De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXI.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Ecce, vocavi ex nomine Beseleel filium Uri filii Hur de tribu Juda, | 2. Zie, Ik heb met name geroepenGa naar voetnoot1) Beseleël, den zoon van Uri, zoon van Hur, uit den stam van Juda. |
3. Et implevi eum spiritu Dei, sapientia, et intelligentia, et scientia in omni opere, | 3. En Ik heb hem vervuld met den geest GodsGa naar voetnoot2), met wijsheid en verstand en wetenschap voor alle werk, |
4. Ad excogitandum quidquid fabrefieri potest ex auro, et argento, et aere, | 4. om uit te denkenGa naar voetnoot3) al wat kunstig gemaakt kan worden van goud en zilver en koper, |
5. Marmore, et gemmis, et diversitate lignorum. | 5. van marmerGa naar voetnoot4) en edelgesteenten en verscheidenheid van hout. |
6. Dedique ei socium Ooliab filium Achisamech de tribu Dan. Et in corde omnis eruditi posui sapientiam: ut faciant cuncta quae praecepi tibi, | 6. En Ik heb hem tot medegenoot gegeven Oöliab, den zoon van Achisamech, uit den stam van Dan. En in het hart van elken kundige heb Ik wijsheid gelegd om alles te vervaardigen, wat Ik u geboden heb: |
7. Tabernaculum foederis, et arcam testimonii, et propitiatorium, quod | 7. den tabernakel des verbonds en de ark van het getuigenis en het |
[pagina 355]
super eam est, et cuncta vasa tabernaculi, | verzoendeksel, dat daarop is, en geheel het toebehooren van den tabernakel |
8. Mensamque et vasa ejus, candelabrum purissimum cum vasis suis, et altaria thymiamatis, | 8. en de tafel met haar toebehooren, den kandelaar van allerzuiverst gehalteGa naar voetnoot5) met zijn toebehooren, en de altaren van het reukwerk |
9. Et holocausti, et omnia vasa eorum, labrum cum basi sua, | 9. en van het brandoffer en al hun toebehooren, het waschvat met zijn voetstuk, |
10. Vestes sanctas in ministerio Aaron sacerdoti, et filiis ejus, ut fungantur officio suo in sacris. | 10. de heilige kleederen tot het dienstwerk voor Aäron, den priester, en voor zijne zonen, opdat zij hun heilig ambt vervullen, |
11. Oleum unctionis, et thymiama aromatum in Sanctuario, omnia quae praecepi tibi, facient. | 11. de olie der zalving en het reukwerk van specerijen voor het heiligdom; alles wat Ik u geboden heb, zullen zij maken. |
12. Et locutus est Dominus ad Moysen, dicens: | 12. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
13. Loquere filiis Israel, et dices ad eos: Videte ut sabbatum meum custodiatis: quia signum est inter me et vos in generationibus vestris: ut sciatis quia ego Dominus, qui sanctifico vos. Supra XX 8; Ez. XX 12. | 13. Spreek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: Ziet toe, dat gij mijnen sabbatGa naar voetnoot6) onderhoudt, want het is een teeken tusschen Mij en ulieden in uwe geslachten, opdat gij weten moogt, dat Ik de Heer ben, die u heiligGa naar voetnoot7). |
14. Custodite sabbatum meum: sanctum est enim vobis: qui polluerit illud, morte morietur: qui | 14. Onderhoudt mijnen sabbat, want heilig is hij voor ulieden; wie hem schendt, zal den dood |
[pagina 356]
fecerit in eo opus, peribit anima illius de medio populi sui. | sterven; wie daarop werk doet, diens ziel zal vergaan uit het midden van zijn volkGa naar voetnoot8). |
15. Sex diebus facietis opus: in die septimo sabbatum est, requies sancta Domino: omnis qui fecerit opus in hac die, morietur. | 15. Zes dagen zult gij werken; op den zevenden dag is het de sabbat, de rust, heilig voor den Heer; al wie op dien dag werk doet, zal sterven. |
16. Custodiant filii Israel sabbatum, et celebrent illud in generationibus suis. Pactum est sempiternum | 16. Dat de kinderen van Israël den sabbat onderhouden en dien vieren in hunne geslachten. Het is een altijddurend verbond |
17. Inter me et filios Israel, signumque perpetuum: sex enim diebus fecit Dominus coelum et terram, et in septimo ab opere cessavit. Gen. II 2. | 17. tusschen Mij en de kinderen van Israël, en een eeuwig teeken; want in zes dagen maakte de Heer den hemel en de aarde, en op den zevenden hield Hij op met het werkGa naar voetnoot9). |
18. Deditque Dominus Moysi, completis hujuscemodi sermonibus in monte Sinai, duas tabulas testimonii lapideas, scriptas digito Dei. Deut. IX 10. | 18. En de Heer gaf, toen Hij geeindigd had met aldus te spreken op den berg Sinaï, aan Moses de twee steenen tafelen van het getuigenis, beschreven met den vinger GodsGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- Hiermede is de bijzondere uitverkiezing en roeping voor een belangrijk werk nadrukkelijk aangeduid. Vgl. Isai. XLV 3, 4.
- voetnoot2)
- Deze zegswijze wordt wel in dien zin verstaan, dat God Beseleël van nature met uitstekende bekwaamheden had toegerust. De sterke uitdrukking worde echter beter zoo begrepen, dat de verkoren bouwmeester voor zijne taak in allen deele geschikt was gemaakt door Gods bijzondere hulp, dat de natuurlijke talenten van Beseleël op bovennatuurlijke wijze door God waren aangevuld en vervolmaakt.
- voetnoot3)
- Niet van alle benoodigdheden voor den heiligen dienst was de vorm door God voorgeschreven. Overigens bleef ook voor de waardige uitvoering der verschillende ontwerpen het talent van een kunstenaar noodig.
- voetnoot4)
- Marmer komt onder de vroeger gemelde bouwstoffen niet voor. Ook spreekt de grondtekst alleen van ‘het snijden van steenen om in te zetten’, derhalve van edelgesteenten.
- voetnoot5)
- Eigenlijk ‘den allerzuiversten kandelaar’, ook in den grondtekst ‘den zuiveren kandelaar’, omdat hij van louter goud gemaakt was. Zie XXV 31.
- voetnoot6)
- In den grondtekst ‘mijne sabbatten’, omdat iedere week haren sabbat heeft. Niet zonder reden wordt hier wederom na de voorschriften aangaande den tabernakel en zijnen dienst de onderhouding van den sabbat ingescherpt. De sabbatsviering toch behoorde op zeer bijzondere wijze tot den openbaren godsdienst, welks middelpunt de tabernakel was. Ook wordt in deze verzen niet maar eenvoudig het reeds bekende gebod (XVI 23-30; XX 8-11) herhaald. Voor het eerst heet hier de sabbat een teeken tusschen Jehova en zijn volk en wordt tegen sabbatsschennis (zie het volgende vers) de doodstraf bepaald.
- voetnoot7)
- Evenals de besnijdenis (Gen. XVII 11) zou voortaan de sabbatsviering een teeken zijn, een teeken des verbonds (vgl. ook v. 16 en 17), dat het uitverkoren volk van alle andere volken onderscheidde. Door dat teeken zou Israël (of zou men, gelijk de grondtekst begrepen kan worden), weten, voortdurend er aan herinnerd worden, dat de Heer Israël tot zijn heilig volk had uitverkoren. Nog in een anderen zin kunnen de laatste woorden worden begrepen of althans toegepast. Van de getrouwe sabbatsviering zou het voor Israël proefondervindelijk afhangen, dat Jehova, het verbond indachtig blijvend, Israël in heiligheid bewaarde en als zijn heilig volk met weldaden overlaadde. Hetzelfde geldt onder de Nieuwe Wet van de Zondagsviering, welker invloed op het godsdienstig en zedelijk leven en zelfs op het tijdelijk geluk der Christenen niet licht overschat kan worden.
- voetnoot8)
- Diens ziel zal vergaan enz. beteekent hier duidelijk den dood sterven. Vgl. Gen. XVII noot 8. Door sabbatsschennis werd het verbond met God gebroken en zoo was de strengheid der straf in evenredigheid met de zwaarte der misdaad.
- voetnoot9)
- Zoo was dus de sabbat een voortdurende verkondiging van de waarheid, dat God de Schepper van hemel en aarde is, alsmede een troostende voorbeduiding en voorafbeelding van de toekomende en eeuwige rust bij God in den hemel. Vgl. Hebr. IV 1 en 4.
- voetnoot10)
- Vgl. XXIV 12 en XXV noot 12. Door eenigen wordt het schrift van God op de tafelen als het werk der engelen op last van God begrepen. Hoe groot die steenen platen waren, blijkt nergens. Zeker was hare maat berekend op de lengte en breedte der verbondsark, waarin zij bewaard moesten worden.