De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||
Caput XXXVI.
|
1. Fecit ergo Beseleel, et Ooliab, et omnis vir sapiens, quibus dedit Dominus sapientiam et intellectum, ut scirent fabre operari quae in usus Sanctuarii necessaria sunt, et quae praecepit Dominus. Supra XXVI 1. | 1. Alzoo werktenGa naar voetnoot1) Beseleël en Oöliab en alle wijze mannen, aan wie de Heer wijsheid en verstand gegeven had, om kunstig te kunnen bewerken wat ten gebruik van het heiligdom noodig was en wat de Heer geboden had. |
2. Cumque vocasset eos Moyses, et omnem eruditum virum, cui dederat Dominus sapientiam, et qui sponte sua obtulerant se ad faciendum opus, I Par. XXI 29. | 2. En toen Moses hen geroepen had alsook alle bekwame mannen, aan wie de Heer wijsheid gegeven had en die zich uit eigen beweging hadden aangeboden om het werk te verrichten, |
3. Tradidit eis universa donaria filiorum Israel. Qui cum instarent operi, quotidie mane vota populus offerebat. | 3. stelde hij hun ter hand alle geschenken der kinderen van Israël. Terwijl zij nu met het werk bezig waren, bracht het volk elken dag des morgens offergiften aan. |
4. Unde artifices venire compulsi, | 4. Daarom werden de kunstenaars genoodzaakt te komen |
5. Dixerunt Moysi: Plus offert populus quam necessarium est. | 5. en zij zeiden tot Moses: Het volk brengt meer dan noodig is. |
6. Jussit ergo Moyses praeconis voce cantari: Nec vir nec mulier quidquam offerat ultra in opere Sanctuarii. Sicque cessatum est a muneribus offerendis, | 6. Moses liet dan met de stem des herauts afkondigen: Noch man noch vrouw brenge verder iets voor het werk des heiligdoms. En zoo hield men op met het brengen van gaven, |
7. Eo quod oblata sufficerent et superabundarent. | 7. omdat het gebrachte voldoende en meer dan overvloedig was. |
8. Feceruntque omnes corde sapientes ad explendum opus tabernaculi, cortinas decem de bysso retorta, et hyacintho, et purpura, coccoque bis tincto, opere vario, et arte polymita: | 8. En allen, die wijs van harte waren ter uitvoering van het werk des tabernakels, maakten tien tapijtenGa naar voetnoot2) van getwijnd byssus en donkerblauw en purper en tweemaal geverfd karmozijn, verscheiden van werk en met kunst veelkleurig geweven; |
9. Quarum una habebat in longitudine viginti octo cubitos, et in latitudine quatuor: una mensura erat omnium cortinarum. | 9. en één van deze bedroeg in de lengte acht en twintig en in de breedte vier el; van ééne maat waren alle tapijten. |
10. Conjunxitque cortinas quinque, | 10. En hij hechtte de vijf tapijten |
[pagina 378]
alteram alteri, et alias quinque sibi invicem copulavit. | aan elkander en de andere vijf verbond hij onderling met elkander. |
11. Fecit et ansas hyacinthinas in ora cortinae unius ex utroque latere, et in ora cortinae alterius similiter, | 11. Ook maakte hij donkerblauwe lissen aan den rand van het eene tapijt van weerskanten en aan den rand van het andere tapijt eveneens, |
12. Ut contra se invicem venirent ansae, et mutuo jungerentur. | 12. opdat de lissen tegenover elkander zouden komen en met elkander zouden verbonden worden. |
13. Unde et quinquaginta fudit circulos aureos, qui morderent cortinarum ansas, et fieret unum tabernaculum. | 13. Daarom goot hij ook vijftig gouden ringen, opdat zij de lissen der tapijten zouden vasthouden en het één tabernakel zou worden. |
14. Fecit et saga undecim de pilis caprarum ad operiendum tectum tabernaculi: | 14. Ook maakte hij elf dekkleeden van geitenhaar om het dak te bedekken van den tabernakel; |
15. Unum sagum in longitudine habebat cubitos triginta, et in latitudine cubitos quatuor: unius mensurae erant omnia saga: | 15. één dekkleed bedroeg in de lengte dertig el en in de breedte vier el; van ééne maat waren alle dekkleeden; |
16. Quorum quinque junxit seorsum, et sex alia separatim. | 16. en hij verbond vijf van deze afzonderlijk en de zes andere afzonderlijk. |
17. Fecitque ansas quinquaginta in ora sagi unius, et quinquaginta in ora sagi alterius, ut sibi invicem jungerentur. | 17. En hij maakte vijftig lissen aan den rand van het eene dekkleed en vijftig aan den rand van het andere dekkleed, opdat zij onderling verbonden zouden worden. |
18. Et fibulas aeneos quinquaginta, quibus necteretur tectum, ut unum pallium ex omnibus sagis fieret. | 18. En vijftig koperen haken, met welke het dak aaneengehecht moest worden, opdat alle dekkleeden ééne bedekking zouden vormen. |
19. Fecit et opertorium tabernaculi de pellibus arietum rubricatis: aliudque desuper velamentum de pellibus ianthinis. Supra XXVI 14. | 19. Ook maakte hij voor den tabernakel eene bedekking van roodgeverfde ramsvellen, en daarboven een andere bedekking van violetblauwe vellen. |
20. Fecit et tabulas tabernaculi de lignis setim stantes. | 20. Ook maakte hij de delenGa naar voetnoot3) voor den tabernakel van acaciahout overeind staande. |
21. Decem cubitorum erat longitudo tabulae unius: et unum ac semis cubitum latitudo retinebat. | 21. Tien el was de lengte van ééne deel en de breedte bedroeg anderhalve el. |
22. Binae incastraturae erant per singulas tabulas, ut altera alteri jungeretur. Sic fecit in omnibus tabernaculi tabulis. | 22. Twee groeven waren aan elke deel, opdat de eene met de andere verbonden zou worden. Zoo deed hij met alle delen van den tabernakel. |
[pagina 379]
23. E quibus viginti ad plagam meridianam erant contra austrum, | 23. En twintig van deze waren aan de zuidzijde, ten zuiden, |
24. Cum quadraginta basibus argenteis. Duae bases sub una tabula ponebantur ex utraque parte angulorum, ubi incastraturae laterum in angulis terminantur. | 24. met veertig zilveren voetstukken. Twee voetstukken werden onder ééne deel gesteld aan de beide hoekkanten, waar de groeven der zijden aan de hoeken eindigen. |
25. Ad plagam quoque tabernaculi, quae respicit ad aquilonem, fecit viginti tabulas, | 25. Ook voor den kant des tabernakels, welke noordwaarts ligt, maakte hij twintig delen |
26. Cum quadraginta basibus argenteis, duas bases per singulas tabulas. | 26 met veertig zilveren voetstukken, twee voetstukken onder elke deel. |
27. Contra occidentem vero, id est, ad eam partem tabernaculi, quae mare respicit, fecit sex tabulas, | 27. Maar ten westen, dat is voor dat gedeelte des tabernakels, dat zeewaarts ligt, maakte hij zes delen, |
28. Et duas alias per singulos angulos tabernaculi retro: | 28. en twee andere voor de beide hoeken van den tabernakel aan den achterkant; |
29. Quae junctae erant a deorsum usque sursum, et in unam compaginem pariter ferebantur. Ita fecit ex utraque parte per angulos: | 29. en deze waren aaneengesloten van beneden tot boven toe en maakten te zamen ééne verbinding uit. Zoo deed hij van beide zijden aan de hoeken, |
30. Ut octo essent simul tabulae, et haberent bases argenteas sedecim, binas scilicet bases sub singulis tabulis. | 30. zoodat er te zamen acht delen waren, welke zestien zilveren voetstukken hadden, te weten twee voetstukken onder elke deel. |
31. Fecit et vectes de lignis setim, quinque ad continendas tabulas unius lateris tabernaculi, | 31. Ook maakte hij sluitboomen van acaciahout, vijf om de delen samen te houden aan de eene zijde van den tabernakel, |
32. Et quinque alios ad alterius lateris coaptandas tabulas: et extra hos, quinque alios vectes ad occidentalem plagam tabernaculi contra mare. | 32. en vijf andere om de delen aan de andere zijde te verbinden; en buiten deze vijf andere sluitboomen voor den westkant van den tabernakel, aan de zeezijde. |
33. Fecit quoque vectem alium, qui per medias tabulas ab angulo usque ad angulum perveniret. | 33. Ook maakte hij een anderen sluitboom, die midden op de delen van hoek tot hoek doorliep. |
34. Ipsa autem tabulata deauravit, fusis basibus earum argenteis. Et circulos eorum fecit aureos, per quos vectes induci possent: quos et ipsos laminis aureis operuit. | 34. De delen zelve nu overtrok hij met goud, terwijl hare voetstukken gegoten werden van zilver. En hij maakte van goud hare ringen, waardoor de sluitboomen gestoken konden worden, en hij bedekte ook deze met gouden bladen. |
35. Fecit et velum de hyacintho, et purpura, vermiculo, ac bysso | 35. Ook maakte hij een voorhangselGa naar voetnoot4) van donkerblauw en purper, |
[pagina 380]
retorta, opere polymitario, varium atque distinctum: | van karmozijn en getwijnd byssus, in veelkleurig weefsel, verscheiden en sierlijk; |
36. Et quatuor columnas de lignis setim, quas cum capitibus deauravit, fusis basibus earum argenteis. | 36. en vier kolommen van acaciahout, welke hij met goud overtrok evenals hare kapiteelen, terwijl hare voetstukken gegoten werden van zilver. |
37. Fecit et tentorium in introitu tabernaculi ex hyacintho, purpura, vermiculo, byssoque retorta, opere plumarii: | 37. Ook maakte hij eene gordijnGa naar voetnoot5) aan den ingang van den tabernakel van donkerblauw, purper, karmozijn en getwijnd byssus, in borduurwerk; |
38. Et columnas quinque cum capitibus suis, quas operuit auro, basesque earum fudit aeneas. | 38. en vijf kolommen met hare kapiteelen, welke hij met goud overtrok, en hare voetstukken goot hij van koper. |
- voetnoot1)
- In den grondtekst behoort dit vers nog tot de redevoering van Moses: ‘En Beseleël en Oöliab zullen werkzaam zijn..... overeenkomstig al hetgeen Jehova bevolen heeft’. Daarna v. 2 ‘En Moses riep Beseleël’ enz.
- voetnoot2)
- Vgl. XXVI 1-14.
- voetnoot3)
- Vgl. XXVI 15-30.
- voetnoot4)
- Vgl. XXVI 31-33.
- voetnoot5)
- Vgl. XXVI 36-37.