nec ingredietur in Sanctuarium, donec impleantur dies purificationis suae. |
niet aanraken en in het heiligdom zal zij niet ingaan, totdat de dagen harer zuivering vervuld zijnGa naar voetnoot3). |
5. Sin autem feminam pepererit, immunda erit duabus hebdomadibus juxta ritum fluxus menstrui, et sexaginta sex diebus manebit in sanguine purificationis suae. |
5. Maar indien zij een kind van het vrouwelijk geslacht baart, zal zij twee weken onrein zijn volgens de orde der maandelijksche vloeiing en zes en zestig dagen zal zij blijven in het bloed harer zuiveringGa naar voetnoot4). |
6. Cumque expleti fuerint dies purificationis suae, pro filio, sive pro filia, deferet agnum anniculum in holocaustum, et pullum columbae sive turturem pro peccato, ad ostium tabernaculi testimonii, et tradet sacerdoti. |
6. En wanneer de dagen harer zuivering ten einde zijn betreffende eenen zoon of eene dochter, zal zij een éénjarig lam ten brandoffer en een jonge duif of tortelduif voor de zondeGa naar voetnoot5) brengen aan den ingang van den tabernakel der getuigenis en aan den priester overreiken; |
7. Qui offeret illa coram Domino, et orabit pro ea, et sic mundabitur a profluvio sanguinis sui: ista est lex parientis masculum aut feminam. |
7. en hij zal die voor den Heer offeren en bidden voor haar; en alzoo zal zij gereinigd worden vanwege de vloeiing van haar bloed; dat is de wet voor degene, die een kind baart van het mannelijk of vrouwelijk geslacht. |
8. Quod si non invenerit manus ejus, nec potuerit offerre agnum, sumet duos turtures vel duos pullos columbarum, unum in holocaustum, et alterum pro peccato: orabitque pro ea sacerdos, et sic mundabitur. Supra V 7 11; Luc. II 24. |
8. Bijaldien echter hare hand tot een lam niet reikt en het niet kan aanbieden, zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, de eene tot een brandoffer en de andere voor de zondeGa naar voetnoot6), en de priester zal voor haar bidden, en alzoo zal zij gereinigd worden. |
|
-
voetnoot1)
-
Overeenkomstig, d.i. op eenzelfde wijze (vgl. XV 19-24) als gedurende hare maandelijksche zuivering. - Vanzelf herinnert deze wettelijke, ook door vele andere oude volken erkende onreinheid aan de straf der zonde, welke het geslachtsleven in het algemeen, maar meer bijzonder (Gen. III 16) de kinderbaring trof. Vgl. XI noot 5.
-
voetnoot2)
- Die tijdsbepaling bij het aloude gebod der besnijdenis (Gen. XVII 12) hield rekening met de krachten van het kind, dat dan met minder gevaar de pijnlijke plechtigheid doorstaan kon (S. Thom. Summa theol. I. 2. q. 102 a. 5 ad 1). Tevens was terzelfder tijd de ergste onreinheid der moeder geweken, zoodat het kind niet meer door hare aanraking onrein kon zijn.
-
voetnoot3)
- Hoewel minder onrein, mocht toch de moeder ook na de eerste week niets heiligs, bijv. geen vleesch van de vredeoffers, aanraken noch zich in het voorhof des heiligdoms vertoonen. Die bepaling betreffende de tweevoudige onreinheid wordt verklaard door den natuurlijken toestand na het baren, welke aanvankelijk ongewoon (lochia rubra), allengs in zijne verschijnselen verandert (lochia alba) en eindelijk tot de gewone orde terugkeert. De vaststelling van veertig dagen voor geheel den tijd der zuivering staat wellicht in verband met de geheimvolle beteekenis van dit getal, dat zeker dikwijls (Gen. VII 12; Exod. XXIV 18; XXXIV 28; Num. XIV 33; III Reg. XIX 8; Ez. IV 6; Jon. III 4; Matt. IV 2) een tijdperk van zuivering of van boete aanwijst.
-
voetnoot4)
- Dit voorschrift was waarschijnlijk in overeenstemming met de oudtijds algemeen verbreide meening, dat de ongewone toestand na de baring in dat geval langer van duur was.
-
voetnoot5)
- Klaarblijkelijk strekte dit zondoffer niet rechtstreeks tot uitwissching van persoonlijke schuld, maar tot wegneming der wettelijke onreinheid (zie v. 7). Deze kon in overdrachtelijken zin zonde heeten, èn omdat zij zinnebeeld was der geestelijke onreinheid, èn omdat daarin de gevolgen en werkingen der erfzonde, onafhankelijk van 's menschen wil, bijzonder te voorschijn traden. Hetzelfde geldt ook voor andere wettelijke onreinheden. Zie bijv. XIV 19; XV 15, 30. Overigens kon zeker zulk een zondoffer ook middel voor geestelijke reiniging zijn. Vgl. I noot 7.
-
voetnoot6)
- Dit offer der armen bracht ook Maria (Luc. II 24), hoewel de maagdelijke moeder slechts schijnbaar daartoe verplicht was. - Deze zuiveringswet moet later in Palestina gewijzigd zijn, daar de onderhouding er van, tijd en plaats der zuivering in aanmerking genomen, meestal onmogelijk werd. Waarschijnlijk verplichtte steeds het letterlijke voorschrift alleen de in de nabijheid des heiligdoms woonachtige moeders, en ging de moeder van Samuel eerst, toen haar zoon gespeend was, naar Silo, nadat zij wellicht te voren, door middel van haren man, het zuiveringsoffer gebracht had. Zie I Reg. I 21, 22.
|