De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||
Caput IX.
|
1. Facto autem octavo die, vocavit Moyses Aaron et filios ejus, ac majores natu Israel, dixitque ad Aaron: | 1. Toen nu de achtste dagGa naar voetnoot1) gekomen was, riep Moses Aäron en diens zonen en de oudsten van Israël en hij zeide tot Aäron: |
2. Tolle de armento vitulum pro peccato, et arietem in holocaustum, utrumque immaculatum, et offer illos coram Domino. | 2. Neem uit het rundvee een stierkalfGa naar voetnoot2) voor de zonde en eenen ram ten brandoffer, beide zonder smet, en offer ze voor den Heer. |
3. Et ad filios Israel loqueris: Tollite hircum pro peccato, et vitulum, atque agnum anniculos, et sine macula in holocaustum, | 3. En tot de kinderen van Israël zult gij zeggen: Neemt eenen bok voor de zonde, en een kalf en een lam, die eenjarig en zonder smet zijn, ten brandoffer, |
4. Bovem et arietem pro pacificis: et immolate eos coram Domino, in sacrificio singulorum similam conspersam oleo offerentes: hodie enim Dominus apparebit vobis. | 4. een rund en eenen ram tot vredeoffers, en slacht ze voor den Heer en offert als spijsoffer van elkGa naar voetnoot3) tarwebloem met olie beslagen; want heden zal de Heer aan ulieden verschijnen. |
5. Tulerunt ergo cuncta quae jusserat Moyses ad ostium tabernaculi: ubi cum omnis multitudo astaret, | 5. Zij brachten dan alles wat Moses bevolen had aan den ingang des tabernakels; en toen daar de geheele menigte tegenwoordig was, |
6. Ait Moyses: Iste est sermo, quem praecepit Dominus: facite, et apparebit vobis gloria ejus. | 6. zeide Moses: Dit is het woord, dat de Heer geboden heeft; doet het, en zijne heerlijkheid zal aan u verschijnen. |
7. Et dixit ad Aaron: Accede ad altare, et immola pro peccato tuo: offer holocaustum, et deprecare pro te et pro populo: cumque mactaveris hostiam populi, ora pro eo, sicut praecepit Dominus. | 7. En hij zeide tot Aäron: Nader tot het altaar en slacht voor uwe zonde; draag het brandoffer op en bid voor u en voor het volk; en als gij de offerande des volks geslacht hebt, bid voor hetzelve, gelijk de Heer geboden heeft. |
8. Statimque Aaron accedens ad altare, immolavit vitulum pro peccato suo: | 8. En aanstonds naderde Aäron tot het altaar en slachtte het stierkalf voor zijne zonde; |
9. Cujus sanguinem obtulerunt ei filii sui: in quo tingens digitum, | 9. en zijne zonen boden hem het bloed daarvan aan; en hij doopte |
[pagina 430]
tetigit cornua altaris, et fudit residuum ad basim ejus. | daarin zijnen vinger en raakte de hoornen des altaarsGa naar voetnoot4) aan en plengde aan den voet er van het overige. |
10. Adipemque et renunculos, ac reticulum jecoris, quae sunt pro peccato, adolevit super altare, sicut praeceperat Dominus Moysi: | 10. En het vet en de nieren en het net van de lever, welke voor de zonde zijn, ontstak hij op het altaar, gelijk de Heer aan Moses geboden had; |
11. Carnes vero et pellem ejus extra castra combussit igni. | 11. maar het vleesch en de huid er van verbrandde hij buiten de legerplaats in het vuur. |
12. Immolavit et holocausti victimam: obtuleruntque ei filii sui sanguinem ejus, quem fudit per altaris circuitum. | 12. Ook slachtte hij het offerdier van het brandoffer; en zijne zonen boden hem het bloed er van aan, dat hij rondom het altaar plengde. |
13. Ipsam etiam hostiam in frusta concisam, cum capite et membris singulis obtulerunt: quae omnia super altare cremavit igni, | 13. Ook boden zij hem de in stukken gehouwen offerande zelve aan met den kop en de ledematen, deel voor deel; en hij verbrandde dit alles op het altaar in het vuur, |
14. Lotis aqua prius intestinis et pedibus. | 14. na eerst de ingewanden en de pooten gewasschen te hebben. |
15. Et pro peccato populi offerens, mactavit hircum: expiatoque altari, | 15. En voor de zonde des volks offerend, slachtte hij den bok; en nadat het altaar ontzondigd wasGa naar voetnoot5), |
16. Fecit holocaustum, | 16. droeg hij het brandoffer op |
17. Addens in sacrificio libamenta, quae pariter offeruntur, et adolens ea super altare, absque ceremoniis holocausti matutini. | 17. en voegde er ten spijsoffer de bijoffers bij, welke te zamen aangeboden worden, en ontstak die op het altaar, de plechtigheden van het morgen-brandoffer niet medegerekendGa naar voetnoot6). |
18. Immolavit et bovem atque | 18. Ook slachtte hij het rund en |
[pagina 431]
arietem, hostias pacificas populi: obtuleruntque ei filii sui sanguinem, quem fudit super altare in circuitum. | den ram als de vredeoffers des volks; en zijne zonen boden hem het bloed aan, dat hij over het altaar in het rond plengde. |
19. Adipem autem bovis, et caudam arietis, renunculosque cum adipibus suis, et reticulum jecoris | 19. Maar het vet van het rund en den staart van den ram en de nieren met hunne vetstukken en het net van de lever |
20. Posuerunt super pectora: cumque cremati essent adipes super altare, | 20. legden zij op de borsten; en toen de vetstukken op het altaar verbrand waren; |
21. Pectora eorum, et armos dextros separavit Aaron, elevans coram Domino, sicut praeceperat Moyses. | 21. zonderde Aäron de borsten en de rechterschouders af, die opheffend voor den Heer, gelijk Moses geboden hadGa naar voetnoot7). |
22. Et extendens manus ad populum, benedixit ei. Sicque completis hostiis pro peccato, et holocaustis, et pacificis, descendit. | 22. En de handen naar het volk uitstrekkend, zegende hij het. En nadat zoo de zondoffers en de brandoffers en de vredeoffers voltooid waren, klom hij afGa naar voetnoot8). |
23. Ingressi autem Moyses et Aaron in tabernaculum testimonii, et deinceps egressi benedixerunt populo. Apparuitque gloria Domini omni multitudini: II Mach. II 10. | 23. Moses nu en Aäron gingen in den tabernakel der getuigenis en als zij er vervolgens uittraden, zegenden zij het volk. En de heerlijkheid des Heeren verscheen voor geheel de menigteGa naar voetnoot9); |
24. Et ecce egressus ignis a Domino, devoravit holocaustum, et adipes qui erant super altare. Quod cum vidissent turbae, laudaverunt Dominum, ruentes in facies suas. | 24. en zie, vuur ging uit van den Heer en verteerde het brandoffer en de vetstukken, die op het altaar warenGa naar voetnoot10). En toen de scharen dat zagen, loofden zij den Heer, nedervallend op hun aangezicht. |
- voetnoot1)
- De eerste dag na de zeven dagen der priesterwijding.
- voetnoot2)
- Vitulus, elders ‘var’ vertaald, heeft volgens het Hebr. hier die beteekenis.
- voetnoot3)
- Ook kan vertaald worden: ‘En offert bij het offer van elk’ enz. De grondtekst echter heeft slechts: ‘En (neemt) een spijsoffer, met olie beslagen’. Volgens de Vulgaat moest bij elk der opgenoemde offeranden, de zondoffers (Num. XV 3) uitgezonderd, of althans bij elk der vredeoffers een spijsoffer als bijoffer worden opgedragen.
- voetnoot4)
- Des brandofferaltaars.
- voetnoot5)
- Met die ontzondiging is de in v. 9 beschreven plechtigheid bedoeld. Vgl. VIII 15. Het Hebr. zegt: ‘en droeg hem ten zondoffer op gelijk (op een zelfde wijze als) het eerste’. - Blijkbaar wijken van de vroegere voorschriften (IV 3-12, 13-21) de hier beschreven zondoffers af. Er is verschil in de offerdieren, in het gebruik van het bloed en, wat het zondoffer des volks betreft, in de bestemming (vgl. X 17) van het offervleesch. Voorzeker volgden deze zondoffers andere regels, omdat zij buitengewone offers waren, welke niet voor bepaalde overtredingen gebracht werden, maar slechts de ootmoedige erkenning van zondigheid ten doel hadden. Wellicht vorderde ook het zondoffer des hoogepriesters eenige wijziging, wijl het tevens voor de andere priesters gebracht werd.
- voetnoot6)
- Ook kan vertaald worden: ‘En voegde bij het offer de bijoffers’ enz. Vgl. verder noot 3. De grondtekst echter heeft: ‘En hij bracht het spijsoffer en nam een volle hand er van en deed dat branden op het altaar, buiten het morgen-brandoffer’. Zeer waarschijnlijk (vgl. X 12) is hier van een zelfstandig spijsoffer, niet van een bijoffer (vgl. VII noot 8) sprake. De laatste woorden ‘buiten (of behalve) het morgen-brandoffer’ onderscheiden het hier beschreven brand- en spijsoffer van het reeds vroeger (Exod. XXIX 39, 40) verordende, echter misschien nog niet gebrachte dagelijksche brand en spijsoffer.
- voetnoot7)
- Vgl. hierbij de voorschriften voor de vredeoffers III 3-5, 9-11 en VII 31-36. Van de spijsoffers, welke de vredeoffers (VII noot 8) moesten begeleiden, wordt hier, wijl zij van ondergeschikt belang zijn, gezwegen.
- voetnoot8)
- Als middelaar tusschen God en het volk en als uitdeeler der goddelijke zegeningen zegende de hoogepriester met uitgestrekte (Hebr. ‘opgeheven’) handen (vgl. Num. VI 23-26), terwijl bij de zegening van bijzondere personen alleen de handoplegging (Gen. XLVIII 14) plaats had. Daarna klom hij af van de hoogte des opgangs (vgl. Exod. XXVII noot 2).
- voetnoot9)
- Aäron, door Moses gewijd, wordt ook door hem binnen het heiligdom gevoerd en zoo bevestigd in zijn hoogepriesterlijk werk om tot God te naderen en verzoening te bewerken. Op welke wijze Gods heerlijkheid zich openbaarde, zegt het volgende vers. Misschien toonde zij zich te gelijk nog op andere wijze. Vgl. Exod. XVI 10.
- voetnoot10)
- Van den Heer, te weten uit de wonderbare wolk, schoot het vuur, dat de reeds brandende offerstukken plotseling verteerde. Volgens de overlevering bleef dit hemelvuur (II Mach. II 10) tot de dagen van Salomon bewaard, toen het wederom (II Par. VII 1) door God vernieuwd werd. Zie verder II Mach. I 19-22.