De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XL.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Mense primo, prima die mensis, eriges tabernaculum testimonii. | 2. In de eerste maand, den eersten dag der maandGa naar voetnoot1) zult gij den tabernakel der getuigenis oprichten |
3. Et pones in eo arcam, dimittesque ante illam velum: | 3. en gij zult daarin de ark plaatsen en daarvóór het voorhangsel hangen; |
4. Et illata mensa, pones super eam quae rite praecepta sunt. Candelabrum stabit cum lucernis suis, | 4. en na de tafel te hebben binnengebrachtGa naar voetnoot2), zult gij daarop plaatsen hetgeen bij de wet geboden is. De kandelaar zal er staan met zijne lampen, |
5. Et altare aureum in quo adoletur incensum, coram arca testimonii. Tentorium in introitu tabernaculi pones, | 5. alsook het gouden altaar, waarop het reukwerk gebrand wordt, voor de ark van het getuigenis. De gordijn zult gij aan den ingang van den tabernakel plaatsen |
6. Et ante illud altare holocausti: | 6. en daarvóór het brandofferaltaar; |
7. Labrum inter altare et tabernaculum, quod implebis aqua. | 7. het waschvat tusschen het altaar en den tabernakel, en gij zult het met water vullen. |
8. Circumdabisque atrium tentoriis, et ingressum ejus. | 8. En gij zult het voorhof met gordijnen omringen, alsook zijnen ingang. |
9. Et assumpto unctionis oleo unges tabernaculum cum vasis suis, ut sanctificentur: | 9. En na de olie der zalving te hebben genomen, zult gij den tabernakel met zijn toebehooren zalvenGa naar voetnoot3), opdat zij geheiligd worden; |
[pagina 392]
10. Altare holocausti et omnia vasa ejus: | 10. het brandofferaltaar en al zijn gereedschap, |
11. Labrum cum basi sua: omnia unctionis oleo consecrabis, ut sint Sancta sanctorum. | 11. het waschvat met zijn voetstuk; alles zult gij met de olie der zalving wijden, opdat het allerheiligst zij. |
12. Applicabisque Aaron et filios ejus ad fores tabernaculi testimonii, et lotos aqua | 12. En gij zult Aäron en zijne zonen doen naderen aan den ingang van den tabernakel der getuigenis, en nadat zij met water gewasschen zijn, |
13. Indues sanctis vestibus, ut ministrent mihi, et unctio eorum in sacerdotium sempiternum proficiat. Supra XXIX 35; Lev. VIII 2. | 13. zult gij hen bekleeden met de heilige kleederen, ten einde zij Mij dienen en hunne zalving ten eeuwig priesterschapGa naar voetnoot4) strekke. |
14. Fecitque Moyses omnia quae praeceperat Dominus. | 14. En Moses deed alles wat de Heer geboden had. |
15. Igitur mense primo anni secundi, prima die mensis, collocatum est tabernaculum. | 15. In de eerste maand alzoo van het tweede jaar, den eersten dag der maand, is de tabernakel gesteld. |
16. Erexitque Moyses illud, et posuit tabulas ac bases et vectes, statuitque columnas, Num. VII 1. | 16. En Moses richtte hem op en stelde de delen en de voetstukken en de sluitboomen en zette de kolommen, |
17. Et expandit tectum super tabernaculum, imposito desuper operimento, sicut Dominus imperaverat. | 17. en hij spande het dak over den tabernakel uit en legde daarboven de bedekking, gelijk de Heer bevolen had. |
18. Posuit et testimonium in arca, subditis infra vectibus, et oraculum desuper. | 18. Ook legde hij, het getuigenisGa naar voetnoot5) in de ark en stelde er de draagboomen onderaan en de godspraak bovenop. |
19. Cumque intulisset arcam in tabernaculum, appendit ante eam velum ut expleret Domini jussionem. | 19. En toen hij de ark in den tabernakel gebracht had, hing hij het voorhangsel daarvóórGa naar voetnoot6) om het bevel des Heeren te volbrengen. |
[pagina 393]
20. Posuit et mensam in tabernaculo testimonii ad plagam septentrionalem extra velum, | 20. Hij plaatste ook de tafel in den tabernakel der getuigenis aan de noordzijde buiten het voorhangsel, |
21. Ordinatis coram propositionis panibus, sicut praeceperat Dominus Moysi. | 21. en rangschikte voor (den Heer) de toonbrooden, gelijk de Heer aan Moses geboden hadGa naar voetnoot7). |
22. Posuit et candelabrum in tabernaculo testimonii e regione mensae in parte australi, | 22. Hij plaatste ook den kandelaar in den tabernakel der getuigenis tegenover de tafel aan de zuidzijde, |
23. Locatis per ordinem lucernis, juxta praeceptum Domini. | 23. en stelde naar orde de lampen volgens het gebod des Heeren. |
24. Posuit et altare aureum sub tecto testimonii contra velum, | 24. Hij plaatste ook het gouden altaar onder het dak der getuigenis tegenover het voorhangsel |
25. Et adolevit super eo incensum aromatum, sicut jusserat Dominus Moysi. | 25. en brandde daarop reukwerk van specerijen, gelijk de Heer aan Moses bevolen had. |
26. Posuit et tentorium in introitu tabernaculi testimonii, | 26. Hij plaatste ook de gordijn aan den ingang van den tabernakel der getuigenis |
27. Et altare holocausti in vestibulo testimonii, offerens in eo holocaustum, et sacrificia, ut Dominus imperaverat. | 27. en het brandofferaltaar in het voorhof der getuigenis, daarop het brandoffer en de spijsoffers opdragendGa naar voetnoot8), gelijk de Heer bevolen had. |
28. Labrum quoque statuit inter tabernaculum testimonii et altare, implens illud aqua. | 28. Ook stelde hij het waschvat tusschen den tabernakel der getuigenis en het altaar en vulde dit met water |
29. Laveruntque Moyses et Aaron ac filii ejus manus suas et pedes, | 29. En Moses en Aäron en diens zonen waschten hunne handen en voeten, |
30. Cum ingrederentur tectum foederis, et accederent ad altare, sicut praeceperat Dominus Moysi. | 30. wanneer zij binnen het dak des verbonds gingen en tot het altaar naderdenGa naar voetnoot9), gelijk de Heer aan Moses geboden had. |
31. Erexit et atrium per gyrum tabernaculi et altaris, ducto in | 31. Hij richtte ook het voorhof op rondom den tabernakel en het |
[pagina 394]
introitu ejus tentorio. Postquam omnia perfecta sunt, | altaar en hing aan den ingang daarvan de gordijn. Nadat alles voleind was, |
32. Operuit nubes tabernaculum testimonii, et gloria Domini implevit illud. Num. IX 15; III Reg. VIII 10. | 32. bedekte de wolk den tabernakel der getuigenis en de heerlijkheid des Heeren vervulde dezenGa naar voetnoot10). |
33. Nec poterat Moyses ingredi tectum foederis, nube operiente omnia, et majestate Domini coruscante, quia cuncta nubes operuerat. | 33. En Moses kon niet binnen het dak des verbonds gaan, daar de wolk alles bedekte en de luister des Heeren schitterde, want de wolk had alles bedektGa naar voetnoot11). |
34. Si quando nubes tabernaculum deserebat, proficiscebantur filii Israel per turmas suas: | 34. Wanneer nu de wolk van den tabernakel scheidde, vertrokken de kinderen van Israël volgens hunne afdeelingen. |
35. Si pendebat desuper, manebant in eodem loco. | 35. Als zij er boven hing, bleven zij op dezelfde plaatsGa naar voetnoot12). |
36. Nubes quippe Domini incubabat per diem tabernaculo, et ignis in nocte, videntibus cunctis populis Israel per cunctas mansiones suas. | 36. Want de wolk des Heeren overdekte des daags den tabernakel, en vuurGa naar voetnoot13) des nachts ten aanschouwen van al de volksmenigten van Israël in al hunne vertoefplaatsen. |
- voetnoot1)
- Op den eersten dag van het tweede jaar na den uittocht uit Egypte. Zie v. 15.
- voetnoot2)
- Niet in het Heilige der Heiligen, maar in het Heilige. Vgl. v. 20. Hetzelfde geldt van den kandelaar en het reukaltaar (v. 4 en 5). Vgl. v. 22 en 24.
- voetnoot3)
- Vgl. XXX 26.
- voetnoot4)
- De Latijnsche vertaling verkort hier aanmerkelijk den grondtekst, welke uitvoeriger de wijdingsplechtigheden volgens de orde van XXIX 4-9 mededeelt. Echter spreekt ook de Vulgaat van de zalving der gewone priesters, waarvan de grondtekst zegt: ‘en zalf hen, gelijk gij hunnen vader gezalfd hebt, opdat zij als priesters Mij dienen’. Hoewel meermalen nog (XXVIII 41 in den grondtekst, vgl. noot 29 en XXX 30) over de zalving aller priesters gehandeld wordt, schijnt volgens XXIX 7 alleen Aäron gezalfd te zijn. Volgens Joodsche overlevering doelt de uitdrukking ‘en zalf hen, gelijk gij’ enz. op de zaak en niet op de wijze der zalving. Terwijl de hoogepriester bij uitnemendheid ‘de gezalfde priester’ (Lev. IV 3) heet, omdat de zalfolie over zijn hoofd overvloedig werd uitgestort (XXIX 7), ontvingen de andere priesters een veel mindere zalving, doordat slechts hun voorhoofd met de zalfolie werd aangeraakt. - Volgens velen werden in Aäron's zonen ook hunne opvolgers mede gerekend gezalfd te zijn, daar van eene zalving der gewone priesters in latere tijden niets blijkt.
- voetnoot5)
- Het getuigenis, te weten de tafelen der wet. Vgl. XXV noot 12.
- voetnoot6)
- Vgl. XXVI noot 19 en 21.
- voetnoot7)
- Achter coram is in de Vulgaat waarschijnlijk Domino uitgevallen. Vandaar voor den Heer, hetgeen met den grondtekst en de oude overzettingen overeenstemt.
- voetnoot8)
- Sacrificium, ‘offer’ is veelal in de Vulgaat de vertaling van ‘spijsoffer’. De grondtekst: heeft hier: ‘het brandoffer en het spijsoffer’. Moses oefende alle priesterlijke bediening uit, totdat Aäron en zijne zonen gewijd waren. Vgl. voor het brand- en spijsoffer XXIX 38-42. Volgens anderen echter doelt die uitdrukking op de offeranden der eerste zeven dagen, toen Moses te gelijker tijd het brandofferaltaar en de priesters wijdde. Vgl. XXIX 1, 2, 35-37.
- voetnoot9)
- Voor dak des verbonds heeft de grondtekst ‘tabernakel’ of ‘tent der samenkomst’. In het kort wordt ook hier, volgens den proleptischen schrijftrant, vooruit medegedeeld hetgeen eerst na Aäron's wijding (Lev. IX 23) gebeurde.
- voetnoot10)
- Ten teeken van Gods welbehagen en ten bewijs dat de Heer het heiligdom in bezit nam. Op den eersten dag, toen de tabernakel was opgericht, gebeurde dit wonder. Vgl. Num. IX 15.
- voetnoot11)
- De grondtekst heeft: ‘want de wolk legerde daarboven en de heerlijkheid van Jehova vervulde de woning’. Eerst toen na deze voorbijgaande openbaring de heerlijkheid van Jehova zich terugtrok om boven het verzoendeksel der ark te tronen, kon Moses binnengaan.
- voetnoot12)
- Duidelijker zegt de grondtekst: ‘En als de wolk zich niet verhief, trokken de kinderen van Israël niet op tot den dag, dat zij zich verhief’.
- voetnoot13)
- Vgl. XIII 21, 22.