De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXVII.
|
1. Fecit autem Beseleel et arcam de lignis setim, habentem duos semis cubitos in longitudine, et cubitum ac semissem in latitudine, altitudo quoque unius cubiti fuit et dimidii: vestivitque eam auro purissimo intus ac foris. | 1. Beseleël nu maakteGa naar voetnoot1) ook de ark van acaciahout, welke twee en een halve el in de lengte en anderhalve el in de breedte bedroeg, ook hare hoogte was anderhalve el; en hij bekleedde haar met allerzuiverst goud van binnen en van buiten. |
2. Et fecit illi coronam auream per gyrum, | 2. En hij maakte haar een gouden krans in het rond; |
3. Conflans quatuor annulos aureos per quatuor angulos ejus: duos annulos in latere uno, et duos in altero. | 3. en hij goot vier gouden ringen voor hare vier hoeken, twee ringen aan de eene en twee aan de andere zijde. |
4. Vectes quoque fecit de lignis setim, quos vestivit auro, | 4. Ook maakte hij draagboomen van acaciahout, welke hij bekleedde met goud. |
5. Et quos misit in annulos, qui erant in lateribus arcae ad portandum eam. | 5. En hij stak deze in de ringen, welke aan de zijden der ark waren, om haar te dragen. |
[pagina 381]
6. Fecit et propitiatorium, id est, oraculum, de auro mundissimo, duorum cubitorum et dimidii in longitudine, et cubiti ac semis in latitudine. | 6. Ook maakte hij een verzoendeksel, dat is de godspraak, van allerzuiverst goud, van twee en een halve el in de lengte en van anderhalve el in de breedte; |
7. Duos etiam Cherubim ex auro ductili, quos posuit ex utraque parte propitiatorii: | 7. ook twee cherubijnen van gedreven goud, welke hij plaatste aan weerszijden van het verzoendeksel, |
8. Cherub unum in summitate unius partis, et Cherub alterum in summitate partis alterius: duos Cherubim in singulis summitatibus propitiatorii, | 8. eenen cherubijn aan het einde der eene zijde en een anderen cherubijn aan het einde der andere zijde, de twee cherubijnen aan de twee einden van het verzoendeksel, |
9. Extendentes alas, et tegentes propitiatorium, seque mutuo et illud respicientes. | 9. die de vleugelen uitbreidden en het verzoendeksel bedekten en elkander alsook dat (verzoendeksel) aanschouwden. |
10. Fecit et mensam de lignis setim in longitudine duorum cubitorum, et in latitudine unius cubiti, quae habebat in altitudine cubitum ac semissem. | 10. Ook maakte hij de tafelGa naar voetnoot2) van acaciahout op eene lengte van twee el en op eene breedte van ééne el, en zij had eene hoogte van anderhalve el; |
11. Circumdeditque eam auro mundissimo, et fecit illi labium aureum per gyrum, | 11. en hij overtrok ze met allerzuiverst goud en maakte haar een gouden rand in het rond, |
12. Ipsique labio coronam auream interrasilem quatuor digitorum, et super eamdem, alteram coronam auream. | 12. en op dien rand een gouden opengewerkten krans van vier vingeren en daarboven een anderen gouden krans. |
13. Fudit et quatuor circulos aureos, quos posuit in quatuor angulis per singulos pedes mensae | 13. Ook goot hij vier gouden ringen, welke hij plaatste aan de vier hoeken, éénen aan elken voet van de tafel, |
14. Contra coronam: misitque in eos vectes, ut possit mensa portari. | 14. tegenover den krans; en hij stak daarin de draagboomen, opdat de tafel gedragen kon worden. |
15. Ipsos quoque vectes fecit de lignis setim, et circumdedit eos auro. | 15. Ook maakte hij die draagboomen van acaciahout en overtrok ze met goud, |
16. Et vasa ad diversos usus mensae, acetabula, phialas, et cyathos, et thuribula, ex auro puro, in quibus offerenda sunt libamina. | 16. eveneens van zuiver goud de benoodigdheden der tafel voor allerlei gebruik, de schotels, de schalen en de bekers en de wierookvaten voor het brengen der plengoffers. |
17. Fecit et candelabrum ductile de auro mundissimo. De cujus vecte | 17. Ook maakte hij den kandelaar, gedreven van allerzuiverst goudGa naar voetnoot3). |
[pagina 382]
calami, scyphi, sphaerulaeque ac lilia procedebant: | En uit zijnen stam kwamen de armen, de kelken en de knoppen en de leliën voort, |
18. Sex in utroque latere, tres calami ex parte una, et tres ex altera: | 18. zes armen aan beide zijden, drie van den eenen en drie van den anderen kant; |
19. Tres scyphi in nucis modum per calamos singulos, sphaerulaeque simul et lilia: et tres scyphi instar nucis in calamo altero, sphaerulaeque simul et lilia. AEquum erat opus sex calamorum, qui procedebant de stipite candelabri. | 19. drie kelken in den vorm van een noot aan elken arm en tevens knoppen en leliën; en drie kelken in den vorm van een noot aan den anderen arm en tevens knoppen en leliën. Op een zelfde wijze waren de zes armen bewerkt, die uit den stam des kandelaars voortkwamen. |
20. In ipso autem vecte erant quatuor scyphi in nucis modum, sphaerulaeque per singulos simul et lilia: | 20. Op den stam zelf nu waren vier kelken in den vorm van een noot en elke had tevens knoppen en leliën; |
21. Et sphaerulae sub duobus calamis per loca tria, qui simul sex fiunt calami procedentes de vecte uno. | 21. en er waren knoppen op drie plaatsen onder twee der armen, die te zamen zes armen uitmaken en uit éénen stam voortkomen; |
22. Et sphaerulae igitur, et calami ex ipso erant, universa ductilia ex auro purissimo. | 22. en derhalve kwamen de knoppen en de armen uit hem voort, alles gedreven van allerzuiverst goud. |
23. Fecit et lucernas septem cum emunctoriis suis, et vasa ubi ea quae emuncta sunt, exstinguantur, de auro mundissimo. | 23. Ook maakte hij zeven lampen met hare snuiters, en de bakken, waarin het snuitsel uitgedoofd moet worden, van allerzuiverst goud. |
24. Talentum auri appendebat candelabrum cum omnibus vasis suis. | 24. Een talent goud woog de kandelaar met al zijn toebehooren. |
25. Fecit et altare thymiamatis de lignis setim, per quadrum singulos habens cubitos, et in altitudine duos: e cujus angulis procedebant cornua. | 25. Ook maakte hij het reukaltaarGa naar voetnoot4) van acaciahout, dat in het vierkant aan elke zijde één en in de hoogte twee el bedroeg; en van zijne hoeken gingen hoornen uit. |
26. Vestivitque illud auro purissimo cum craticula ac parietibus et cornibus. | 26. En hij bekleedde het met allerzuiverst goud, eveneens ook zijn rooster en zijne wanden en hoornen. |
27. Fecitque ei coronam aureolam per gyrum, et duos annulos aureos sub corona per singula latera, ut mittantur in eos vectes, et possit altare portari. | 27. En hij maakte daaraan een gouden krans in het rond en twee gouden ringen onder den krans aan elke zijde om daarin draagboomen te steken en het altaar te kunnen dragen. |
28. Ipsos autem vectes fecit de lignis setim, et operuit laminis aureis. | 28. En hij maakte die draagboomen van acaciahout en dekte ze met gouden bladen. |
[pagina 383]
29. Composuit et oleum ad sanctificationis unguentum, et thymiama de aromatibus mundissimis opere pigmentarii. | 29. Ook bereidde hij de olie voor de zalfolie der heiliging, alsook het reukwerk uit allerzuiverste specerijen naar het werk van den balsemmengerGa naar voetnoot5). |
- voetnoot1)
- Aan Beseleƫl wordt als aan den bouwmeester, wiens geest allen leidde, de vervaardiging van alles toegeschreven. Vgl. voor de ark XXV 10-22.
- voetnoot2)
- Vgl. XXV 23-30.
- voetnoot3)
- Vgl. XXV 31-40.
- voetnoot4)
- Vgl. XXX 1-10.
- voetnoot5)
- Vgl. XXX 22-38.