De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 398]
| |||||||||||||||
Liber Leviticus.
|
VOCAVIT autem Moysen, et locutus est ei Dominus de tabernaculo testimonii, dicens: | DE Heer nu riep Moses en sprak tot hem uit den tabernakel der getuigenisGa naar voetnoot1), zeggende: |
2. Loquere filiis Israel, et dices ad eos: Homo, qui obtulerit ex vobis hostiam Domino de pecoribus, id est, de bobus et ovibus offerens victimas, | 2. Spreek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: De mensch, die onder u den Heer eene offerande zal opdragen uit het vee, dat is, uit de runderen en de schapen slachtoffers zal opdragenGa naar voetnoot2): |
3. Si holocaustum fuerit ejus oblatio, ac de armento; masculum immaculatum offeret ad ostium tabernaculi testimonii, ad placandum sibi Dominum: Exod. XXIX 10. | 3. indien zijn offer een brandofferGa naar voetnoot3) is en uit het rundvee, zal hij een mannelijk dier zonder smetGa naar voetnoot4) aanbieden aan den ingang van den tabernakel der getuigenisGa naar voetnoot5) om voor zich den Heer verzoenlijk te stemmen; |
4. Ponetque manum super caput | 4. en hij zal de hand leggenGa naar voetnoot6) op |
[pagina 399]
hostiae, et acceptabilis erit, atque in expiationem ejus proficiens: | den kop van het offerdier, en het zal welgevallig zijn en tot zijne verzoeningGa naar voetnoot7) strekken; |
5. Immolabitque vitulum coram Domino, et offerent filii Aaron sacerdotes sanguinem ejus, fundentes per altaris circuitum, quod est ante ostium tabernaculi: | 5. en hij zal den var slachten voor den HeerGa naar voetnoot8), en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed er van offeren, het plengend rondom het altaar, dat voor den ingang des tabernakels isGa naar voetnoot9); |
6. Detractaque pelle hostiae, artus in frusta concident, | 6. en nadat van het offerdier de huid is afgestroopt, zullen zij de ledematen in stukken afhouwenGa naar voetnoot10). |
7. Et subjicient in altari ignem, strue lignorum ante composita: | 7. En zij zullen op het altaar vuur leggen onder den stapel hout, welke te voren gereed is gemaaktGa naar voetnoot11); |
8. Et membra quae sunt caesa, desuper ordinantes, caput videlicet, et cuncta quae adhaerent jecori, | 8. en zij zullen de afgehouwen leden daarop rangschikken, te weten den kop en al wat aan de lever vasthangtGa naar voetnoot12), |
9. Intestinis et pedibus lotis aqua: | 9. de ingewanden en de pooten, |
[pagina 400]
adolebitque ea sacerdos super altare in holocaustum et suavem odorem Domino. | nadat deze met water gewasschen zijnGa naar voetnoot13); en de priester zal dat op het altaar ontsteken ten brandoffer en ten welriekenden geur voor den HeerGa naar voetnoot14). |
10. Quod si de pecoribus oblatio est, de ovibus sive de capris holocaustum, masculum absque macula offeret: | 10. Bijaldien uit het klein vee het offer is, een brandoffer uit de schapen of uit de geiten, zal hij een mannelijk dier zonder smet aanbieden; |
11. Immolabitque ad latus altaris, quod respicit ad aquilonem, coram Domino: sanguinem vero illius fundent super altare filii Aaron per circuitum: | 11. en hij zal het slachten aan den kant van het altaar, welke noordwaarts isGa naar voetnoot15), voor den Heer; doch het bloed er van zullen de zonen van Aäron over het altaar plengen in het rond; |
12. Dividentque membra, caput, et omnia quae adhaerent jecori: et ponent super ligna, quibus subjiciendus est ignis: | 12. en zij zullen de ledematen afhouwen, den kop en al wat aan de lever vasthangt; en zij zullen dat plaatsen op het hout, waaronder vuur gelegd moet worden; |
13. Intestina vero et pedes lavabunt aqua. Et oblata omnia adolebit sacerdos super altare in holocaustum et odorem suavissimum Domino. | 13. maar de ingewanden en de pooten zullen zij met water wasschen. En al de offergaven zal de priester ontsteken op het altaar ten brandoffer en ten allerwelriekendsten geur voor den Heer. |
14. Si autem de avibus, holocausti oblatio fuerit Domino, de turturibus, aut pullis columbae, | 14. Indien echter het brandoffer, dat den Heer geofferd wordt, uit de vogelen is, uit de tortelduiven of uit de jonge duiven, |
15. Offeret eam sacerdos ad altare: et retorto ad collum capite, ac rupto vulneris loco, decurrere faciet sanguinem super crepidinem altaris: | 15. zal de priester het naar het altaar brengen; en na den kop bij den hals omgedraaid en op de plek der wonde afgescheurd te hebben, zal hij het bloed laten afloopen op den rand van het altaarGa naar voetnoot16), |
[pagina 401]
16. Vesiculam vero gutturis, et plumas projiciet prope altare ad orientalem plagam, in loco in quo cineres effundi solent, | 16. maar den krop en de vederenGa naar voetnoot17) zal hij naast het altaar werpen aan de oostzijde, ter plaatse waar men de asch pleegt uit te storten, |
17. Confringetque ascellas ejus, et non secabit, neque ferro dividet eam, et adolebit super altare, lignis igne supposito. Holocaustum est et oblatio suavissimi odoris Domino. | 17. en hij zal de vleugelen er van breken en het niet stuk snijdenGa naar voetnoot18) noch met een mes verdeelen, en hij zal het op het altaar ontsteken, na onder het hout vuur gelegd te hebben. Een brandoffer is het en een offer van allerwelriekendsten geur voor den Heer. |
- voetnoot1)
- Vgl. Exod. XXV 22.
- voetnoot2)
- De grondtekst zegt, dat elke offerande van vee aan Jehova uit de runderen en uit het klein vee (schapen en geiten) moet zijn.
- voetnoot3)
- Het brandoffer (vgl. Gen. VIII noot 13) was het offer van aanbidding (sacrificium latreuticum) bij uitnemendheid. Geheel het offerdier immers, de huid uitgezonderd (VII 8), werd ter eere van God verbrand. In die volkomen vernietiging verzinnebeeldde zoo het brandoffer de volkomen toewijding van den mensch aan God en betuigde het te gelijk Gods opperheerschappij, waaraan alles onderworpen is en toegewijd moet zijn.
- voetnoot4)
- Als het voortreffelijkste aller offers vorderde het brandoffer dieren van de voortreffelijkste soort, bijgevolg ook van het mannelijk geslacht, dat het edelste wordt geacht. Verder moesten die dieren zonder smet, Hebr. ‘zonder gebrek’, zijn in overeenstemming met den aan Gods majesteit verschuldigden eerbied en met den natuurlijken drang van 's menschen hart om aan God het beste te offeren. Deze laatste eisch gold ook bij alle andere bloedige offeranden.
- voetnoot5)
- Bij het brandofferaltaar. Vgl. Exod. XL 6 en Lev. XVII 6.
- voetnoot6)
- De handoplegging beteekent in de H. Schrift altijd eene mededeeling of overdracht, welke naar gelang van omstandigheden verschilt. Hier verzinnebeeldde die ook bij de vredeoffers (III 2) en zondoffers (IV 4) voorgeschreven plechtigheid de meening van dengene, die het offer bracht, te weten om zijn eigen offerplicht op het offerdier over te dragen en dit in zijne plaats te stellen.
- voetnoot7)
- Het brandoffer diende niet rechtstreeks (vgl. noot 3) om den toorn van God te bevredigen. Evenwel was daarbij een ondergeschikte bedoeling van uitboeting en verzoening niet uitgesloten, welke bedoeling immers bij elke godsdienstige daad van den zondigen mensch noodzakelijk aanwezig is. Wat verder de verzoenende kracht der levietische offers betreft, konden zij zeker niet de zonden uitdelgen en zoo den mensch welgevallig maken aan God. Zie Jer. VII 22, 23; Rom. III 20 en vooral Hebr. X 4. Slechts hadden zij het vermogen de wettelijke schuld weg te nemen en de kwijtschelding uit te werken van de op de overtreding gestelde tijdelijke straffen. De waarachtige verzoening, de vergiffenis der zonden, werd door de offeranden der Oude Wet alleen voorbeduid. Niettemin waren zij, hoewel geene genade werkend en mededeelend, middelen ter heiliging. Want als de door God zelf verordende voorafbeeldingen en voorspellingen van het Offer des Kruises wekten zij en brachten zij tot werking in de menschen het geloovig vertrouwen op den toekomstigen Verlosser, door hetwelk de menschen (vgl. Gen. XV 6; Hebr. XI) aan de genade van dien Verlosser deelachtig werden.
- voetnoot8)
- Voor den Heer, d.i. voor den tabernakel, de woning des Heeren, en wel ter zijde van het brandofferaltaar. Vgl. v. 11.
- voetnoot9)
- Nadat bij de gewone offeranden het dier geslacht was door dengene, die het offer bracht, vingen de priesters of ook de levieten (II Par. XXX 16) het bloed op, dat volgens den grondtekst ‘tegen het altaar in het rond’, alzoo tegen de vier wanden van het brandofferaltaar, moest worden uitgestort. Dit plengen van het bloed, de meest belangrijke plechtigheid en de eigenlijke offerdaad (XVII 11), was uitsluitend de taak der priesters en geschiedde bij alle bloedige offeranden. Alleen was bij het zondoffer (IV) een andere wijze van plengen voorgeschreven.
- voetnoot10)
- Volgens den grondtekst schijnt degene, die de offerande bracht, het offerdier de huid afgestroopt en het ‘in zijne stukken gedeeld’ te hebben.
- voetnoot11)
- Deze verordening, welke volgens den grondtekst de priesters betrof, gold, wat het vuur aangaat, slechts voor den eersten keer. Vgl. VI 12, 13.
- voetnoot12)
- In plaats van alles, wat aan de lever vasthangt (vgl. ook v. 12) vertaalt de Septuagint en evenzoo de Vulgaat VIII 20 ‘het vet’. Waarschijnlijk is hiermede het vet om de ingewanden bedoeld. Te weten staat niet in den grondtekst. Al de stukken van het dier kwamen op het vuur, ook de kop en het vet, welke gedeelten hier nadrukkelijk vermeld zijn.
- voetnoot13)
- Deze gedeelten hadden wettelijke reiniging noodig: de ingewanden als bewaarplaats van het verteerde voedsel en de pooten, omdat het dier daarmede den grond had aangeraakt.
- voetnoot14)
- De grondtekst heeft na brandoffer: ‘een vuuroffer van welgevalligen geur aan Jehova’. Vuuroffer heeten (in den grondtekst) alle offers, ook de spijsoffers, welke door het vuur des altaars verteerd werden. Evenzoo worden in oneigenlijken zin de toonbrooden (XXIV 7 en 9 in den grondtekst) genoemd om den daarbij behoorenden wierook, welke ter eere van Jehova moest verbranden, alsmede die stukken van het offerdier, welke bij andere offers den priester toekwamen (Deut. XVIII 1 in den grondtekst). Zie voor de zegswijze ten welriekenden geur enz., ook door den Apostel (Ephes. V 2) gebezigd, Gen. VIII noot 14.
- voetnoot15)
- Er is geen verschil in de voorschriften, hetzij uit het groot of uit het klein vee het brandoffer genomen wordt. Alleen staat hier nauwkeuriger de plaats der slachting aangewezen, welke voor alle bloedige offeranden dezelfde was.
- voetnoot16)
- Bij dit derde soort van brandoffer, dat gemakkelijk ook door de armen gebracht kon worden, verschilt eenigszins, wegens het verschil van offerdier, de wijze van offeren. Zonder mes, alleen met de vingers, werd de kop, volgens den grondtekst, afgewrongen en daarna, waarschijnlijk terstond, op het vuur gelegd. De geringe hoeveelheid bloed maakt begrijpelijk, waarom het op eenvoudiger wijze, door uitpersing tegen den wand des altaars (Hebr.), geplengd werd.
- voetnoot17)
- Volgens velen den krop met inbegrip van de maag en de vederen bij den krop. Anderen vertalen den grondtekst: den krop en zijn vuilnis.
- voetnoot18)
- Volgens den grondtekst werden de vleugelen door er aan te rukken ingescheurd. Dit inscheuren verving het in stukken houwen der groote offerdieren. - Volgens Num. XV 1-15. moest met alle brandoffer, het vrijwillig brandoffer van vogelen uitgezonderd, altijd een onbloedig spijs- en drankoffer worden opgedragen.