aan die kwaal onderhevig is, onrein zijn, als ware zij in den tijd der maandstonden. |
26. Omne stratum, in quo dormierit, et vas in quo sederit, pollutum erit. | 26. Alle leger, waarop zij slaapt, en alle huisraad, waarop zij zit, zal besmet zijn. |
27. Quicumque tetigerit ea, lavabit vestimenta sua: et ipse lotus aqua, immundus erit usque ad vesperum. | 27. Al wie dat aanraakt, zal zijne kleederen wasschen; en na zich met water gewasschen te hebben, zal hij tot den avond onrein zijn. |
28. Si steterit sanguis, et fluere cessaverit, numerabit septem dies purificationis suae: | 28. Als het bloed tot stilstand komt en ophoudt te vloeien, zal zij zeven dagen voor hare zuivering tellen; |
29. Et die octavo offeret pro se sacerdoti duos turtures, aut duos pullos columbarum ad ostium tabernaculi testimonii: | 29. en op den achtsten dag zal zij voor zich twee tortelduiven of twee jonge duiven aan den priester aanbieden aan den ingang van den tabernakel der getuigenis; |
[pagina 459]
30. Qui unum faciet pro peccato, et alterum in holocaustum, rogabitque pro ea coram Domino, et pro fluxu immunditiae ejus. | 30. en deze zal de eene offeren voor de zonde en de andere ten brandoffer, en hij zal voor haar bidden vóór den Heer en voor den vloed harer onreinheidGa naar voetnoot10). |
31. Docebitis ergo filios Israel ut caveant immunditiam, et non moriantur in sordibus suis, cum polluerint tabernaculum meum quod est inter eos. | 31. Gij zult dan de kinderen van Israël leeren, dat zij zich wachten voor de onreinheid, opdat zij niet sterven door hunne onreinheden, wanneer zij mijnen tabernakel, die in hun midden is, zouden verontreinigenGa naar voetnoot11). |
32. Ista est lex ejus, qui patitur fluxum seminis, et qui polluitur coitu, | 32. Dit is de wet voor dengene, die aan zaadvloed lijdt en die door bijslaap besmet wordt, |
33. Et quae menstruis temporibus separatur, vel quae jugi fluit sanguine, et hominis, qui dormierit cum ea. | 33. en voor degene, die in de maandstonden is afgezonderd, of die voortdurende bloedvloeiing heeft, en voor den man, die bij haar slaapt. |
- voetnoot1)
- De grondtekst spreekt van een tweevoudigen ziekelijken toestand, de gonorrhoea (zaadvloeiing) en de blennorrhoea (slijmvloeiing).
- voetnoot2)
- Het lichaam.
- voetnoot3)
- Zulk een onreine maakte anderen onrein door de aanraking zijner handen, wanneer hij die niet vooraf had gewasschen.
- voetnoot4)
- Alleen de onreine kon van zulk een verontreinigd aarden, niet verglaasd vat (VI noot 20) gebruik maken. Na zijne genezing werd het vernietigd.
- voetnoot5)
- Wettelijk rein.
- voetnoot6)
- Vgl. hier voor het begrip van zonde in verband met dit zondoffer XII noot 5. Het tweede halfvers luidt in den grondtekst: ‘En de priester zal voor hem verzoening bewerken voor het aangezicht van Jehova wegens zijnen vloed’.
- voetnoot7)
- Volgens den grondtekst: Elk kleed en elk vel, waarop dat zaad komt.
- voetnoot8)
- Deze ook door vele oude volken erkende onreinheid, waarvan zelfs de wettige huwelijksgemeenschap niet vrij bleef, heeft wederom haren grond in de erfzonde. Vgl. XII noot 1. Overigens stelde zij ook door hare voorschriften (v. 16-18) eenigszins paal en perk aan het overmatig gebruik des huwelijks en aan de veelwijverij.
- voetnoot9)
- In onwetendheid van den toestand. Op moedwillige overtreding dezer wet stond de doodstraf. Vgl. XX 18.
- voetnoot10)
- Bidden enz., Hebr. ‘verzoening doen voor haar wegens den vloed’ enz.
- voetnoot11)
- Derhalve zou de naleving dezer wetten een plichtmatige hulde zijn aan Gods heilige tegenwoordigheid. Vgl. XI noot 5 aan het einde.