De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||
Caput XXX.
|
1. Facies quoque altare ad adolendum thymiama, de lignis setim, | 1. Gij zult ook een altaar maken van acaciahout om reukwerk te branden; |
2. Habens cubitum longitudinis, et alterum latitudinis, id est, quadrangulum, et duos cubitos in altitudine. Cornua ex ipso procedent. | 2. het zal eene el lengte en eene el breedte hebben, dat is een vierkant, en twee el in de hoogte. Hoornen zullen daaruit voortkomenGa naar voetnoot1). |
3. Vestiesque illud auro purissimo, tam craticulam ejus, quam parietes per circuitum, et cornua. Faciesque ei coronam aureolam per gyrum, | 3. En gij zult het bekleeden met allerzuiverst goud, zoowel zijn roosterGa naar voetnoot2) als de wanden in het rond en de hoornen. En gij zult daaraan een gouden krans in het rond maken |
4. Et duos annulos aureos sub corona per singula latera, ut mittantur in eos vectes, et altare portetur. | 4. en twee gouden ringen onder den krans aan elke zijde, om daarin draagboomen te steken en het altaar te dragen. |
5. Ipsos quoque vectes facies de lignis setim, et inaurabis. | 5. Ook die draagboomen zult gij van acaciahout maken en met goud overtrekken. |
6. Ponesque altare contra velum, quod ante aream pendet testimonii coram propitiatorio quo tegitur testimonium, ubi loquar tibi. | 6. En gij zult het altaar plaatsen tegenover het voorhangsel, dat hangt voor de ark van het getuigenis, vlak voor het verzoendeksel, waarmede het getuigenis gedekt wordt, waar Ik tot u zal sprekenGa naar voetnoot3). |
7. Et adolebit incensum super eo Aaron, suave fragrans, mane. Quando componet lucernas, incendet illud: | 7. En Aäron zal daarop reukwerk, dat zoeten geur geeftGa naar voetnoot4), des morgens ontsteken. Wanneer hij de lampen toebereidt, zal hij het ontsteken. |
8. Et quando collocabit eas ad vesperum, uret thymiama sempiternum coram Domino in generationes vestras. | 8. En wanneer hij ze des avonds stelt, zal hij het doen branden, het altoosdurend reukwerkGa naar voetnoot5) voor den Heer in uwe geslachten. |
[pagina 350]
9. Non offeretis super eo thymiama compositionis alterius, nec oblationem, et victimam, nec libabitis libamina. | 9. Gijlieden zult daarop geen reukwerk van een ander mengsel offeren, noch offerande noch slachtofferGa naar voetnoot6), en ook geene plengoffers zult gij er plengen. |
10. Et deprecabitur Aaron super cornua ejus semel per annum, in sanguine quod oblatum est pro peccato, et placabit super eo in generationibus vestris. Sanctum sanctorum erit Domino. | 10. En Aäron zal over deszelfs hoornen eens in het jaar voorbede doen met het bloed, dat voor de zonde geofferd is, en hij zal op hetzelve verzoening doen in uwe geslachten. Allerheiligst zal het den Heer zijnGa naar voetnoot7). |
11. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 11. En de Heer sprak tot Moses zeggende: |
12. Quando tuleris summam filiorum Israel juxta numerum, dabunt singuli pretium pro animabus suis Domino, et non erit plaga in eis, cum fuerint recensiti. Num. I 2. | 12. Wanneer gij de getalsterkte der kinderen van Israël opneemt, zullen zij, een ieder voor zijne ziel, den Heer eenen prijs betalen, en er zal geen plaag onder hen zijn, als zij geteld wordenGa naar voetnoot8). |
13. Hoc autem dabit omnis qui transit ad nomen, dimidium sicli juxta mensuram templi. Siclus viginti obolos habet. Media pars sicli | 13. Dit nu zal een ieder geven, die op de naamlijst overgaat: de helft van een sikkel naar het gewicht van den tempelGa naar voetnoot9). De sikkel |
[pagina 351]
offeretur Domino. Lev. XXVII 25; Num. III 47; Ez. XLV 12. | heeft twintig obolen. De helft van een sikkel zal den Heer geofferd worden. |
14. Qui habetur in numero, a viginti annis et supra, dabit pretium. | 14. Wie tot de getelden behoort, van twintig jaren en daarboven, zal dien prijs betalenGa naar voetnoot10). |
15. Dives non addet ad medium sicli, et pauper nihil minuet. | 15. De rijke zal aan den halven sikkel niets toevoegen en de arme zal er niets afdoenGa naar voetnoot11). |
16. Susceptamque pecuniam, quae collata est a filiis Israel, trades in usus tabernaculi testimonii, ut sit monumentum eorum coram Domino, et propitietur animabus eorum. | 16. En na het geld te hebben ontvangen, dat door de kinderen van Israël is samengebracht, zult gij het overdragen ten dienste van den tabernakel der getuigenisGa naar voetnoot12), opdat het een aandenken van hen zij voor den Heer en Hij hunne zielen genadig zij. |
17. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 17. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
18. Facies et labrum aeneum cum basi sua ad lavandum: ponesque illud inter tabernaculum testimonii et altare. Et missa aqua, | 18. Gij zult ook een koperen waschvat met zijn voetstuk maken ter wassching; en gij zult dit plaatsen tusschen den tabernakel der getuigenis en het altaarGa naar voetnoot13). En nadat er water ingedaan is, |
19. Lavabunt in ea Aaron, et filii ejus manus suas ac pedes, | 19. zullen daarin Aäron en zijne zonen hunne handen en voeten wasschen, |
20. Quando ingressuri sunt tabernaculum testimonii, et quando accessuri sunt ad altare, ut offerant in eo thymiama Domino, | 20. wanneer zij den tabernakel der getuigenis zullen ingaan en wanneer zij tot het altaar zullen naderen, om daarop reukwerk den Heer te offerenGa naar voetnoot14), |
21. Ne forte moriantur: legitimum | 21. opdat zij wellicht niet sterven; |
[pagina 352]
sempiternum erit ipsi, et semini ejus per successiones. | een altoosdurende wet zal het zijn voor hem zelf en voor zijn zaad gedurende de volgende geslachten. |
22. Locutusque est Dominus ad Moysen, | 22. En de Heer sprak tot Moses, |
23. Dicens: Sume tibi aromata, primae myrrhae et electae quingentos siclos, et cinnamomi medium, id est, ducentos quinquaginta siclos, calami similiter ducentos quinquaginta, | 23. zeggende: Neem u specerijen, vijfhonderd sikkels eerste en uitgelezen mirre, en van kaneel de helft, dat is tweehonderd en vijftig sikkels, desgelijks van specerijriet tweehonderd en vijftigGa naar voetnoot15), |
24. Casiae autem quingentos siclos in pondere sanctuarii, olei de olivetis mensuram hin: | 24. en van kassie vijfhonderd sikkels naar het gewicht van het heiligdom, en eene hin-maat olijvenolieGa naar voetnoot16). |
25. Faciesque unctionis oleum sanctum, unguentum compositum opere unguentarii, | 25. En gij zult de heilige olie der zalving maken, een naar het werk van den zalfbereider gemengde zalfolie; |
26. Et unges ex eo tabernaculum testimonii, et arcam testamenti, | 26. en daarmede zult gij zalven den tabernakel der getuigenis en de ark des verbonds |
27. Mensamque cum vasis suis, candelabrum, et utensilia ejus, altaria thymiamatis, | 27. en de tafel met haar toebehooren, den kandelaar en zijn toestel, de altaren van het reukwerk |
28. Et holocausti, et universam supellectilem quae ad cultum eorum pertinet. | 28. en van het brandoffer en al het gereedschap, dat tot de bediening daarvan behoortGa naar voetnoot17). |
29. Sanctificabisque omnia, et erunt Sancta sanctorum: qui tetigerit ea, sanctificabitur. | 29. En gij zult dat alles heiligen, en het zal allerheiligst zijn; wie het aanraakt, zal geheiligd zijnGa naar voetnoot18). |
30. Aaron et filios ejus unges, sanctificabisque eos, ut sacerdotio fungantur mihi. | 30. Aäron en zijne zonen zult gij zalven, en gij zult hen heiligen om Mij als priesters te dienen. |
31. Filiis quoque Israel dices: Hoc oleum unctionis sanctum erit mihi in generationes vestras. | 31. Ook zult gij aan de kinderen van Israël zeggen: Deze olie der zalving zal Mij heilig zijn in uwe geslachten. |
[pagina 353]
32. Caro hominis non ungetur ex eo, et juxta compositionem ejus non facietis aliud, quia sanctificatum est, et sanctum erit vobis. | 32. Geen vleesch eens menschen zal daarmede gezalfd worden en volgens haar mengsel zult gij geen andere maken, omdat zij geheiligd is, en heilig zal zij u zijn. |
33. Homo quicumque tale composuerit, et dederit ex eo, alieno, exterminabitur de populo suo. | 33. Elk mensch, die een zoodanige toebereiden en daarvan geven zal aan een vreemde, zal uit zijn volk uitgeroeid wordenGa naar voetnoot19). |
34. Dixitque Dominus ad Moysen: Sume tibi aromata, stacten et onycha, galbanum boni odoris, et thus lucidissimum, aequalis ponderis erunt omnia: | 34. En de Heer zeide tot Moses: Neem u specerijen, mirreolie en onyx, galbanum van goeden geur en zeer helderen wierook; van gelijk gewicht zal alles zijnGa naar voetnoot20), |
35. Faciesque thymiama compositum opere unguentarii, mixtum diligenter, et purum, et sanctificatione dignissimum. | 35. en gij zult het tot een reukwerk maken, dat naar het werk van den zalfbereider toebereid, met zorg gemengdGa naar voetnoot21) en zuiver en de heiliging zeer waardig is. |
36. Cumque in tenuissimum pulverem universa contuderis, pones ex eo coram tabernaculo testimonii, in quo loco apparebo tibi. Sanctum sanctorum erit vobis thymiama. | 36. En nadat gij alles tot een zeer fijn poeder hebt gestooten, zult gij daarvan voor den tabernakel der getuigenis leggen, ter plaatse waar Ik aan u zal verschijnen. Allerheiligst zal ulieden het reukwerk zijnGa naar voetnoot22). |
[pagina 354]
37. Talem compositionem non facietis in usus vestros, quia sanctum est Domino. | 37. Zulk een mengsel zult gij niet maken voor uw gebruik, omdat het den Heer heilig is. |
38. Homo quicumque fecerit simile, ut odore illius perfruatur, peribit de populis suis. | 38. Elk mensch, die een zoodanig maken zal om daarvan den geur te genieten, zal vergaan uit zijne volksgenooten. |
- voetnoot1)
- Vgl. XXVII noot 3 in het begin.
- voetnoot2)
- De grondtekst heeft ‘dekstuk’ of ‘dak’. Daar in het Oosten de daken plat zijn, is hier waarschijnlijk het platte dekstuk of de tafel van het altaar bedoeld.
- voetnoot3)
- Het altaar stond dus in het Heilige tusschen den kandelaar en de tafel der toonbrooden (XXVI 33-35). Daar echter zijne plaatsing bepaald werd door de ark en die plaatsing zelve het doel van dit altaar klaar aanduidde, namelijk van voortdurend hulde te brengen aan God in het Heilige der heiligen, wordt het niet alleen III Reg. VI 22, maar ook (volgens velen) Hebr. IX 4 tot het Heilige der heiligen gerekend.
- voetnoot4)
- De toebereiding van het reukwerk, in den grondtekst ‘reukwerk van specerijen’ wordt v. 34 beschreven.
- voetnoot5)
- Altoosdurend evenals het brandoffer XXIX 42. - Des avonds, in den grondtekst ‘tusschen de twee avonden’. Vgl. XII noot 7 op het einde.
- voetnoot6)
- In den grondtekst: ‘noch brandoffer noch spijsoffer’ enz. Het reukaltaar was uitsluitend voor het reukoffer. - Met het dagelijksche brandoffer moest terzelfder tijd een dagelijksch reukoffer des morgens en des avonds aan God worden opgedragen. Door beide werd Israël's toewijding aan den Heer verzinnebeeld, echter met dit onderscheid, dat door het brandoffer Israël's volkomen afhankelijkheid, door het reukoffer Israël's gebed als verheffing van den geest tot God (Psal. CXL 2; Apoc. V 8; VIII 3) beteekend werd. Daarenboven stond bij het brandoffer meer het besef van schuld op den voorgrond, bij het reukoffer meer het bewustzijn van vriendschap met God, waardoor de ziel in het gebed tot Hem opstijgt.
- voetnoot7)
- Op den grooten verzoendag moest Aäron voorbede doen, in den grondtekst ‘verzoening doen’, d.i. God verzoenen, doordat hij de hoornen van het reukaltaar besprengde met het bloed, dat voor de zonde geofferd was, of, gelijk de grondtekst zegt, ‘met het bloed van het zondoffer der verzoeningen’. Vgl. Lev. XVI 18. - Evenals het brandofferaltaar zou ook het reukaltaar allerheiligst zijn. Zie XXIX 37.
- voetnoot8)
- Door de telling der menigte werd nadrukkelijk verklaard wie tot het leger en het volk van Jehova (VII 4) behoorde. Aan dat leger en volk nu betaamde heiligheid, en niet alleen voor de priesters en levieten (Num. VIII 6), maar ook voor een ieder uit Israël was voorafgaande zuivering passend en noodig. In de plaats daarvan stelde God voor allen van het mannelijk geslacht (Num. I 2) eenen losprijs als ‘dekking’ of ‘verzoening’ (der zonden), gelijk de grondtekst zegt. Dien prijs betalend, zouden zij in het leven bewaard blijven en Gods bijzondere bescherming ondervinden.
- voetnoot9)
- In den grondtekst ‘naar het gewicht van het heiligdom’, d.i. naar het gewicht van den sikkel, die als ijkgewicht in het heiligdom bewaard zal worden ter vergelijking van het gehalte en de zwaarte des gelds. Waarschijnlijk zijn die woorden, alsmede de volgende, dat de sikkel twintig obolen, in den grondtekst ‘twintig gera’ doet, een verklarende toevoeging uit lateren tijd. - De sikkel des heiligdoms had dezelfde waarde als de gewone sikkel, waarvan Ezech. XLV 12 spreekt. Ten tijde der Machabeërs gold volgens de meest gevolgde berekening de gewone of zilveren sikkel zooveel als anderhalve gulden of wel één en een kwart gulden, terwijl de gouden sikkel twaalfmaal meer waarde had. Ten tijde van Moses echter was er waarschijnlijk nog geen eigenlijk gemunt geld, hoewel zeker reeds lang te voren zilver, dat door de kooplieden gemerkt werd, als betaalmiddel diende. Vgl. Gen. XXIII noot 9. In gewone omstandigheden gebruikte men dan om de zwaarte van het geld te beproeven zoogenaamde ‘beurssteenen’ welke het vereischte gewicht hadden en in een beurs aan den gordel gedragen werden. Zie Prov. XVI 11.
- voetnoot10)
- Op twintigjarigen leeftijd werd de Israëliet man en burger en aanvaardde hij de rechten en plichten van het burgerschap. De grondtekst noemt in dit en in het vorige vers dien prijs ‘een hefoffer voor Jehova’. Vgl. XXV noot 1.
- voetnoot11)
- Zoo laag was het hoofdgeld gesteld, dat ook de arme het gemakkelijk kon betalen, en de rijke mocht niet meer geven, opdat zoo duidelijk mogelijk de gelijkheid van armen en rijken voor God zou blijken
- voetnoot12)
- Het geld, in den grondtekst ‘het geld der dekking’ of ‘der verzoening’, werd de eerste maal voor den bouw gebruikt (XXXVIII 25-28 in den grondtekst).
- voetnoot13)
- Tusschen den tabernakel en het brandofferaltaar, derhalve in het voorhof, moest het waschvat geplaatst worden.
- voetnoot14)
- In plaats van reukwerk offeren heeft de grondtekst ‘vuuroffer ontsteken’. - Hiermede eindigt de reeks van zuiveringsvoorschriften, welke reeds voor de Israëlieten in het algemeen en voor de priesters in het bijzonder gegeven zijn.
- voetnoot15)
- De uitgelezen mirre, wordt in den grondtekst aangeduid als mirre, die vanzelf (niet kunstmatig) uit den mirrestruik gevloeid is. Zulke mirre werd voor de beste gehouden. De kaneel is de gedroogde binnenbast van den kaneelboom (laurus cinnamomum), die volgens Herodotus oudtijds in Arabië groeide. Het specerijriet (acorus) heeft specerijachtige wortels, die met een bitter smakend en geurig merg gevuld zijn.
- voetnoot16)
- Het is onzeker of de kassie van den kassieboom, een soort van kaneelboom, dan wel een edeler specerij door het Hebreeuwsche woord wordt aangewezen. Voor hinmaat zie XXIX noot 36.
- voetnoot17)
- De grondtekst voegt hierbij: ‘en het waschvat en zijn voetstuk’.
- voetnoot18)
- Heiligen door de zalving. Vgl. verder XXIX noot 32.
- voetnoot19)
- Wie zulk eene zalfolie uit dezelfde bestanddeelen en in dezelfde verhoudingen zal toebereiden en, zegt de grondtekst, ‘daarvan op een vreemde (op een, die geen priester is) zal doen’ enz. Vgl. verder Gen. XVII noot 8.
- voetnoot20)
- In plaats van mirreolie (Gen. XXXVII noot 10) heeft de grondtekst ‘nataf’, dat eigenlijk ‘druppel’ beteekent. Geen mirresap als in v. 23, maar de geurige gomhars schijnt bedoeld, welke uit den storaxboom (styrax) na insnijding druppelt en dan verhardt tot een bruinroode en glanzende stof. De storaxboom is in Syrië en Arabië inheemsch. - Volgens niet weinigen zou onyx de schelp zijn eener aan de purperslak niet ongelijke mossel, welke bijzonder in de Roode Zee voorkomt. Maar anderen meenen, dat hier van een voortbrengsel uit het plantenrijk sprake is en in het heilig reukwerk geen dierlijke reukstof gebruikt werd. - Galbanum is een gomhars, welke vanzelf uit de stengels eener plantensoort, ferula Africana, bijzonder uit de ferula galbaniflua vloeit, en sterkriekend, den geur der specerijen, waarmede zij vermengd wordt, niet aangenamer maar krachtiger maakt. - In plaats van zeer helderen wierook heeft de grondtekst ‘zuiveren wierook’. De wierook, de bekende hars van den wierookboom (boswellia serrata of thurifera) kon gemakkelijk uit Zuid-Arabië (Isai. LX 6; Jer. VI 20) verkregen worden.
- voetnoot21)
- In plaats van met zorg gemengd heeft de grondtekst volgens een andere vertaling ‘gezouten’ of ‘met zout gemengd’. Dat bij het reukwerk zout gedaan werd, betuigen ook de oude rabbijnen. Het doordringende, bederfwerende zout is het zinnebeeld der zuivering en standvastigheid. Nog is in het Oosten een zoutverbond een altijddurend onverbreekbaar verbond. Vgl. Num. XVIII 19; II Paral. XIII 5. Bij geen offer dan ook mocht het zout ontbreken. Zie Lev. II 13.
- voetnoot22)
- Van het reukwerk moest, nadat het was ontstoken, niet in het Heilige der heiligen, maar in het Heilige op het reukaltaar gelegd worden. Vgl. v. 6 en XL 5. Terwijl de olie der zalving slechts ‘heilig’ heet (v. 32), zou het reukwerk, dat vóór den troon Gods en onmiddellijk tot zijne eer verbrand werd, allerheiligst zijn.