De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Tolle Aaron cum filiis suis, vestes eorum, et unctionis oleum, vitulum pro peccato, duos arietes, canistrum cum azymis, Exod. XL 13. | 2. Neem Aäron met zijne zonen, hunne kleederen en de olie der zalving, den var voor de zonde, de twee rammen, den korf met het ongedeesemdeGa naar voetnoot1), |
[pagina 425]
3. Et congregabis omnem coetum ad ostium tabernaculi. | 3. en gij zult de gansche gemeente verzamelen aam den ingang des tabernakels. |
4. Fecit Moyses ut Dominus imperaverat. Congregataque omni turba ante fores tabernaculi, | 4. Moses deed gelijk de Heer had bevolen. En toen geheel de menigte voor den ingang des tabernakels verzameld was, |
5. Ait: Iste est sermo, quem jussit Dominus fieri. | 5. zeide hij: Dit is het woord, dat de Heer heeft geboden te doen. |
6. Statimque obtulit Aaron et filios ejus. Cumque lavisset eos, | 6. En terstond deed hij Aäron en diens zonen toetreden. En toen hij hen had gewasschenGa naar voetnoot2), |
7. Vestivit pontificem subucula linea, accingens eum balteo, et induens eum tunica hyacinthina, et desuper humerale imposuit, | 7. kleedde hij den hoogepriester met het linnen onderkleed en omgordde hem met den gordel en deed hem het donkerblauwe onderkleed aan en legde daarover het schouderkleedGa naar voetnoot3), |
8. Quod astringens cingulo aptavit rationali, in quo erat Doctrina et Veritas. | 8. dat hij met den gordelbandGa naar voetnoot4) samensnoerde en aan het borstschild vastmaakte, waarin de Leer en de Waarheid wasGa naar voetnoot5). |
9. Cidari quoque texit caput: et super eam, contra frontem, posuit laminam auream consecratam in sanctificatione, sicut praeceperat ei Dominus. | 9. Ook dekte hij hem het hoofd met het hoofdtooisel en stelde daarop, boven het voorhoofd, de gouden, tot heiliging gewijde plaat, gelijk de Heer hem Devolen hadGa naar voetnoot6). |
10. Tulit et unctionis oleum, quo linivit tabernaculum cum omni supellectili sua. | 10. Hij nam ook de olie der zalving, waarmede hij den tabernakel met al zijn toebehooren zalfdeGa naar voetnoot7). |
11. Cumque sanctificans aspersisset altare septem vicibus, unxit illud, et omnia vasa ejus, labrumque cum basi sua sanctificavit oleo. | 11. En toen hij ter heiliging het altaar zevenmaal besprengdGa naar voetnoot8) had, zalfde hij het en al zijn toebehooren; ook het waschvat met zijn voetstuk heiligde hij met de olie. |
12. Quod fundens super caput | 12. En die uitstortend op het hoofd |
[pagina 426]
Aaron, unxit eum, et consecravit: Eccli. XLV 18. | van Aäron, zalfde en wijdde hij hem; |
13. Filios quoque ejus oblatos vestivit tunicis lineis, et cinxit balteis, imposuitque mitras, ut jusserat Dominus. | 13. ook deed hij diens zonen toetreden en kleedde hen met de linnen lijfrokken en omgordde hen met de gordels en zette hun de hoofddeksels op, gelijk de Heer bevolen hadGa naar voetnoot9). |
14. Obtulit et vitulum pro peccato: cumque super caput ejus posuisset Aaron, et filii ejus manus suas, | 14. Ook deed hij den var voor de zonde komenGa naar voetnoot10), en toen op zijnen kop Aäron en diens zonen hunne handen gelegd hadden, |
15. Immolavit eum: hauriens sanguinem, et tincto digito, tetigit cornua altaris per gyrum: quo expiato et sanctificato, fudit reliquum sanguinem ad fundamenta ejus. | 15. slachtte hij dezen, nam het bloed, en den vinger er in gedoopt hebbende, raakte hij de hoornen des altaars in het rond aan; en nadat hij dit ontzondigd en geheiligd had, plengde hij aan den voet er van het overige bloed. |
16. Adipem vero qui erat super vitalia, et reticulum jecoris, duosque renunculos, cum arvinulis suis adolevit super altare: | 16. Maar het vet, dat op delevensdeelen was, en het net van de lever en de twee nieren met hun vet ontstak hij op het altaar, |
17. Vitulum cum pelle, et carnibus, et fimo, cremans extra castra, sicut praeceperat Dominus. | 17. terwijl hij den var met de huid en het vleesch en den mest verbrandde buiten de legerplaats, gelijk de Heer geboden had. |
18. Obtulit et arietem in holocaustum: super cujus caput cum imposuissent Aaron et filii ejus manus suas, | 18. Ook deed hij den ram ten brandofferGa naar voetnoot11) komen; en toen op zijnen kop Aäron en diens zonen hunne handen gelegd hadden, |
19. Immolavit eum, et tudit sanguinem ejus per circuitum altaris. | 19. slachtte hij dezen en plengde het bloed er van rondom het altaar. |
20. Ipsumque arietem in frusta concidens, caput ejus, et artus, et adipem adolevit igni, | 20. En den ram in stukken houwend, ontstak hij den kop er van en de leden en het vet in het vuur, |
21. Lotis prius intestinis et pedibus: totumque simul arietem incendit super altare, eo quod esset holocaustum suavissimi odoris Domino, sicut praeceperat ei. | 21. nadat eerst de ingewanden en de pooten gewasschen waren; en den ram verbrandde hij geheel en al op het altaar, omdat het een brandoffer was van allerwelriekendsten geur voor den Heer, gelijk Hij hem geboden had. |
22. Obtulit et arietem secundum, | 22. Ook deed hij den tweeden ram |
[pagina 427]
in consecratione sacerdotum: posueruntque super caput ejus Aaron et filii ejus manus suas. | voor de wijding der priestersGa naar voetnoot12) komen; en op zijnen kop legden Aäron en diens zonen hunne handen. |
23. Quem cum immolasset Moyses, sumens de sanguine ejus, tetigit extremum auriculae dextrae Aaron, et pollicem manus ejus dextrae, similiter et pedis. | 23. En toen Moses hem had geslacht, nam hij van diens bloed en raakte de rechteroorlel van Aäron en den duim van zijne rechterhand en evenzoo van zijnen voet aan. |
24. Obtulit et filios Aaron: cumque de sanguine arietis immolati tetigisset extremum auriculae singulorum dextrae, et pollices manus ac pedis dextri, reliquum fudit super altare per circuitum: | 24. Ook deed hij de zonen van Aäron toetreden; en toen hij met het bloed van den geslachten ram de rechteroorlel van ieder hunner en de duimen van de rechterhand en van den rechtervoet had aangeraaktGa naar voetnoot13), plengde hij het overige over het altaar in het rond; |
25. Adipem vero, et caudam, omnemque pinguedinem quae operit intestina, reticulumque jecoris, et duos renes cum adipibus suis, et armo dextro separavit. | 25. maar het vet en den staart en al het vet, dat de ingewanden bedekt, en het net van de lever en de twee nieren met haar vet en den rechterschouder zonderde hij afGa naar voetnoot14). |
26. Tollens autem de canistro azymorum, quod erat coram Domino, panem absque fermento, et collyridam conspersam oleo, laganumque posuit super adipes, et armum dextrum, | 26. En uit den korf met het ongedeesemde, welke voor den Heer stond, een brood zonder deesem en een met olie beslagen gebak en een koek nemend, legde hij dit op de vetstukken en den rechterschouder |
27. Tradens simul omnia Aaron et filiis ejus. Qui postquam levaverunt ea coram Domino, | 27. en reikte alles te zamen aan Aäron en diens zonen over. En nadat zij dit hadden opgeheven voor den HeerGa naar voetnoot15), |
28. Rursum suscepta de manibus eorum, adolevit super altare holocausti, eo quod consecrationis esset oblatio, in odorem suavitatis, sacrificii Domino. | 28. nam hij het weder uit hunne handen en ontstak het op het brandofferaltaar, omdat het een wijdingsoffer was, ten welriekenden offergeur voor den Heer. |
29. Tulitque pectusculum elevans illud coram Domino, de ariete con- | 29. En hij nam de borst, die opheffend voor den HeerGa naar voetnoot16), van den |
[pagina 428]
secrationis in partem suam, sicut praeceperat ei Dominus. | ram der wijding tot zijn deel, gelijk de Heer hem geboden had. |
30. Assumensque unguentum, et sanguinem qui erat in altari, aspersit super Aaron et vestimenta ejus, et super filios illius ac vestes eorum. | 30. En de zalfolie en het bloed, dat op het altaar was, nemend, sprengde hij het op Aäron en diens kleederen en op diens zonen en hunne kleederenGa naar voetnoot17). |
31. Cumque sanctificasset eos in vestitu suo, praecepit eis, dicens: Coquite carnes ante fores tabernaculi, et ibi comedite eas: panes quoque consecrationis edite, qui positi sunt in canistro, sicut praecepit mihi Dominus, dicens: Aaron et filii ejus comedent eos: Exod. XXIX 32; Infra XXIV 9. | 31. En toen hij hen in hun gewaad geheiligd had, gebood hij hun, zeggende: Kookt het vleesch voor den ingang des tabernakels en eet het daar: eet ook de brooden der wijding, welke in den korf gelegd zijn, gelijk mij de Heer geboden heeft, zeggende: Aäron en zijne zonen zullen ze eten; |
32. Quidquid autem reliquum fuerit de carne et panibus, ignis absumet. | 32. maar al wat van het vleesch en de brooden overblijft, zal het vuur verteren. |
33. De ostio quoque tabernaculi non exibitis septem diebus, usque ad diem quo complebitur tempus consecrationis vestrae: septem enim diebus finitur consecratio: | 33. Ook zult gij van den ingang des tabernakels niet weggaan gedurende zeven dagen tot den dag, waarop de tijd uwer wijding vervuld is; want in zeven dagen wordt de wijding voltrokkenGa naar voetnoot18), |
34. Sicut et impraesentiarum factum est, ut ritus sacrificii compleretur. | 34. zooals ook op heden geschied is, opdat de offerplechtigheid voltooid wordeGa naar voetnoot19). |
35. Die ac nocte manebitis in tabernaculo observantes custodias Domini, ne moriamini: sic enim mihi praeceptum est. | 35. Dag en nacht zult gij in den tabernakel verblijven en de wacht des Heeren waarnemenGa naar voetnoot20), opdat gij niet sterft; want alzoo is het mij geboden. |
36. Feceruntque Aaron et filii ejus cuncta quae locutus est Dominus per manum Moysi. | 36. En Aäron en zijne zonen deden alles wat de Heer door de bediening van Moses gesproken had. |
- voetnoot1)
- Vgl. bij dit Hoofdst. Exod. XXIX 1-37. Passend gebeurde de wijding der priesters, welke onder het brengen van offeranden moest plaats hebben, na de wetgeving betreffende de offers. Te gelijk met de priesterwijding geschiedde ook de inwijding van den tabernakel met zijn toebehooren volgens het bevel van God. Zie Exod. XXIX 37; XL 9-11.
- voetnoot2)
- Vgl. Exod. XXIX noot 4.
- voetnoot3)
- Van een linnen onderkleed spreekt de grondtekst niet. Vgl. Exod. XXVIII 39, waar in plaats van subucula ‘tunica’ staat. Op beide plaatsen heeft echter het Hebr. hetzelfde woord. - Vgl. voor den gordel Exod. terzelfder plaatse, voor het donkerblauwe onderkleed Exod. XXVIII 31-35, voor het schouderkleed Exod. XXVIII 6-14 en de aanteekeningen.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘met den gordelband (cheesjeb) des ephods’. Vgl. Exod. XXVIII noot 5.
- voetnoot5)
- Vgl. Exod. XXVIII 15-30 en de aanteekeningen.
- voetnoot6)
- Vgl. voor het hoofdtooisel en de gouden plaat Exod. XXVIII 36-38 en de aanteekeningen, alsook XXIX 6.
- voetnoot7)
- Vgl. Exod. XXX 25-29 en XL 9-11.
- voetnoot8)
- Van dit sprengen, Hebr. ‘spatten’, der zalfolie werd in de verordening van Exod. niet uitdrukkelijk gesproken.
- voetnoot9)
- Vgl. Exod. XXVIII 40, 41. Van hunne aldaar verordende en ook meermalen (Exod. XL 13; Lev. VII 35; X 7; Num. III 3) vermelde zalving zwijgt dit beknopt bericht.
- voetnoot10)
- Zie IV 1-12 de voorschriften voor het hoogepriesterlijk zondoffer. Vgl. ook Exod. XXIX 10-14 en noot 10. Zie voor de heiliging des brandofferaltaars met het bloed Exod. XXIX noot 30 en 31.
- voetnoot11)
- Zie I 10-13 de voorschriften voor het brandoffer. Vgl. Exod. XXIX 15-18.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘den ram der vullingen’. Vgl. Exod. XXIX noot 16, alsook noot 12.
- voetnoot13)
- Zie Exod. XXIX noot 13.
- voetnoot14)
- Vgl. betreffende de genoemde offerstukken en de daarbij (v. 26) gevoegde spijzen de voorschriften voor het vredeoffer Lev. III 9-11 en VII 12 en de aanteekeningen. Vgl. verder ter verklaring van v. 25-29 Exod. XXIX 22-28 en de aanteekeningen. Ook de rechterschouder (zie VII noot 21) behoort hier tot de ten vuuroffer bestemde stukken (v. 28), hetgeen van de gewone orde (VII 32) afwijkt, omdat dit offer een wijdingsoffer is.
- voetnoot15)
- In den grondtekst luidt dit vers: ‘En hij legde dat alles op de handen van Aäron en op de handen zijner zonen, en hij bewoog het als beweegoffer voor het aanschijn van Jehova’. Vgl. Exod. XXIX noot 17.
- voetnoot16)
- Vgl. Exod. XXIX noot 19. In plaats van die opheffend heeft de grondtekst: ‘en hij bewoog die als beweegoffer’.
- voetnoot17)
- Nadat de zalfolie en het bloed dooreengemengd was, geschiedde daarmede de besprenging als laatste wijdingsplechtigheid. Zie verder Exod. XXIX noot 14.
- voetnoot18)
- De grondtekst heeft: ‘want gedurende zeven dagen zal men uwe hand vullen’. Vgl. ter verklaring van v. 31-36 Exod. XXIX 31-37 en de aanteekeningen.
- voetnoot19)
- De grondtekst heeft: ‘Gelijk op heden gedaan is, heeft Jehova geboden dat gedaan moet worden om voor u verzoening te bewerken’. Alle offers en offerplechtigheden moesten gedurende zeven dagen (Exod. XXIX noot 30) herhaald worden. Evenals Exod. XXIX 36, schijnt echter ook hier nadrukkelijk op de herhaling des zondoffers gewezen te zijn. Wel kon, oppervlakkig beschouwd, een enkel zondoffer voldoende geoordeeld worden, maar den priesters paste een buitengewone, een volkomen (IV noot 6) zuiverheid.
- voetnoot20)
- In den tabernakel, volgens den grondtekst ‘aan den ingang des tabernakels’, d.i. in het voorhof. De wacht des Heeren aannemen beteekent: waarnemen hetgeen Jehova bevolen heeft waar te nemen.