De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIV.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Hic est ritus leprosi, quando mundandus est: Adducetur ad sacerdotem: Matth. VIII 4. | 2. Dit is de wet voor den melaatsche, wanneer hij gereinigd moet wordenGa naar voetnoot1): Hij zal tot den priester gebracht wordenGa naar voetnoot2), |
[pagina 450]
3. Qui egressus de castris, cum invenerit lepram esse mundatam, | 3. en deze zal buiten de legerplaats gaan, en wanneer hij bevindt, dat de melaatschheid genezen is, |
4. Praecipiet ei, qui purificatur, ut offerat duos passeres vivos pro se, quibus vesci licitum est, et lignum cedrinum, vermiculumque et hyssopum. Marc. I 44; Luc. V 14. | 4. zal hij aan hem, die gezuiverd wordt, gelasten, dat deze voor zich aanbiede twee levende musschen, welke men eten magGa naar voetnoot3), en cederhout en karmozijn en hysopGa naar voetnoot4); |
5. Et unum ex passeribus immolari jubebit in vase fictili super aquas viventes: | 5. en hij zal gebieden, dat eene van de musschen geslacht worde in een aarden vat boven levend waterGa naar voetnoot5); |
6. Alium autem vivum cum ligno cedrino, et cocco et hysopo tinget in sanguine passeris immolati, | 6. en de andere levende zal hij met het cederhout en het karmozijn en de hysop doopen in het bloed van de geslachte muschGa naar voetnoot6), |
7. Quo asperget illum, qui mundandus est, septies, ut jure purgetur: et dimittet passerem vivum, ut in agrum avolet. | 7. waarmede hij hem, die gereinigd moet worden, zevenmaal zal besprengen, opdat deze wettelijk gezuiverd worde; en hij zal de levende musch laten wegvliegen in het veldGa naar voetnoot7). |
8. Cumque laverit homo vestimenta sua, radet omnes pilos corporis, et lavabitur aqua: purificatusque ingredietur castra, ita dumtaxat ut maneat extra tabernaculum suum septem diebus, | 8. En wanneer die mensch zijne kleederen gewasschen heeft, zal hij al het haar zijns lichaams afscherenGa naar voetnoot8) en zich wasschen met water; en gezuiverd, zal hij de legerplaats binnengaan, zoo nochtans, dat hij buiten zijne tent blijve zeven dagenGa naar voetnoot9); |
[pagina 451]
9. Et die septimo radet capillos capitis, barbamque et supercilia, ac totius corporis pilos. Et lotis rursum vestibus et corpore, | 9. en den zevenden dag zal hij zijn hoofdhaar en baard en wenkbrauwen en het haar van geheel zijn lichaam afscheren. En na nogmaals kleederen en lichaam gewasschen te hebben, |
10. Die octavo assumet duos agnos immaculatos, et ovem anniculam absque macula, et tres decimas similae in sacrificium, quae conspersa sit oleo, et seorsum olei sextarium. | 10. zal hij op den achtsten dag twee lammeren zonder smet nemen en een éénjarig schaap zonder smet en drie tienden tarwebloem ten spijsoffer, welke met olie beslagen is, en afzonderlijk een zesdemaat olieGa naar voetnoot10). |
11. Cumque sacerdos purificans hominem, statuerit eum, et haec omnia coram Domino in ostio tabernaculi testimonii, | 11. En wanneer de priester, die den mensch zuivert, hem en dit alles gesteld heeft voor den Heer aan den ingang van den tabernakel der getuigenis, |
12. Tollet agnum, et offeret eum pro delicto, oleique sextarium: et oblatis ante Dominum omnibus, | 12. zal hij het lam nemen en het voor de schuldGa naar voetnoot11) aanbieden alsook de zesdemaat olie; en nadat hij alles voor den Heer heeft aangebodenGa naar voetnoot12), |
13. Immolabit agnum, ubi solet immolari hostia pro peccato, et holocaustum, id est, in loco sancto. Sicut enim pro peccato, ita et pro delicto ad sacerdotem pertinet hostia: Sancta sanctorum est. | 13. za hij het lam slachten waar het zondoffer en het brandoffer pleegt geslacht te worden, te weten in de heilige plaats. Want evenals het zondoffer, zoo behoort ook het schuldoffer den priester toe: het is allerheiligstGa naar voetnoot13). |
14. Assumensque sacerdos de sanguine hostiae, quae immolata est pro delicto, ponet super extremum auriculae dextrae ejus qui mundatur, et super pollices manus dextrae et pedis: | 14. En de priester zal van het bloed der offerande, welke voor de schuld geslacht is, nemen en op de rechteroorlel doen van hem, die gereinigd wordt, en op de duimen van de rechterhand en den rechtervoetGa naar voetnoot4); |
15. Et de olei sextario mittet in manum suam sinistram | 15. en van de zesdemaat olie zal hij in zijn eigen linkerhand gieten, |
16. Tingetque digitum dextrum in eo, et asperget coram Domino septies. | 16. en hij zal den rechtervinger daarin doopen en zevenmaal sprengen voor den HeerGa naar voetnoot15). |
[pagina 452]
17. Quod autem reliquum est olei in laeva manu, fundet super extremum auriculae dextrae ejus qui mundatur, et super pollices manus ac pedis dextri, et super sanguinem qui effusus est pro delicto, | 17. Wat nu van de olie in de linkerhand overig is zal hij uitstorten op de rechteroorlel van dengene, die gereinigd wordt, en op de duimen van de rechterhand en den rechtervoet enGa naar voetnoot16) op het bloed, dat voor de schuld is uitgestort, |
18. Et super caput ejus. | 18. en op diens hoofd. |
19. Rogabitque pro eo coram Domino, et faciet sacrificium pro peccato: tunc immolabit holocaustum, | 19. En hij zal voor hem biddenGa naar voetnoot17) voor den Heer en hij zal het zondoffer opdragen; dan zal hij het brandoffer slachtenGa naar voetnoot18), |
20. Et ponet illud in altari cum libamentis suis, et homo rite mundabitur. | 20. en dit op het altaar leggen met de bijoffersGa naar voetnoot19) er van, en de mensch zal wettelijk gereinigd zijn. |
21. Quod si pauper est, et non potest manus ejus invenire quae dicta sunt, pro delicto assumet agnum ad oblationem, ut roget pro eo sacerdos, decimamque partem similae conspersae oleo in sacrificium, et olei sextarium, | 21. En bijaldien hij arm is en zijne hand het voorgeschrevene niet vinden kan, zal hij een lam ten schuldoffer nemen, ten einde de priester voor hem bidde, en een tiende deel met olie beslagen tarwebloem ten spijsoffer en een zesdemaat olie |
22. Duosque turtures sive duos pullos columbae, quorum unus sit pro peccato, et alter in holocaustum: Supra V 7, 11 et XII 8; Luc. II 24. | 22. en twee tortelduiven of twee jonge duiven, waarvan de eene voor de zonde en de andere ten brandoffer is; |
23. Offeretque ea die octavo purificationis suae sacerdoti, ad ostium tabernaculi testimonii coram Domino. | 23. en hij zal dit op den achtsten dag zijner zuivering den priester aanbieden aan den ingang van den tabernakel der getuigenis voor den Heer. |
24. Qui suscipiens agnum pro delicto et sextarium olei, levabit simul: | 24. En deze zal het lam voor de schuld en de zesdemaat olie nemen en te zamen opheffenGa naar voetnoot20); |
25. Immolatoque agno, de sanguine ejus ponet super extremum auri- | 25. en als het lam geslacht is, zal hij van het bloed daarvan op de |
[pagina 453]
culae dextrae illius qui mundatur, et super pollices manus ejus ac pedis dextri: | rechteroorlel doen van hem, die gereinigd wordt, en op de duimen van diens rechterhand en rechtervoet; |
26. Olei vero partem mittet in manum suam sinistram, | 26. en van de olie zal hij een gedeelte in zijne linkerhand gieten, |
27. In quo tingens digitum dextrae manus asperget septies coram Domino: | 27. en daarin den vinger van zijne rechterhand doopend, zal hij zevenmaal sprengen voor den Heer; |
28. Tangetque extremum dextrae auriculae illius qui mundatur, et pollices manus ac pedis dextri in loco sanguinis qui effusus est pro delicto: | 28. en hij zal de rechteroorlel aanraken van dengene, die gereinigd wordt, en de duimen van de rechterhand en den rechtervoet op de plek van het bloed, dat voor de schuld is uitgestort; |
29. Reliquam autem partem olei, quae est in sinistra manu, mittet super caput purificati, ut placet pro eo Dominum: | 29. het overige gedeelte nu van de olie, welke in zijne linkerhand is, zal hij gieten op het hoofd van den gezuiverde om voor hem den Heer te verzoenen; |
30. Et turturem sive pullum columbae offeret, | 30. en de tortelduif of de jonge duif zal hij offeren, |
31. Unum pro delicto, et alterum in holocaustum cum libamentis suis. | 31. de eene voor de schuld en de andere ten brandoffer te zamen met de bijoffers er vanGa naar voetnoot21). |
32. Hoc est sacrificium leprosi, qui habere non potest omnia in emundationem sui. | 32. Dat is het offer van den melaatsche, die niet alles kan hebben tot zijne reiniging. |
33. Locutusque est Dominus ad Moysen et Aaron, dicens: | 33. En de Heer sprak tot Moses en Aäron, zeggende: |
34. Cum ingressi fueritis terram Chanaan, quam ego dabo vobis in possessionem, si fuerit plaga leprae in aedibus, | 34. Wanneer gij in het land Chanaän komt, dat Ik ulieden tot bezitting zal geven, indien dan de plaag der melaatschheid in de huizen isGa naar voetnoot22), |
35. Ibit cujus est domus, nuntians sacerdoti, et dicet: Quasi plaga leprae videtur mihi esse in domo mea. | 35. zal hij, wien het huis toebehoort, het den priester gaan melden en zeggen: Het schijnt mij toe alsof er een plaag van melaatschheid in mijn huis is. |
36. At ille praecipiet ut efferant universa de domo, priusquam ingrediatur eam, et videat utrum leprosa sit, ne immunda fiant omnia quae in domo sunt. Intrabitque | 36. Dan zal deze gelasten alles uit het huis te dragen, alvorens hij het binnentreedt om te zien of het melaatsch is, opdat niet alles, wat in het huis is, onreinGa naar voetnoot23) worde. En |
[pagina 454]
postea ut consideret lepram domus: | daarna zal hij binnengaan om de melaatschheid van het huis te beschouwen; |
37. Et cum viderit in parietibus illius quasi valliculas pallore sive rubore deformes, et humiliores superficie reliqua, | 37. en wanneer hij op de muren daarvan iets ziet als kuiltjes, welke bleek of roodGa naar voetnoot24) uitgeslagen en dieper dan de overige oppervlakte zijn, |
38. Egredietur ostium domus, et statim claudet illam septem diebus. | 38. zal hij de deur van het huis uitgaan en dit terstond sluiten gedurende zeven dagen. |
39. Reversusque die septimo, considerabit eam: si invenerit crevisse lepram, | 39. En den zevenden dag zal hij terugkomen en het beschouwen; indien hij bevindt, dat de melaatschheid is aangegroeid, |
40. Jubebit erui lapides in quibus lepra est, et projici eos extra civitatem in locum immundum: | 40. zal hij bevelen de steenen uit te breken, waarin de melaatschheid is, en die buiten de stad te werpen op een onreine plaats; |
41. Domum autem ipsam radi intrinsecus per circuitum, et spargi pulverem rasurae extra urbem in locum immundum, | 41. en het huis zelf van binnen in het rond af te schrabben en het afgeschrabde gruis buiten de stad te storten op een onreine plaats, |
42. Lapidesque alios reponi pro his qui ablati fuerint, et luto alio liniri domum. | 42. en andere steenen in de plaats van de weggenomene te stellen en met ander leem het huis te bestrijken. |
43. Sin autem postquam eruti sunt lapides, et pulvis erasus, et alia terra lita, | 43. Indien echter, nadat de steenen zijn uitgebroken en het gruis afgeschrabd en ander leem aangestreken is, |
44. Ingressus sacerdos viderit reversam lepram, et parietes respersos maculis, lepra est perseverans et immunda domus: | 44. de priester binnengaat en ziet, dat de melaatschheid is teruggekomen en dat de muren met vlekken bespikkeld zijn, dan is het een blijvende melaatschheid, en het huis is onrein; |
45. Quam statim destruent, et lapides ejus ac ligna, atque universum pulverem projicient extra oppidum in locum immundum. | 45. en terstond zal men het afbreken en de steenen en het hout en al het gruis er van buiten de stad werpen op een onreine plaats. |
46. Qui intraverit domum quando clausa est, immundus erit usque ad vesperum: | 46. Wie in het huis gaat, wanneer het gesloten is, zal tot den avond onrein zijn; |
47. Et qui dormierit in ea, et comederit quippiam, lavabit vestimenta sua. | 47. en wie daarin slaapt en iets eet, zal zijne kleederen wasschenGa naar voetnoot25). |
48. Quod si introiens sacerdos | 48. En bijaldien de priester er bin- |
[pagina 455]
viderit lepram non crevisse in domo, postquam denuo lita fuerit, purificabit eam reddita sanitate: | nentreedt en ziet, dat de melaatschheid niet is aangegroeid in het huis, nadat het opnieuw bestreken is, zal hij het rein verklaren, daar het wederom gezond is geworden; |
49. Et in purificationem ejus sumet duos passeres, lignumque cedrinum, et vermiculum atque hyssopum: | 49. en voor de zuivering er van zal hij twee musschen nemen en cederhout en karmozijn en hysop; |
50. Et immolato uno passere in vasi fictili super aquas vivas, | 50. en nadat de eene musch geslacht is in een aarden vat boven levend water, |
51. Tollet lignum cedrinum, et hyssopum, et coccum et passerem vivum, et tinget omnia in sanguine passeris immolati, atque in aquis viventibus, et asperget domum septies, | 51. zal hij het cederhout en de hysop en het karmozijn en de levende musch nemen en alles doopen in het bloed van de geslachte musch en in het levend water, en hij zal het huis besprengen zevenmaal, |
52. Purificabitque eam tam in sanguine passeris quam in aquis viventibus, et in passere vivo, lignoque cedrino et hyssopo atque vermiculo. | 52. en hij zal het zuiveren zoowel met het bloed van de musch als met het levend water en met de levende musch en met het cederhout en de hysop en het karmozijn. |
53. Cumque dimiserit passerem avolare in agrum libere, orabit pro domo, et jure mundabitur. | 53. En wanneer hij de musch vrij heeft laten wegvliegen in het veld, zal hij voor het huis bidden en het zal wettelijk gereinigd zijnGa naar voetnoot26). |
54. Ista est lex omnis leprae et percussurae, | 54. Dat is de wet betreffende alle melaatschheid en uitslag, |
55. Leprae vestium et domorum, | 55. betreffende de melaatschheid der kleederen en der huizen, |
56 Cicatricis et erumpentium papularum, lucentis maculae, et in varias species, coloribus immutatis, | 56. betreffende het litteeken en de uitbrekende zweren, de glanzende vlek en de verschillende veranderingen van kleurenGa naar voetnoot27), |
57. Ut possit sciri quo tempore mundum quid, vel immundum sit. | 57. opdat men kunne wetenGa naar voetnoot28) wanneer iets rein of onrein is. |
- voetnoot1)
- De genezen melaatsche kon na zijne uitbanning (XIII 46) niet in de maatschappij terugkeeren, dan nadat de priester hem had rein verklaard.
- voetnoot2)
- Aan den ingang der legerplaats. Zie v. 3.
- voetnoot3)
- Volgens het Hebr. zal hij gelasten, dat men voor dengene, die zich laat reinigen, twee levende reine vogelen zal brengen.
- voetnoot4)
- Ook gebruikelijk bij de reiniging na aanraking van een lijk (Num. XIX 6, 16 en 17). De melaatsche was een levende doode.
- voetnoot5)
- Zoo druppelde het bloed in het vat en vermengde zich daar met het levend d.i. loopend water, nl. bronof beekwater.
- voetnoot6)
- In het mengsel van bloed en levend water.
- voetnoot7)
- De twee vogelen wijzen zinnebeeldig op den tweevoudigen staat van den melaatsche, de eerste in zijnen dood op de vroegere onreinheid, de tweede op den terugkeer in de gemeenschap; of wel, volgens anderen met verwijzing naar v. 52, 53, wordt door het ten prijs des levens gewonnen zuiveringsbloed de wegneming, door de vrijlating des tweeden vogels de volkomen verwijdering der onreinheid afgebeeld. Hiermede in beteekenis overeenstemmend is het levend water, dat meer nog dan ander water middel van reiniging is, alsook het onbederfelijk cederhout, het met de kleur des levens geverfde, helroode karmozijn en de hysop, welke van nature zuiverende en genezende kracht bezit. Evenzoo verzinnebeeldt de zevenvoudige besprenging de volkomen reiniging (IV noot 6). Maar nog een hoogere beteekenis lag in die reinigings-plechtigheden verborgen. De melaatschheid, waarin de macht des doods en bijgevolg de macht der zonde zich zoo schrikkelijk toonde, was het zinnebeeld der zonde, en zoo was de reiniging van den genezene de afbeelding van de vergiffenis der zonde.
- voetnoot8)
- Ten einde alles te verwijderen wat van de huidziekte der melaatschheid mocht zijn overgebleven, en zich nog beter te verzekeren dat de kwaal geweken was.
- voetnoot9)
- Eerst na de hoogst mogelijke zekerheid aangaande de genezing begon weder het maatschappelijk leven. Ook diende die gedeeltelijke afzondering (vgl. ook XV 13, 14) als voorbereiding voor de offers van den achtsten dag (v. 10).
- voetnoot10)
- Drie tienden van de epha. Vgl. Num. XXVIII 5. Voor zesdemaat heeft het Hebr. ‘loog’, waarschijnlijk de kleinste maat, volgens de rabbijnen het twaalfde van de hin-maat. Vgl. Exod. XXIX noot 35.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘als schuldoffer’. De melaatschheid had de uitsluiting buiten het volk Gods ten gevolge gehad. Daar was alzoo vanwege den melaatsche, hoewel buiten persoonlijke schuld, een soort bondbreuk ten opzichte van Jehova. Die bondbreuk vorderde voldoening Vgl. V noot 12.
- voetnoot12)
- De grondtekst spreekt van ‘bewegen als beweegoffer’. Vgl. Exod. XXIX root 17.
- voetnoot13)
- Zie voor de plaats der slachting I 11. Vgl. verder VII 1-7, alsook II noot 4.
- voetnoot4)
- De genezene werd wederom geheiligd om de wet Gods te aanhooren en Gods geboden te vervullen in handel en wandel.
- voetnoot15)
- Hiermede werd de olie aan God toegewijd en geheiligd voor het gebruik, waarvan in de twee volgende verzen gesproken wordt.
- voetnoot16)
- En ontbreekt in den grondtekst. Het beteekent hier ‘te weten’. Op dezelfde lichaamsdeelen en terzelfder plaatse, waar van het offerbloed gedaan was, moest ook van de heilige olie worden uitgestort. Vgl. v. 28. Gelijk de olijftak was de olijfolie het zinnebeeld van barmhartigheid en verzoening, van vrede en vreugde (Gen. VIII noot 8).
- voetnoot17)
- Hebr. ‘verzoening bewerken’. Zeker moest de aanraking met offerbloed en de zalving met olie een diepen indruk maken. Soortgelijke plechtigheden waren ook bij de priesterwijding (Exod. XXIX 20, 21; Lev. VIII 12, 30) voorgeschreven. De genezene werd daardoor er aan herinnerd, dat hij, in zijn hoogen staat wederom hersteld en tot het priesterlijke volk (Exod. XIX 6) behoorend, heilig moest leven.
- voetnoot18)
- Ten zondoffer diende het tweede lam, ten brandoffer het éénjarig schaap. Vgl. v. 10.
- voetnoot19)
- De grondtekst spreekt van het brandoffer ‘en het spijsoffer’ (mincha).
- voetnoot20)
- Hebr. ‘bewegen als beweegoffer’. Vgl. Exod. XXIX noot 17.
- voetnoot21)
- Hebr. ‘te zamen met het spijsoffer’.
- voetnoot22)
- Wederom is hier, evenals XIII 47, melaatschheid in oneigenlijken zin gebezigd. Het woord beteekent een soort uitslag op de muren der huizen, welke waarschijnlijk nadeelig was voor de gezondheid en zeker, zoo het kwaad niet gestuit kon worden, de aangetaste gebouwen onbewoonbaar maakte.
- voetnoot23)
- Wettelijk onrein, hetgeen eerst gebeurde, nadat het huis melaatsch verklaard was.
- voetnoot24)
- Hebr. groenachtig of roodachtig.
- voetnoot25)
- Onrein tot den avond, moest hij bovendien andere kleederen aandoen en de eerste wasschen. Langduriger oponthoud veroorzaakte dus erger onreinheid.
- voetnoot26)
- Vgl. voor deze plechtigheden v. 4-7 en de aanteekeningen.
- voetnoot27)
- In den grondtekst luiden de drie laatste verzen: ‘Dit is de wet voor alle melaatschheid en voor het hoofdzeer en voor de melaatschheid des kleeds en voor het huis en voor het gezwel en voor den uitslag en voor de glanzende vlek’.
- voetnoot28)
- Hebr. ‘om onderricht te geven’. Het is tot de priesters gezegd.