De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 432]
| |||||||||||||
Caput X.
|
1. Arreptisque Nadab, et Abiu filii Aaron thuribulis, posuerunt ignem, et incensum desuper, offerentes coram Domino ignem alienum: quod eis praeceptum non erat. Num. III 4 et XXVI 61; I Par. XXIV 2. | 1. En Nadab en Abiu, de zonen van Aäron, namen hunne wierookvaten en legden vuur daarin en reukwerk daar bovenop en offerden voor den Heer vreemd vuur, hetgeen hun niet was gebodenGa naar voetnoot1). |
2. Egressusque ignis a Domino, devoravit eos, et mortui sunt coram Domino. | 2. En er ging vuur uit van den Heer en het verslond hen, en zij stierven voor den HeerGa naar voetnoot2). |
3. Dixitque Moyses ad Aaron: Hoc est quod locutus est Dominus: Sanctificabor in iis, qui appropinquant mihi, et in conspectu omnis populi glorificabor. Quod audiens tacuit Aaron. | 3. En Moses zeide tot Aäron: Dit is hetgeen de Heer gesproken heeft: Ik zal geheiligd worden in degenen, die tot Mij naderen, en ten aanschouwen van geheel het volk zal Ik verheerlijkt worden. En dit hoorende, zweeg AäronGa naar voetnoot3). |
4. Vocatis autem Moyses Misaele, et Elisaphan filiis Oziel, patrui Aaron, ait ad eos: Ite et tollite fratres vestros de conspectu Sanctuarii, et asportate extra castra. | 4. Moses nu riep Misaël en Elisaphan, de zonen van Oziël, den oom van Aäron, en zeide tot hen: Gaat en neemt uwe broeders weg uit het gezicht van het heiligdom en draagt hen weg buiten de legerplaatsGa naar voetnoot4). |
5. Confestimque pergentes, tulerunt eos sicut jacebant, vestitos lineis tunicis, et ejecerunt foras, ut sibi fuerat imperatum. | 5. En aanstonds gingen zij en namen hen weg, zooals zij daar lagen, gekleed in hun linnen lijfrokken, en brachten hen naar buiten, gelijk hun gelast was. |
[pagina 433]
6. Locutusque est Moyses ad Aaron, et ad Eleazar, et Ithamar filios ejus: Capita vestra nolite nudare, et vestimenta nolite scindere, ne forte moriamini, et super omnem coetum oriatur indignatio. Fratres vestri, et omnis domus Israel plangant incendium quod Dominus suscitavit: | 6. En Moses sprak tot Aäron en tot Eleazar en Ithamar, diens zonen: Ontbloot uwe hoofden niet en scheurt uwe kleederen niet, opdat gij wellicht niet sterft, en niet over de gansche gemeente toorn kome. Laat uwe broeders en geheel het huis van Israël den brand beweenen, dien de Heer verwekt heeftGa naar voetnoot5). |
7. Vos autem non egrediemini fores tabernaculi, alioquin peribitis: oleum quippe sanctae unctionis est super vos. Qui fecerunt omnia juxta praeceptum Moysi. | 7. Gij nu zult niet buiten de deur des tabernakels gaan, anders zult gij omkomen, want de olie der heilige zalving is op uliedenGa naar voetnoot6). En zij deden alles volgens het gebod van Moses. |
8. Dixit quoque Dominus ad Aaron: | 8. Ook zeide de Heer tot Aäron: |
9. Vinum, et omne quod inebriare potest, non bibetis tu et filii tui, quando intratis in tabernaculum testimonii, ne moriamini: quia praeceptum sempiternum est in generationes vestras. | 9. Wijn en alles wat kan bedwelmen zult gij en uwe zonen niet drinken, wanneer gij den tabernakel der getuigenis binnengaat, opdat gij niet sterft, want een altijddurend gebod is dit voor uwe geslachtenGa naar voetnoot7), |
10. Et ut habeatis scientiam discernendi inter sanctum et profanum, inter pollutum et mundum: | 10. en opdat gij de wetenschap moogt hebben van te onderscheiden tusschen het heilige en het onheilige, tusschen het onreine en het reine, |
11. Doceatisque filios Israel omnia legitima mea quae locutus est Dominus ad eos per manum Moysi. | 11. en opdat gij den kinderen van Israël al mijne wetten moogt leeren, welke de Heer tot hen gesproken heeft door de bediening van Moses. |
[pagina 434]
12. Locutusque est Moyses ad Aaron, et ad Eleazar, et Ithamar filios ejus, qui erant residui: Tollite sacrificium, quod remansit de oblatione Domini, et comedite illud absque fermento juxta altare, quia Sanctum sanctorum est. | 12. En Moses sprak tot Aäron en tot Eleazar en tot Ithamar, diens zonen, die overgebleven waren: Neemt het spijsoffer, dat van het offer des Heeren overig is, en eet dit zonder deesem bij het altaar, daar het allerheiligst isGa naar voetnoot8). |
13. Comedetis autem in loco sancto: quod datum est tibi et filiis tuis de oblationibus Domini, sicut praeceptum est mihi. | 13. Gij nu zult het eten in de heilige plaats, omdat het aan u en aan uwe zonen van de offers des Heeren gegeven is, zooals mij geboden is. |
14. Pectusculum quoque quod oblatum est, et armum qui separatus est, edetis in loco mundissimo tu et filii tui, et filiae tuae tecum: tibi enim ac liberis tuis reposita sunt de hostiis salutaribus filiorum Israel: | 14. Ook de borst, die geofferd is, en den schouder, die afgezonderd is, zult gij op eene zeer reine plaats eten, gij en uwe zonen en uwe dochters met u; want voor u en uwe kinderen zijn die afgenomen van de vredeofferanden der kinderen van IsraëlGa naar voetnoot9); |
15. Eo quod armum et pectus, et adipes qui cremantur in altari, elevaverunt coram Domino, et pertineant ad te, et ad filios tuos lege perpetua, sicut praecepit Dominus. | 15. omdat zij den schouder en de borst en de vetstukken, welke op het altaar verbrand worden, voor den Heer hebben opgeheven, moeten die ook toebehooren aan u en aan uwe zonen krachtens een eeuwige wet, gelijk de Heer geboden heeftGa naar voetnoot10). |
16. Inter haec, hircum, qui oblatus fuerat pro peccato, cum quaereret Moyses, exustum reperit: iratusque contra Eleazar et Ithamar filios Aaron, qui remanserant, ait: II Mach. II 17. | 16. Intusschen toen Moses den bok zocht, die voor de zonde was geofferdGa naar voetnoot11), bevond hij, dat die verbrand was; en op Eleazar en IthamarGa naar voetnoot12), de zonen van Aäron, die overgebleven waren, vertoornd, zeide hij: |
17. Cur non comedistis hostiam pro peccato in loco sancto, quae Sancta sanctorum est, et data vo- | 17. Waarom hebt gij niet in de heilige plaats het zondoffer gegeten, dat allerheiligst is en ulieden |
[pagina 435]
bis ut portetis iniquitatem multitudinis, et rogetis pro ea in conspectu Domini, | gegeven werd om de ongerechtigheid der menigte te dragen en voor haar te bidden voor het aangezicht des HeerenGa naar voetnoot13), |
18. Praesertim cum de sanguine illius non sit illatum intra sancta, et comedere debueritis eam in Sanctuario, sicut praeceptum est mihi? | 18. te meer daar van deszelfs bloed niet gebracht is binnen het heiligeGa naar voetnoot14) en gij het hadt moeten eten in het heiligdom, gelijk mij geboden is? |
19. Respondit Aaron: Oblata est hodie victima pro peccato, et holocaustum coram Domino: mihi autem accidit quod vides: quomodo potui comedere eam, aut placere Domino in ceremoniis mente lugubri? | 19. Aäron antwoordde: Heden is het zondoffer en het brandoffer voor den Heer geofferd: mij echter is overkomen hetgeen gij ziet: hoe kon ik er van eten of den Heer behagenGa naar voetnoot15) bij het heilig dienstwerk met een rouw vol gemoed? |
20. Quod cum audisset Moyses, recepit satisfactionem. | 20. En toen Moses dat gehoord had, nam hij de verontschuldiging aanGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- Evenals Exod. XXX 9 (in den grondtekst) een niet door God verordend reukwerk ‘vreemd reukwerk’ heet, zoo is vreemd vuur een ander dan het door God voorgeschreven vuur van het brandofferaltaar. Dat te dier zake van den beginne de wet van Lev. XVI 12 gold, blijkt genoeg uit VI 12. - Het hier verhaalde feit gebeurde (vgl. v. 12, 16-18) op denzelfden achtsten dag, toen Aäron voor het eerst geofferd had. Waarschijnlijk namen de schuldigen van het gewone vuur, waarop in het voorhof het vleesch der vredeoffers werd toebereid, en handelden zij zoo in onbezonnenheid, zonder boos opzet, of waren zij (zie v. 9) eenigszins door wijn bedwelmd.
- voetnoot2)
- Het vuur uit de wolk doodde hen voor den tabernakel des Heeren, zonder echter hunne lichamen en kleederen te verteren. Zie v. 4 en 5.
- voetnoot3)
- Met die woorden wordt de gestrengheid van het goddelijke gericht verklaard. God eischt van degenen, die tot Hem naderen, van zijne priesters, bijzondere heiligheid. Zij zijn gesteld om ten aanschouwen des volks als aller toonbeeld Hem de rechtmatige eer te geven door hunne gehoorzaamheid aan Gods gebod, of, bij gemis daarvan, door hunne gerechte straf. - De rechtvaardigheid van het vonnis erkennend, zweeg Aäron.
- voetnoot4)
- Buiten de legerplaats werden de dooden begraven. Waarom niet aan de naaste bloedverwanten dat begraven hunner dooden werd toegestaan, verklaart v. 6 en 7.
- voetnoot5)
- Het ontblooten des hoofds of, zooals het Hebr. begrepen kan worden, het ordeloos laten hangen van het hoofdhaar was evenals het scheuren der kleederen voor aan de borst een teeken van droefheid. Alle uiterlijk rouwbedrijf wordt hier den priesters verboden. Zoo moeten zij als Gods geheiligde dienaars en zijne vertegenwoordigers bij het volk hunne berusting in het strafgericht en hunne erkenning van Gods gerechtigheid toonen. Anders zou Gods kastijding hen en ook door hunne bestraffing te gelijk het volk treffen, dat bovendien lichtelijk het slechte voorbeeld zijner priesters volgt en daarom gewoonlijk met hen voor het gepleegde kwaad boeten moet. De anderen echter, niet op zoo bijzondere wijze met God verbonden, mogen blijk geven van hunne natuurlijke droefheid over de groote ramp, waardoor Aäron's huis zoo zwaar werd getroffen en het volk twee zijner priesters verloor.
- voetnoot6)
- Zij zullen geen deel nemen buiten het heiligdom in de rouwplechtigheid, omdat zij als gezalfde priesters aan God toebehooren.
- voetnoot7)
- Wellicht werd dit verbod gegeven naar aanleiding van het (zie noot 1) door Nadab en Abiu gepleegde misdrijf. Misschien bestaat er echter tusschen het vorige verhaal en dit verbod nog een ander verband en wordt hier alle gevaar voor beneveling des verstands zooveel doenlijk van de priesters verwijderd, opdat zij steeds bij hun dienstwerk die omzichtigheid bewaren, welke hun, blijkens de straf der twee eerste priesters, onontbeerlijk is. - Zonder want, dat niet in den grondtekst staat, is de tusschenzin een altijddurend gebod enz. duidelijker.
- voetnoot8)
- Het Hebr. heeft: ‘Neemt het spijsoffer, dat overgebleven is van de vuuroffers van Jehova’ enz. Bedoeld is het spijsoffer IX 4, 17. Als spijsoffer des volks moest het, de gedenkgave er van uitgezonderd, binnen de heilige plaats door de priesters genuttigd worden. Vgl. II 3 en 10; VI 15, 16. Zie ook II noot 4.
- voetnoot9)
- De grondtekst kan vertaald worden: ‘De borst des beweegoffers en den achterbout des hefoffers zult gij eten’ enz. Deze den priester behoorende stukken des vredeoffers (VII 34) mochten ook te huis door de huisgenooten der priesters gegeten worden, wijl zij slechts heilig (II noot 4) waren,
- voetnoot10)
- In den grondtekst luidt dit vers: ‘Den achterbout des hefoffers en de borst des beweegoffers bij de vuuroffers der vetstukken zullen zij aanbrengen om ze te bewegen ten beweegoffer voor het aanschijn van Jehova; en dit zal u en uwen zonen met u toebehooren bij eeuwige inzetting, gelijk Jehova geboden heeft’. Vgl. VII 31-34.
- voetnoot11)
- Bedoeld is de als zondoffer des volks geofferde bok. Zie IX 3, 15.
- voetnoot12)
- Vermoedelijk hadden zij op last huns vaders gehandeld. Zie v. 19.
- voetnoot13)
- Vgl. IX noot 5. Dat de wet van IV 13-21 hier niet gold, verklaart het volgende vers.
- voetnoot14)
- De grondtekst heeft: ‘Zie, het bloed er van is niet binnen in het heiligdom gebracht; eten moet gij het in het heiligdom (in het voorhof, zie VI 26), gelijk ik geboden heb’. Moses verwijst hiermede naar VI 25-30.
- voetnoot15)
- Gelijk de grondtekst duidelijker zegt, meende Aäron, dat hij in zijne droefheid niet op eene God behaaglijke wijze van het vleesch des zondoffers eten kon. Wellicht oordeelde hij het niet passend om thans, onder de zwaarte van het goddelijke strafgericht, de ongerechtigheid van het volk te dragen. Dientengevolge was het vleesch door het vuur vernietigd, gelijk God dit in het algemeen ten opzichte van het overschot der offeranden geboden had.
- voetnoot16)
- Hij erkende de afwijking van het wettelijke voorschrift als door de omstandigheden gerechtvaardigd.