De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||
Caput IV.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Loquere filiis Israel: Anima, quae peccaverit per ignorantiam, et de universis mandatis Domini, quae praecepit ut non fierent, quippiam fecerit: | 2. Spreek tot de kinderen van Israël: Iemand, die door onwetendheid zondigt en ten opzichte van eenig gebod des Heeren, dat Hij geboden heeft niet te doen, iets doetGa naar voetnoot1): |
3. Si sacerdos, qui unctus est, peccaverit, delinquere faciens populum, offeret pro peccato suo vitulum immaculatum Domino: | 3. indien de priester, die gezalfd isGa naar voetnoot2), zondigt en het volk doet zondigen, zal hij voor zijne zonde eenen var zonder smet den Heer offerenGa naar voetnoot3); |
4. Et adducet illum ad ostium tabernaculi testimonii coram Domino, ponetque manum super caput ejus, et immolabit eum Domino. | 4. en hij zal dezen brengen aan den ingang van den tabernakel der getuigenis voor den Heer en de hand op zijnen kop leggen en hem slachten voor den HeerGa naar voetnoot4). |
5. Hauriet quoque de sanguine vituli, inferens illum in tabernaculum testimonii. | 5. Hij zal ook van het bloed van den var nemen en dit binnen den tabernakel der getuigenis dragenGa naar voetnoot5). |
6. Cumque intinxerit digitum in sanguine, asperget eo septies coram Domino contra velum Sanctuarii | 6. En nadat hij den vinger gedoopt heeft in het bloed, zal hij daarmede zevenmaal sprengen voor den Heer tegenover het voorhangsel des heiligdomsGa naar voetnoot6) |
[pagina 408]
7. Ponetque de eodem sanguine super cornua altaris thymiamatis gratissimi Domino, quod est in tabernaculo testimonii: omnem autem reliquum sanguinem fundet in basim altaris holocausti in introitu tabernaculi. | 7. en van hetzelfde bloed op de hoornen doen van het altaar des aan den Heer alleraangenaamsten reukwerks, dat in den tabernakel der getuigenis isGa naar voetnoot7); maar al het overige bloed zal hij plengen aan den voet van het brandofferaltaar aan den ingang des tabernakels. |
8. Et adipem vituli auferet pro peccato, tam eum qui vitalia operit quam omnia quae intrinsecus sunt: | 8. En het vet van den var zal hij er uit nemen voor de zondeGa naar voetnoot8), zoowel hetgeen de levensdeelen bedekt als alles, wat daarbinnen is, |
9. Duos renunculos et reticulum quod est super eos juxta ilia, et adipem jecoris cum renunculis, | 9. de twee nieren en het net, dat daarover is aan de weekdarmen, en het vet van de lever met de nieren, |
10. Sicut aufertur de vitulo hostiae pacificorum: et adolebit ea super altare holocausti. | 10. gelijk dit van het jonge rund des vredeoffers wordt weggenomen; en hij zal dit ontsteken op het brandofferaltaar. |
11. Pellem vero et omnes carnes cum capite et pedibus et intestinis et fimo, | 11. Maar de huid en al het vleesch met den kop en de pooten en de ingewanden en den mest |
12. Et reliquo corpore efferet extra castra in locum mundum, ubi cineres effundi solent: incendetque ea super lignorum struem, quae in loco effusorum cinerum cremabuntur. | 12. en wat er overblijft van het lichaam zal hij buiten de legerplaats brengen naar een reine plaats, waar men de asch pleegt uit te storten; en hij zal dit op een stapel hout in brand steken, en het zal ter plaatse, waar de asch wordt uitgestort, verbrand wordenGa naar voetnoot9). |
[pagina 409]
13. Quod si omnis turba Israel ignoraverit, et per imperitiam fecerit quod contra mandatum Domini est, | 13. En bijaldien geheel de menigte van Israël in onwetendheid is en door onkundeGa naar voetnoot10) doet wat tegen het gebod des Heeren is |
14. Et postea intellexerit peccatum suum, offeret pro peccato suo vitulum, adducetque eum ad ostium tabernaculi. | 14. en daarna hare zonde inziet, zal zij voor hare zonde eenen var offeren en dezen aan den ingang van den tabernakel brengen. |
15. Et ponent seniores populi manus super caput ejus coram Domino. Immolatoque vitulo in conspectu Domini, | 15. En de oudsten des volks zullen de handen op zijnen kop leggen voor den Heer. En nadat de var voor het aangezicht des Heeren geslacht is, |
16. Inferet sacerdos, qui unctus est, de sanguine ejus in tabernaculum testimonii, | 16. zal de priester, die gezalfd is, van het bloed er van binnen den tabernakel der getuigenis dragen |
17. Tincto digito aspergens septies contra velum: | 17. en, den vinger daarin doopend, zevenmaal sprengen tegenover het voorhangsel; |
18. Ponetque de eodem sanguine in cornibus altaris, quod est coram Domino in tabernaculo testimonii: reliquum autem sanguinem fundet juxta basim altaris holocaustorum, quod est in ostio tabernaculi testimonii. | 18. en hij zal van hetzelfde bloed op de hoornen doen van het altaar, dat voor den Heer is in den tabernakel der getuigenis, maar al het overige bloed zal hij plengen aan den voet van het brandofferaltaar, dat aan den ingang van den tabernakel der getuigenis is. |
19. Omnemque ejus adipem tollet, et adolebit super altare: | 19. En al het vet er van zal hij er uit nemen en op het altaar ontsteken, |
20. Sic faciens et de hoc vitulo quo modo fecit et prius: et rogante pro eis sacerdote, propitius erit eis Dominus. | 20. eveneens ook met dezen var handelend als hij te voren gehandeld heeft; en als de priester voor hen bidt, zal de Heer hun genadig zijn. |
21. Ipsum autem vitulum efferet extra castra, atque comburet sicut | 21. En hij zal den var zelf buiten de legerplaats brengen en evenals |
[pagina 410]
et priorem vitulum: quia est pro peccato multitudinis. | den vorigen var verbranden, omdat het voor de zonde der menigte isGa naar voetnoot11). |
22. Si peccaverit princeps, et fecerit unum e pluribus per ignorantiam, quod Domini lege prohibetur: | 22. Indien een vorstGa naar voetnoot12) zondigt en door onwetendheid iets doet van het vele, dat door de wet des Heeren verboden wordt, |
23. Et postea intellexerit peccatum suum, offeret hostiam Domino, hircum de capris immaculatum. | 23. en daarna zijne zonde inziet, zal hij den Heer eene offerande opdragen, eenen geitebok zonder smet. |
24. Ponetque manum suam super caput ejus: cumque immolaverit eum in loco ubi solet mactari holocaustum coram Domino, quia pro peccato est, | 24. En hij zal op diens kop zijne hand leggen, en na hem geslacht te hebben op de plaats, waar men het brandoffer pleegt te slachtofferen voor den Heer, omdatGa naar voetnoot13) het voor de zonde is, |
25. Tinget sacerdos digitum in sanguine hostiae pro peccato, tangens cornua altaris holocausti, et reliquum fundens ad basim ejus. | 25. zal de priester den vinger doopen in het bloed van het zondoffer en daarmede de hoornen van het brandofferaltaar aanraken en aan den voet daarvan het overige plengen. |
26. Adipem vero adolebit supra, sicut in victimis pacificorum fieri solet: rogabitque pro eo sacerdos, et pro peccato ejus, et dimittetur ei. | 26. Maar het vetGa naar voetnoot14) zal hij er op ontsteken, zooals bij de vredeoffers pleegt te geschieden; en de priester zal voor hem en voor zijne zonde bidden, en het zal hem vergeven worden. |
27. Quod si peccaverit anima per ignorantiam, de populo terrae, ut faciat quidquam de his, quae Domini lege prohibentur, atque delinquat, | 27. En bijaldien iemand van het volk des lands door onwetendheid zondigt, zoodat hij iets doet van hetgeen door de wet des Heeren verboden wordt en hij misdoet |
28. Et cognoverit peccatum suum, offeret capram immaculatam. | 28. en zijne zonde erkent, zal hij eene geit zonder smet offeren. |
29. Ponetque manum super caput hostiae quae pro peccato est, et immolabit eam in loco holocausti. | 29. En hij zal de hand leggen op den kop van het zondoffer en het ter plaatse van het brandoffer slachten. |
30. Tolletque sacerdos de sanguine in digito suo: et tangens cornua altaris holocausti, reliquum fundet ad basim ejus. | 30. En de priester zal van het bloed nemen aan zijnen vinger, en hij zal de hoornen van het brandofferaltaar aanraken en aan den voet er van het overige plengen. |
[pagina 411]
31. Omnem autem adipem auferens, sicut auferri solet de victimis pacificorum, adolebit super altare in odorem suavitatis Domino: rogabitque pro eo, et dimittetur ei. | 31. Al het vet nu zal hij wegnemen, zooals men het uit de vredeoffers pleegt weg te nemen, en hij zal het op het altaar ontsteken ten welriekenden geur voor den Heer; en hij zal voor hem bidden, en het zal hem vergeven worden. |
32. Sin autem de pecoribus obtulerit victimam pro peccato, ovem scilicet immaculatam, | 32. Maar als hij uit het klein vee een zondoffer opdraagt, te weten een schaap zonder smet, |
33. Ponet manum super caput ejus, et immolabit eam in loco ubi solent caedi holocaustorum hostiae. | 33. zal hij op den kop er van de hand leggen en het slachten ter plaatse, waar men de brandofferanden pleegt te slachten. |
34. Sumetque sacerdos de sanguine ejus digito suo, et tangens cornua altaris holocausti, reliquum fundet ad basim ejus. | 34. En de priester zal van het bloed er van met zijnen vinger nemen en de hoornen van het brandofferaltaar aanraken en aan den voet daarvan het overige plengen. |
35. Omnem quoque adipem auferens, sicut auferri solet adeps arietis, qui immolatur pro pacificis: cremabit super altare in incensum Domini: rogabitque pro eo, et pro peccato ejus, et dimittetur ei. | 35. Ook al het vet zal hij wegnemen, zooals men het vet pleegt weg te nemen van den ram, welke ten vredeoffer geslacht wordt; en hij zal het verbranden op het altaar ten vuuroffer des HeerenGa naar voetnoot15); en hij zal bidden voor hem en voor zijne zonde, en het zal hem vergeven worden. |
- voetnoot1)
- De zoenoffers, waarover IV-VI. 7 gehandeld wordt, dagteekenen zeer waarschijnlijk eerst van de Mosaïsche wetgeving. Immers zij werden tot hiertoe nergens vermeld en de bepalingen betreffende de twee soorten dezer offers, de zondoffers (IV-V 13) en de schuldoffers (V 14-VI 7), worden ingeleid met eene onderrichting aangaande den aard en het doel dier offeranden. Zie voor het onderscheid tusschen beide V noot 12. - Zondigen door onwetendheid, volgens den grondtekst ‘door dwaling’, beteekent zondigen door menschelijke onbedachtzaamheid of ook door menschelijke zwakheid. Het staat tegenover het zondigen in boos opzet en met verachting der wetten, het zondigen ‘met opgeheven hand’; Num. XV 30 volgens den grondtekst. - Ten opzichte van enz. Hiermede wordt de eene soort der zonde van onwetendheid aangeduid, te weten die zonde, welke geschiedt door te doen hetgeen de Wet verbiedt. Van de andere soort spreekt Num. XV 22.
- voetnoot2)
- Zoo heet de hoogepriester. Vgl. Exod. XL noot 4.
- voetnoot3)
- Meer dan iemand anders was Gods eerste plaatsbekleeder verplicht tot persoonlijke heiligheid en door middel daarvan tot heiliging des volks. De uitboeting zijner zonde vorderde dan ook het voortreffelijkste offerdier, een jongen stier zonder gebreken. Vgl. I noot 4.
- voetnoot4)
- Het zijn dezelfde voorschriften als van het brandoffer I 3-5.
- voetnoot5)
- Ook bij het zondoffer des ganschen volks (zie v. 16) moest dit geschieden, waardoor de zwaarte van het misdrijf nadrukkelijk werd aangeduid.
- voetnoot6)
- Zevenmaal, ten einde op zinnebeeldige wijze de volkomen uitdelging der schuld af te smeeken en te beteekenen, daar het getal zeven, door de rust des Heeren (Gen. II 2) geheiligd, zinnebeeldig het begrip van volkomenheid uitdrukt (Exod. XXIX 35-37). - Terwijl het plengen onmiddellijk uit het vat geschiedde, gebeurde het sprengen, Hebr. ‘spatten’, met den vinger (of ook met den sprengkwast XIV 6, 7). - Voor den Heer wijst het Heilige der heiligen aan, waar, boven de ark, de troon des Heeren was. Vgl. Exod. XXV 22. Niet daarbinnen echter, maar in het Heilige tegenover het voorhangsel (Exod. XXVI 33) gebeurde deze plechtigheid.
- voetnoot7)
- Zie voor den stand en de beteekenis van het reukaltaar Exod. XXX noot 3 en 6. Op de uitstekende hoornen (vgl. Exod. XXVII noot 3) werd aan Jehova, op zinnebeeldige wijze Hem zoo nabij doenlijk en als onder zijne oogen, van het bloed aangeboden. Ook bij die zondoffers, wier bloed niet binnen het heiligdom gebracht werd, moest van hun bloed althans op de hoornen des brandofferaltaars (zie bijv. v. 25) gedaan worden. Die bijzonder plechtige aanbieding des bloeds vindt hierin hare verklaring, dat bij de zondoffers de uitwissching der schuld en de verzoening met God door middel der bloedvergieting (XVII 11) nadrukkelijk op den voorgrond staat.
- voetnoot8)
- Hebr. ‘Al het vet van den var der zonde’, d.i. van den var des zondoffers. De bepalingen betreffende de offerstukken zijn dezelfde als III 3-5.
- voetnoot9)
- Omdat het zondoffer, in de plaats des zondaars gesteld, diens zonde vertegenwoordigde, kwam van het vleesch niets op het altaar. Wel werd het bij de gewone zondoffers door de priesters gegeten, opdat zij zoo naar Gods verordening de ongerechtigheid des volks zouden wegnemen (X 17), maar bij het zondoffer van den hoogepriester en van het gansche volk (v. 20) bleef ook dit achterwege. Niet passend toch kon dan de priester, bij die offeranden zelf als zondaar verschijnend, de zonde wegnemen en heiliging bewerken. Daarom moest het vleesch dezer zondoffers en op figuurlijke wijze de zonde zelve buiten de legerplaats, als het ware buiten de tegenwoordigheid van Jehova, vernietigd worden. Wijl het echter het overschot gold eener aan God gebrachte offerande, was daarvoor een reine plaats aangewezen, te weten de plaats, waar de asch van het brandofferaltaar werd uitgestort.
- voetnoot10)
- Zelfs voor onopzettelijke en onbewuste overtredingen vorderde God zondoffers, opdat het volk met des te meer zorg de heilige wetten zou leeren kennen en onderhouden en met des te grooter vrees voor het eigenlijke kwaad der zonde zou terugschrikken. - De voorschriften van dit en het vorige offer zijn dezelfde. Alleen is het niet duidelijk, wie het offerdier slachtte. Volgens eenigen deed het een der oudsten, volgens anderen kwam dit den priesters toe. Vgl. II Par. XXIX 22, 24.
- voetnoot11)
- Dat de zondoffers van den hoogepriester en van het gansche volk op bijzondere wijze afbeeldingen geweest zijn van het Offer des Heilands op Calvarië, leert de Apostel II Cor. V 21 en vooral Hebr. XIII 10-13.
- voetnoot12)
- Vorsten zijn niet enkel de hoofden der stammen, maar ook die der geslachten, waarin elke stam verdeeld was. Vgl. Num. III 24, 30, 35. - Vgl. voor het verschil tusschen de hier volgende en de vorige zondoffers noot 5, 7 en 9.
- voetnoot13)
- De grondtekst heeft niet omdat, maar alleen: ‘het is een zondoffer’.
- voetnoot14)
- Wat er met het vleesch van dit en van het volgende zondoffer (v. 27) gebeuren moest, verhaalt eerst VI 25-29.
- voetnoot15)
- Hebr. ‘op de vuuroffers van Jehova’, te weten boven op de andere offeranden, welke daar reeds branden.