De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||
Caput XXXV.
|
1. Igitur congregata omni turba filiorum Israel, dixit ad eos: Haec sunt quae jussit Dominus fieri. | 1. Terwijl dan de geheele menigte der kinderen van Israël verzameld was, zeide hij tot hen: Dit zijn de dingen, welke de Heer bevolen heeft te doen. |
2. Sex diebus facietis opus: septimus dies erit vobis sanctus, sabbatum, et requies Domini: qui fecerit opus in eo, occidetur. | 2. Zes dagen zult gij werken; de zevende dag zal u heilig zijn, de sabbat en de rust des Heeren; wie daarop werk doet, zal gedood wordenGa naar voetnoot1). |
3. Non succendetis ignem in omnibus habitaculis vestris per diem sabbati. | 3. Gij zult geen vuur ontsteken in al uwe woningen op den sabbatdagGa naar voetnoot2). |
4. Et ait Moyses ad omnem catervam filiorum Israel: Iste est sermo quem praecepit Dominus, dicens: | 4. En Moses zeide tot de geheele verzameling der kinderen van Israël: Dit is het woord, dat de Heer geboden heeft, zeggende: |
5. Separate apud vos primitias Domino. Omnis voluntarius et prono | 5. Zondert bij u eerstelingsgaven af voor den HeerGa naar voetnoot3). Al wie willig |
[pagina 374]
animo offerat eas Domino: aurum et argentum, et aes, Supra XXV 2. | en bereidvaardig van geest is, biede ze den Heer aan: goud en zilver en koper, |
6. Hyacinthum et purpuram, coccumque bis tinctum, et byssum, pilos caprarum, | 6. donkerblauw en purper en tweemaal geverfd karmozijn en byssus, geitenhaar, |
7. Pellesque arietum rubricatas, et ianthinas, ligna setim, | 7. roodgeverfde ramsvellen en violetblauwe vellen, acaciahout |
8. Et oleum ad luminaria concinnanda, et ut conficiatur unguentum, et thymiama suavissimum, | 8. en olie om de lichten te bereiden, enGa naar voetnoot4) om de zalfolie en het allerzoetste reukwerk te maken, |
9. Lapides onychinos, et gemmas ad ornatum superhumeralis et rationalis. | 9. onyxsteenen en edelgesteenten ter versiering van het schouderkleed en van het borstschild. |
10. Quisquis vestrum sapiens est, veniat, et faciat quod Dominus imperavit: | 10. Al wie onder u wijs is, kome en make hetgeen de Heer bevolen heeft, |
11. Tabernaculum scilicet, et tectum ejus, atque operimentum, annulos, et tabulata cum vectibus, paxillos et bases: | 11. te weten den tabernakel en zijn dak en zijne bedekking, de ringen en de delen met de sluitboomen, de pinnen en de voetstukkenGa naar voetnoot5); |
12. Arcam et vectes, propitiatorium, et velum, quod ante illud oppanditur: | 12. de ark en hare draagboomen, het verzoendekselGa naar voetnoot6) en het voorhangsel, dat daarvoor wordt uitgespannenGa naar voetnoot7); |
13. Mensam cum vectibus et vasis, et propositionis panibus: | 13. de tafel met hare draagboomen en haar toebehooren en met de toonbroodenGa naar voetnoot8); |
14. Candelabrum ad luminaria sustentanda, vasa illius et lucernas, et oleum ad nutrimenta ignium: | 14. den kandelaar om de lichten te dragen, zijn toebehooren en zijne lampenGa naar voetnoot9) en de olie om de vlammen te voedenGa naar voetnoot10); |
15. Altare thymiamatis, et vectes, et oleum unctionis et thymiama ex aromatibus: Tentorium ad ostium tabernaculi: | 15. het reukaltaar en zijne draagboomenGa naar voetnoot11) en de olie der zalving en het reukwerk van specerijenGa naar voetnoot12), de gordijn aan den ingang des tabernakelsGa naar voetnoot13); |
16. Altare holocausti, et craticulam ejus aeneam cum vectibus et vasis suis: labrum et basim ejus: | 16. het brandofferaltaar en zijn koperen vlechtwerk met zijne draagboomen en zijn toebehoorenGa naar voetnoot14); het waschvat met zijn voetstukGa naar voetnoot15); |
17. Cortinas atrii cum columnis et basibus, tentorium in foribus vestibuli, | 17. de tapijten van het voorhof met zijne kolommen en voetstukken, de gordijn aan den ingang van het voorhofGa naar voetnoot16); |
[pagina 375]
18. Paxillos tabernaculi et atrii cum funiculis suis: | 18. de pinnen van den tabernakel en van het voorhof met hare koordenGa naar voetnoot17); |
19. Vestimenta, quorum usus est in ministerio sanctuarii, vestes Aaron pontificis ac filiorum ejus, ut sacerdotio fungantur mihi. | 19. de kleederen, die gebruikt worden bij het dienstwerk des heiligdoms, de kleederen van den hoogepriester Aäron en van zijne zonen om Mij als priesters te dienenGa naar voetnoot18). |
20. Egressaque omnis multitudo filiorum Israel de conspectu Moysi, | 20. En toen geheel de menigte der kinderen van Israël was heengegaan uit het aangezicht van Moses, |
21. Obtulerunt mente promptissima atque devota primitias Domino, ad faciendum opus tabernaculi testimonii. Quidquid ad cultum et ad vestes sanctas necessarium erat, | 21. boden zij met een allerbereidwilligst en offervaardig gemoed de eerstelingsgaven den Heer aan om het werk te volvoeren van den tabernakel der getuigenis. Alles, wat voor den eeredienst en voor de heilige kleederen noodig was, |
22. Viri cum mulieribus praebuerunt, armillas et inaures, annulos et dextralia: omne vas aureum in donaria Domini separatum est. | 22. brachten de mannen met de vrouwen: armbanden en oorringen, vingerringen en handketens; alle gouden voorwerp werd tot geschenk voor den Heer afgezonderdGa naar voetnoot19). |
23. Si quis habebat hyacinthum, et purpuram, coccumque bis tinctum, byssum et pilos caprarum, pelles arietum rubricatas, et ianthinas, | 23. Had iemand donkerblauw en purper en tweemaal geverfd karmozijn, byssus en geitenhaar, roodgeverfde ramsvellen en violetblauwe vellen, |
24. Argenti, aerisque metalla obtulerunt Domino, lignaque setim in varios usus. | 24. zilver en koper, men bood het den Heer aan, alsook acaciahout tot verschillend gebruik. |
25. Sed et mulieres doctae, quae neverant, dederunt hyacinthum, purpuram, et vermiculum, ac byssum, | 25. En ook de kunstvaardige vrouwen, welke spinsel vervaardigd hadden, gaven het donkerblauw, het purper en het karmozijn en het byssus |
26. Et pilos caprarum, sponte propria cuncta tribuentes. | 26. en het geitenhaar, alles uit eigen beweging wegschenkend. |
27. Principes vero obtulerunt lapides onychinos, et gemmas ad superhumerale et rationale, | 27. De vorsten nu brachten de onyxsteenen en de edelgesteenten voor het schouderkleed en het borstschildGa naar voetnoot20) |
[pagina 376]
28. Aromataque et oleum ad luminaria concinnanda, et ad praeparandum unguentum, ac thymiama odoris suavissimi componendum. | 28. en de specerijen en de olie om de lichten te bereiden en om de zalfolie te maken en om het reukwerk van allerzoetsten geur samen te stellen. |
29. Omnes viri et mulieres mente devota obtulerunt donaria, ut fierent opera quae jusserat Dominus per manum Moysi. Cuncti filii Israel voluntaria Domino dedicaverunt. | 29. Alle mannen en vrouwen met offervaardig gemoed brachten geschenken, opdat de werken zouden tot stand komen, welke de Heer door de bediening van Moses bevolen had. Alle kinderen van Israël wijdden den Heer vrijwillige gaven. |
30. Dixitque Moyses ad filios Israel: Ecce, vocavit Dominus ex nomine Beseleel filium Uri filii Hur de tribu Juda. | 30. En Moses zeide tot de kinderen van Israël: Ziet, de Heer heeft met name geroepen Beseleël, den zoon van Uri, zoon van Hur, uit den stam van Juda. |
31. Implevitque eum spiritu Dei, sapientia et intelligentia, et scientia et omni doctrina | 31. En Hij heeft hem vervuld met den geest Gods, met wijsheid en verstand en wetenschap en alle kennis |
32. Ad excogitandum, et faciendum opus in auro et argento, et aere, | 32. om uit te denken en uit te voeren werk in goud en zilver en koper |
33. Sculpendisque lapidibus, et opere carpentario: quidquid fabre adinveniri potest, | 33. en door het snijden van steenen en door het bewerken van hout; alles, wat kunstig uitgevonden kan worden, |
34. Dedit in corde ejus: Ooliab quoque filium Achisamech de tribu Dan: | 34. heeft Hij hem in het hart gegeven, ook aan Oöliab, den zoon van Achisamech, uit den stam van DanGa naar voetnoot21). |
35. Ambos erudivit sapientia, ut faciant opera abietarii, polymitarii, ac plumarii de hyacintho ac purpura, coccoque bis tincto, et bysso, et texant omnia, ac nova quaeque reperiant. | 35. Beiden heeft Hij onderwezen in wijsheid om het werk te doen van houtbewerker, kunstwever en borduurderGa naar voetnoot22) met donkerblauw en purper en tweemaal geverfd karmozijn en byssus en om alles te weven en om allerlei nieuws uit te vinden. |
- voetnoot1)
- Gelijk de reeks der voorschriften betreffende het heiligdom en den offerdienst met de nadrukkelijke herhaling van het gebod der sabbatsviering (XXXI 12-17) gesloten werd, zoo wordt daarmede de feitelijke uitvoering dier voorschriften hier begonnen. Dit gebeurt waarschijnlijk, omdat de sabbatsviering door God ten teeken van het verbond (XXXI noot 12) gesteld is en het verbroken verbond nu weer opnieuw is ingegaan.
- voetnoot2)
- Vuur ontsteken, dat oudtijds inderdaad arbeid vorderde, was in een klimaat als dat van Arabië en Palestina hoofdzakelijk voor de toebereiding der spijzen noodig. Die toebereiding moest dus eenmaal in de week vervroegd worden om wille van het hier gemelde verbod, dat den sabbat van alle andere feestdagen onderscheidde (XII noot 17) en ook voor later in alle woonplaatsen van Israël gold.
- voetnoot3)
- De grondtekst heeft: ‘Neemt van hetgeen gij bezit een hefoffer voor Jehova’. Vgl. verder XXV 2-7.
- voetnoot4)
- Hebr. ‘specerijen voor de olie der zalving’ enz.
- voetnoot5)
- Vgl. XXVI 1-37.
- voetnoot6)
- Vgl. XXV 10-22.
- voetnoot7)
- Vgl. XXVI 31-33.
- voetnoot8)
- Vgl. XXV 23-30.
- voetnoot9)
- Vgl. XXV 31-39.
- voetnoot10)
- Vgl. XXVII 20.
- voetnoot11)
- Vgl. XXX 1-10.
- voetnoot12)
- Vgl. XXX 22-38.
- voetnoot13)
- Vgl. XXVI 36.
- voetnoot14)
- Vgl. XXVII 1-8.
- voetnoot15)
- Vgl. XXX 18-21.
- voetnoot16)
- Vgl. XXVII 9-18.
- voetnoot17)
- Vgl. XXVII 19. Met de koorden, welke hier voor de eerste maal genoemd zijn, werden de uiteinden van de dekkleeden des tabernakels en van de gordijnen des voorhofs aan de in den grond geslagen pinnen bevestigd.
- voetnoot18)
- Vgl. XXVIII 1-43.
- voetnoot19)
- Andere vertalers van den grondtekst verkiezen in plaats van armbanden ‘spangen’ of ‘gespen’, in plaats van oorringen ‘neusringen’ (zie Gen. XXIV noot 6), in plaats van handketens ‘kogelketens’, te weten armbanden of halsketens van aan elkander geregen gouden bolletjes.
- voetnoot20)
- Vgl. XXV 7.
- voetnoot21)
- Vgl. XXXI 1-11.
- voetnoot22)
- Het Hebreeuwsche woord ‘harasj’, hier abietarius, houtbewerker, later (XXXVIII 23) ‘artifex lignorum’ ‘kunstenaar in hout’ vertaald, schijnt meer in het algemeen een kunstenaar in edelgesteenten, metalen en hout te beteekenen. Zie voor de beteekenis van kunstwever en borduurder, in het Hebreeuwsch ‘chosjeeb’ en ‘rokeem’, XXVI noot 1 en 23.