De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIX.
|
1. Sed et hoc facies, ut mihi in sacerdotio consecrentur. Tolle vitulum de armento, et arietes duos immaculatos, Lev. VIII 2. | 1. Maar ook dit zult gij doen, opdat zij Mij tot priesters worden gewijd. Neem eenen var uit de kudde en twee rammen zonder smetGa naar voetnoot1) |
2. Panesque azymos, et crustulam absque fermento, quae conspersa sit oleo, lagana quoque azyma oleo lita: de simila triticea cuncta facies. | 2. en ongedeesemde brooden en gebak zonder zuurdeeg, dat met olie beslagen is, ook ongedeesemde met olie bestreken koeken; alles zult gij maken van tarwebloemGa naar voetnoot2). |
[pagina 342]
3. Et posita in canistro offeres: vitulum autem et duos arietes. | 3. En gij zult het in een korf leggen en aanbieden, insgelijks den var en de twee rammen. |
4. Et Aaron, ac filios ejus applicabis ad ostium tabernaculi testimonii. Cumque laveris patrem cum filiis suis aqua, | 4. En Aäron en zijne zonen zult gij doen naderen tot den ingang van den tabernakel der getuigenisGa naar voetnoot3). En nadat gij met water den vader en zijne zonen gewasschen hebtGa naar voetnoot4), |
5. Indues Aaron vestimentis suis, id est, linea et tunica, et superhumerali et rationali, quod constringes balteo. | 5. zult gij Aäron bekleeden met zijne kleederen, dat is, met het linnen lijfkleed en het onderkleed en het schouderkleed en het borstschild, dat gij met den gordel zult samenbindenGa naar voetnoot5). |
6. Et pones tiaram in capite ejus, et laminam sanctam super tiaram, | 6. En gij zult de hoofdbedekking op zijn hoofd zetten en de heilige plaat aan de hoofdbedekkingGa naar voetnoot6). |
7. Et oleum unctionis fundes super caput ejus: atque hoc ritu consecrabitur. | 7. En de olie der zalving zult gij op zijn hoofd uitstorten; en volgens die wijze zal hij gewijd wordenGa naar voetnoot7). |
8. Filios quoque illius applicabis, et indues tunicis lineis, cingesque balteo, | 8. Ook zijne zonen zult gij doen naderen en hen met linnen lijfrokken bekleeden en met een gordel omgorden, |
9. Aaron scilicet et liberos ejus, et impones eis mitras: eruntque sacerdotes mihi religione perpetua. Postquam initiaveris manus eorum, | 9. Aäron namelijk en zijne zonenGa naar voetnoot8), en hun de hoofddeksels opzetten, en zij zullen Mij priesters zijn met een altijddurende verbintenis. Nadat gij hunne handen gewijd hebtGa naar voetnoot9), |
10. Applicabis et vitulum coram tabernaculo testimonii. Imponentque Aaron et filii ejus manus super caput illius, | 10. zult gij ook den var voor den tabernakel der getuigenis doen naderen. En Aäron en zijne zonen zullen de handen op zijnen kop leggen, |
[pagina 343]
11. Et mactabis eum in conspectu Domini, juxta ostium tabernaculi testimonii. | 11. en gij zult hem voor het aangezicht des Heeren slachten bij den ingang van den tabernakel der getuigenis. |
12. Sumptumque de sanguine vituli, pones super cornua altaris digito tuo, reliquum autem sanguinem fundes juxta basim ejus. | 12. En gij zult van het bloed des vars nemen en het met uwen vinger op de hoornen van het altaar doen; het overige bloed echter zult gij langs den voet daarvan plengen. |
13. Sumes et adipem totum qui operit intestina, et reticulum jecoris, ac duos renes, et adipem qui super eos est, et offeres incensum super altare: Lev. III 3. | 13. Gij zult ook al het vet nemen, dat de ingewanden bedekt, en het net van de lever en de twee nieren en het vet, dat daarover is, en gij zult het ten offer op het altaar ontsteken. |
14. Carnes vero vituli et corium et fimum combures foris extra castra, eo quod pro peccato sit. | 14. Doch het vleesch van den var en de huid en de mest zult gij buiten de legerplaats verbranden, omdat het voor de zonde isGa naar voetnoot10). |
15. Unum quoque arietem sumes, super cujus caput ponent Aaron et filii ejus manus. | 15. Ook zult gij den eenen ram nemen, en op zijnen kop zullen Aäron en zijne zonen de handen leggen. |
16. Quem cum mactaveris, tolles de sanguine ejus, et fundes circa altare. | 16. En als gij dien geslacht hebt, zult gij van zijn bloed nemen en het rondom het altaar plengen. |
17. Ipsum autem arietem secabis in frusta: lotaque intestina ejus ac pedes pones super concisas carnes, et super caput illius. | 17. Den ram zelf nu zult gij in stukken snijden; en zijne ingewanden en pooten zult gij wasschen en leggen op het gesneden vleesch en op zijnen kop. |
18. Et offeres totum arietem in incensum super altare: oblatio est Domino, odor suavissimus victimae Domini. | 18. En gij zult geheel den ram ten offer op het altaar ontsteken; het is eene offerande voor den Heer, een allerzoetste geur van het slachtoffer des HeerenGa naar voetnoot11). |
[pagina 344]
19. Tolles quoque arietem alterum, super cujus caput Aaron et filii ejus ponent manus. | 19. Ook zult gij den anderen ramGa naar voetnoot12) nemen, en op zijnen kop zullen Aäron en zijne zonen de handen leggen. |
20. Quem cum immolaveris, sumes de sanguine ejus, et pones super extremum auriculae dextrae Aaron et filiorum ejus, et super pollices manus eorum ac pedis dextri, fundesque sanguinem super altare per circuitum. | 20. En als gij dien geslacht hebt, zult gij van zijn bloed nemen, en het doen aan de rechteroorlel van Aäron en van zijne zonen, en aan de duimen van hun rechterhand en rechtervoetGa naar voetnoot13), en gij zult het bloed over het altaar in het rond plengen. |
21. Cumque tuleris de sanguine qui est super altare, et de oleo unctionis, asperges Aaron et vestes ejus, filios et vestimenta eorum. Consecratisque ipsis et vestibus, | 21. En na van het bloed, dat op het altaar is, en van de olie der zalving genomen te hebben, zult gij Aäron en zijne kleederen, zijne zonen en hunne kleederen besprengen. En als zij zelf en hunne kleederen gewijd zijn, |
22. Tolles adipem de ariete, et caudam et arvinam, quae operit vitalia, ac reticulum jecoris, et duos renes, atque adipem, qui super eos est, armumque dextrum, eo quod sit aries consecrationis: | 22. zult gij van den ram het vet nemen en den staartGa naar voetnoot14) en het vet, dat de levensdeelen bedektGa naar voetnoot15), en het net van de lever en de twee nieren en het vet, dat daarop is, en den rechterschouder, omdat het een ram der wijding isGa naar voetnoot16), |
23. Tortamque panis unius, crustulam conspersam oleo, laganum de canistro azymorum, quod positum est in conspectu Domini: | 23. en één broodbol, een met olie beslagen gebak, een koek uit den korf met het ongedeesemde, welke voor het aanschijn des Heeren geplaatst is; |
[pagina 345]
24. Ponesque omnia super manus Aaron et filiorum ejus, et sanctificabis eos elevans coram Domino. | 24. en gij zult dit alles op de handen van Aäron en van zijne zonen leggen, en gij zult hen heiligen door de opheffing voor den HeerGa naar voetnoot17). |
25. Suscipiesque universa de manibus eorum: et incendes super altare in holocaustum, odorem suavissimum in conspectu Domini, quia oblatio ejus est. | 25. En gij zult alles uit hunne handen nemen; en gij zult het op het altaar ten brandofferGa naar voetnoot18) ontsteken, ten allerzoetsten geur voor het aanschijn des Heeren, omdat het zijne offerande is. |
26. Sumes quoque pectusculum de ariete, quo initiatus est Aaron, sanctificabisque illud elevatum coram Domino, et cedet in partem tuam. | 26. Gij zult ook de borst nemen van den ram, waarmede Aäron gewijd is, en gij zult die door de opheffing voor den Heer heiligen, en zij zal u ten deel zijnGa naar voetnoot19). |
27. Sanctificabisque et pectusculum consecratum, et armum quem de ariete separasti, | 27. En gij zult ook de gewijde borst heiligen, en den schouder, dien gij afgezonderd hebt van den ramGa naar voetnoot20), |
28. Quo initiatus est Aaron et filii ejus, cedentque in partem Aaron et filiorum ejus jure perpetuo a filiis | 28. waarmede Aäron en zijne zonen gewijd zijn, en die zullen het deel zijn van Aäron en van zijne zonen, krachtens een altijddurend |
[pagina 346]
Israel: quia primitiva sunt et initia de victimis eorum pacificis quae offerunt Domino. | recht vanwege de kinderen van Israël, omdat het eerstelingen en aanvangsgaven zijn van hunne vredeoffers, welke zij den Heer opdragenGa naar voetnoot21). |
29. Vestem autem sanctam, qua utetur Aaron, habebunt filii ejus post eum, ut ungantur in ea, et consecrentur manus eorum. | 29. De heilige kleeding nu, waarvan Aäron zich bedienen zal, zullen na hem zijne zonen hebben, opdat zij daarin gezalfd en hunne handen gewijdGa naar voetnoot22) worden. |
30. Septem diebus utetur illa qui pontifex pro eo fuerit constitutus de filiis ejus, et qui ingredietur tabernaculum testimonii ut ministret in Sanctuario. | 30. Zeven dagen zal zich er van bedienen degene, die uit zijne zonen als hoogepriester in zijne plaats zal gesteld worden en die den tabernakel der getuigenis zal ingaan om in het heiligdom dienst te doenGa naar voetnoot23). |
31. Arietem autem consecrationis tolles, et coques carnes ejus in loco sancto: | 31. Den ram nu der wijding zult gij nemen en zijn vleesch koken in de heilige plaatsGa naar voetnoot24); |
32. Quibus vescetur Aaron et filii ejus. Panes quoque, qui sunt in canistro, in vestibulo tabernaculi testimonii comedent, Lev. VIII 31 et XXIV 9; Matth. XII 4. | 32. en dit zullen Aäron en zijne zonen eten. Ook de broodenGa naar voetnoot25), welke in den korf zijn, zullen zij in het voorhof van den tabernakel der getuigenis nuttigen, |
33. Ut sit placabile sacrificium, et sanctificentur offerentium manus. Alienigena non vescetur ex eis, quia sancti sunt. | 33. opdat het een zoenoffer zij, en de handen der offerenden geheiligd wordenGa naar voetnoot26). Geen vreemde zal er van eten, omdat zij heilig zijnGa naar voetnoot27). |
34. Quod si remanserit de carnibus consecratis, sive de panibus | 34. Bijaldien er van het gewijde vleeschGa naar voetnoot28) of van de brooden over- |
[pagina 347]
usque mane, combures reliquias igni: non comedentur, quia sanctificata sunt. | blijft tot den morgen, zult gij het overschot in het vuur verbranden; het zal niet genuttigd worden, omdat het geheiligd is. |
35. Omnia, quae praecepi tibi, facies super Aaron et filiis ejus. Septem diebus consecrabis manus eorum: | 35. Alles, wat Ik u geboden heb, zult gij ten opzichte van Aäron en van zijne zonen doen. Gedurende zeven dagen zult gij hunne handen wijdenGa naar voetnoot29); |
36. Et vitulum pro peccato offeres per singulos dies ad expiandum. Mundabisque altare cum immolaveris expiationis hostiam, et unges illud in sanctificationem. | 36. en elken dag zult gij eenen var voor de zonde offeren ter ontzondiging. En gij zult het altaar reinigen, nadat gij de offerande der ontzondiging geslacht hebt, en gij zult het zalven om het te heiligenGa naar voetnoot30). |
37. Septem diebus expiabis altare, et sanctificabis, et erit Sanctum sanctorum: omnis, qui tetigerit illud, sanctificabitur. | 37. Zeven dagen zult gij het altaar ontzondigen en heiligen, en het zal allerheiligst zijnGa naar voetnoot31); een ieder, die het aanraakt, zal geheiligd wordenGa naar voetnoot32). |
38. Hoc est quod facies in altari: Agnos anniculos duos per singulos dies jugiter, Num. XXVIII 3. | 38. Dit is het, wat gij doenGa naar voetnoot33) zult op het altaar: Twee eenjarige lammeren iederen dag voortdurend, |
39. Unum agnum mane, et alterum vespere, | 39. het eene lam des morgens en het andere des avondsGa naar voetnoot34); |
[pagina 348]
40. Decimam partem similae conspersae oleo tuso, quod habeat mensuram quartam partem hin, et vinum ad libandum ejusdem mensurae in agno uno. | 40. een tiende deel tarwebloem, beslagen met gestooten olie, die het vierde deel van een hin-maat bedraagt, en wijn om te plengen in dezelfde maat, bij het eene lamGa naar voetnoot35). |
41. Alterum vero agnum offeres ad vesperam juxta ritum matutinae oblationis, et juxta ea quae diximus, in odorem suavitatis: | 41. Het andere lam nu zult gij tegen den avond offeren volgens de wijze van het morgenoffer en overeenkomstig hetgeen Wij gezegd hebben, ten geur van zoetheidGa naar voetnoot36). |
42. Sacrificium est Domino, oblatione perpetua in generationes vestras, ad ostium tabernaculi testimonii coram Domino, ubi constituam ut loquar ad te. | 42. Het is eene offerande voor den Heer, met altijddurenden offerdienst voor uwe geslachtenGa naar voetnoot37), aan den ingang van den tabernakel der getuigenis voor den Heer, waar Ik Mij zal stellen om tot u te sprekenGa naar voetnoot38). |
43. Ibique praecipiam filiis Israel, et sanctificabitur altare in gloria mea. | 43. En daar zal Ik bevelen geven aan de kinderen van Israël, en zal het altaar geheiligd worden door mijne heerlijkheidGa naar voetnoot39). |
44. Sanctificabo et tabernaculum testimonii cum altari, et Aaron cum filiis suis, ut sacerdotio fungantur mihi. | 44. Ik zal ook heiligen den tabernakel der getuigenis met het altaar, en Aäron met zijne zonen om Mij als priesters te dienenGa naar voetnoot40). |
45. Et habitabo in medio filiorum Israel, eroque eis Deus, | 45. En Ik zal wonen in het midden der kinderen van Israël, en Ik zal hun ten God zijn. |
46. Et scient quia ego Dominus Deus eorum, qui eduxi eos de terra AEgypti, ut manerem inter illos, ego Dominus Deus ipsorum. | 46. En zij zullen weten, dat Ik de Heer, hun God, ben, die hen uit het land Egypte heb uitgevoerd, opdat Ik tusschen hen zou verblijven, Ik, de Heer, hun God. |
- voetnoot1)
- De beteekenis der hier verordende voorschriften, welker uitvoering Lev. VIII verhaald wordt, zal daar beter blijken, nadat in de eerste zeven hoofdstukken van Leviticus over de verschillende offers gehandeld is.
- voetnoot2)
- Een passende offergave was de zuivere, met geen zuurdeeg vermengde tarwe. Vgl. XII noot 9. Om de koeken, dunner dan het gebak, te doordringen met de zuivere en smakelijke olie, welke in het Oosten veelal als boter gebruikt wordt, was een bestrijken met olie voldoende.
- voetnoot3)
- Ten aanschouwen van geheel het volk. Vgl. Lev. VIII 3.
- voetnoot4)
- Ten zinnebeeld van de reinheid der ziel, welke vooral voor de priesters past. Vgl. Gen. XXXV noot 2.
- voetnoot5)
- De grondtekst heeft na het borstschild: ‘en gij zult hem omgorden met den gordel (chesjeb) van het schouderkleed’. Vgl. XXVIII noot 5. De Septuagint spreekt niet van den gordel en verstaat het samenbinden van het vastmaken des borstschilds op het schouderkleed.
- voetnoot6)
- Vgl. XXVIII noot 26.
- voetnoot7)
- Zij moest op het hoofd van Aäron uitgestort, rijkelijk uitgegoten worden, ten einde de overvloedige zegening Gods en de volheid der priesterlijke macht af te beelden, welke de hoogepriester in zijne wijding ontving.
- voetnoot8)
- Vgl. XXVIII 40. Ook van Aäron is nog sprake, omdat in v. 5 alleen zijn bovenste gordel, de chesjeb van het schouderkleed, en niet de gordel op het witte onderkleed of den lijfrok van byssus (XXVIII noot 27) vermeld is.
- voetnoot9)
- De grondtekst zegt: ‘En gij zult de hand van Aäron en die zijner zonen vullen’. Op wat wijze dat vullen van de handen der wijdelingen met de offerstukken (vgl. XXVIII noot 29) geschieden moest, blijkt uit het verder verhaal.
- voetnoot10)
- De var diende ten offer voor de zonde of ten zondoffer. Klaarblijkelijk zijn de plechtigheden van het offeren in overeenstemming met de latere voorschriften van het zondoffer voor onopzettelijke overtredingen, gelijk dit door den gezalfden priester (den hoogepriester) voor zich zelven moest worden opgedragen (Lev. IV 3-12). Er is echter een belangrijk verschil. Van het bloed wordt niet binnen den tabernakel aan de hoornen van het reukaltaar, maar buiten op het voorhof aan de hoornen van het altaar, d.i. van het brandofferaltaar, gedaan evenals dit bij dergelijke offers van het gewone volk gebeurde. Vgl. Lev. IV 7 en 25. De reden is duidelijk. Bij dit eerste offer was de wijding nog niet voltooid en had dus Aäron nog geen recht den tabernakel binnen te gaan. Door het zondoffer beleden de verkoren priesters hunne zondigheid en vroegen zij van God, het bloed van het in hunne plaats boetend offerdier Hem aanbiedend, vergiffenis en reiniging.
- voetnoot11)
- Gelijk bij vergelijking met Lev. I 10-13 blijkt, diende deze ram ten brandoffer. Duidelijk ook zegt dit hier de grondtekst: ‘het is een brandoffer voor Jehova, een aangename geur, een vuuroffer voor Jehova is het’. Gereinigd door het zondoffer, mochten zij nu dit voortreffelijkste aller offers brengen, dat in zijn volkomen vernietiging door het vuur ter eere van Jehova vooral hunne volmaakte overgave en toewijding aan God beteekende. - De zegswijze een allerzoetste geur, welke dikwijls bij de vermelding van het brandoffer voorkomt, wijst op de voortreffelijkheid der offerande, op het bijzonder welgevallen, dat God daaraan heeft. Vgl. Gen. VIII noot 14.
- voetnoot12)
- Deze ram diende voor het derde offer, welks plechtigheden overeenkomen met de voorschriften van het vredeoffer. Zoo dan werden bij de wijding der priesters, aan wie alle offerdienst toekwam, de drie voornaamste soorten van offeranden aan God opgedragen. Van de gewone vredeoffers, waardoor in het bijzonder de levensgemeenschap en vriendschap met God werd afgebeeld, verschilt echter eenigszins, gelijk blijken zal, dit vredeoffer omdat het te gelijk een inwijdingsoffer is.
- voetnoot13)
- Met het heilige en heiligend offerbloed moeten de ooren der priesters gewijd worden, opdat zij altijd naar Gods heilige stem zullen luisteren, hunne handen, opdat zij altijd heilig werk zullen verrichten, hunne voeten, opdat zij altijd op den weg van Gods geboden heilig zullen wandelen.
- voetnoot14)
- De grondtekst zegt niet, dat juist na de besprenging met zalfolie en bloed deze plechtigheid plaats had, maar heeft eenvoudig, na de vermelding daarvan: ‘En gij zult van den ram nemen’ enz. Zie voor de volgorde der wijdingsplechtigheden Lev. VIII 22-31. - De grondtekst: ‘het vet en den vetstaart’, d.i. den vetstaart met zijn vet. De ram behoorde tot dat in het Oosten inheemsche soort van schapen, welke een ongemeen ontwikkelden staart hebben en daarom vetstaarten genoemd worden.
- voetnoot15)
- Het Hebreeuwsch heeft: ‘het vet, dat de ingewanden bedekt’.
- voetnoot16)
- Letterlijk in den grondtekst ‘een ram der vullingen’, d.i. een ram, met welks offerstukken de handen van Aäron en zijne zonen bij hunne wijding gevuld moeten worden. Vgl. noot 9 en XXVIII noot 29. Omdat dus deze ram een wijdingsoffer was, moest daarmede anders dan met den vorigen, die een brandoffer was, gehandeld worden.
- voetnoot17)
- Beter volgens den grondtekst en de oudste vertalingen: en gij zult het heiligen enz. Letterlijk zegt de grondtekst: ‘en gij zult dat bewegen met beweging voor Jehova’. Hiermede is een bijzondere plechtigheid bedoeld, welke bij het brengen van verschillende offers, bijzonder van het vredeoffer (Lev. VII 30 in den grondtekst), moest worden onderhouden. De offergave werd op de handen heen en weer bewogen in de richting van het heiligdom en zoo Jehova aangeboden en toegewijd. Ten teeken derhalve, dat Aäron en zijne zonen voortaan de priesterlijke offeraars waren, moest Moses hun de gemelde offerstukken in de handen geven en, zijne handen onder hunne handen leggend, die offerstukken door ze op de beschreven wijze te bewegen, den Heer toeheiligen.
- voetnoot18)
- ‘Op het brandofferaltaar’ volgens een andere vertaling der Vulgaat. Vgl. Lev. VIII 28. De grondtekst heeft: ‘op het altaar bovenop het brandoffer’. - De in v. 20, 21 en 24 verordende handelingen zijn plechtigheden der priesterwijding; de verbranding der vetdeelen van het offerdier (v. 22) en der v. 23 genoemde spijzen is in overeenstemming met de voorschriften van het vredeoffer. Vgl. Lev. III 9, 10; VII 12. Alleen aangaande den rechterschouder van het offerdier (v. 22) gold bij het gewone vredeoffer een andere bepaling. Vgl. Lev. VII 32.
- voetnoot19)
- Vgl. noot 17. Aan Moses zou de borst van het offerdier ten deel vallen, omdat hij bij dit vredeoffer het priesterlijke werk verrichten moest. Zie de twee volgende verzen en Lev. VII 31.
- voetnoot20)
- Heiligen is hier niet, gelijk in het vorige vers, heiligen door de opheffing of door de plechtigheid der in noot 17 beschreven beweging. In den grondtekst is een ander woord gebruikt, dat de beteekenis heeft van ‘heilig verklaren’ of ‘afzonderen voor God’. Ook is hier geen sprake van den bepaalden ram der wijding, waarvan reeds de borst aan Moses toegezegd en het schouderstuk ter verbranding bestemd was, maar van alle dergelijke offers in de toekomst, gelijk uit het volgende vers blijkt.
- voetnoot21)
- De laatste woorden omdat het eerstelingen enz. luiden letterlijk in den grondtekst: ‘want een hefoffer (zie XXV noot 1) is het en een hefoffer zal het zijn vanwege de kinderen van Israël uit hunne vredeoffers, hun hefoffer aan Jehova’. Vgl. Lev. VII 34; X 14, 15; Num. VI 20.
- voetnoot22)
- In den grondtekst: ‘gevuld’. Vgl. XXVIII noot 29.
- voetnoot23)
- Dat bij de wijding des hoogepriesters de bekleeding met het hoogepriesterlijk gewaad gevorderd werd, volgt ook uit Lev. XXI 10; Num. XX 26, 28.
- voetnoot24)
- Na de tusschenrede van v. 27-30 volgen thans de laatste voorschriften aangaande het offer der priesterwijding. In de heilige plaats, d.i. in het voorhof, aan den ingang van den tabernakel (Lev. VIII 31) moest het overige vleesch van den geofferden ram gekookt en gegeten worden. Zie het volgende vers.
- voetnoot25)
- De spijzen, welke nog waren overgebleven. Vgl. 23-25 en 2, 3. Ook het gewone vredeoffer, dat altijd van een spijsoffer vergezeld ging, werd met een heiligen maaltijd besloten. Zie Lev. VII 12 en 15.
- voetnoot26)
- Zij zullen het vleesch en het brood eten, opdat zoo het offer volkomen zij en de wijding der priesters voltooid worde. - Een duidelijker zin geeft echter de grondtekst: ‘En zij zullen eten datgene, waarmede verzoening geschiedde, toen men hunne hand vulde om hen te heiligen’, m.a.w. zij zullen eten van het wijdingsoffer.
- voetnoot27)
- Geen vreemde, geen ander dan de priesters, zal er van eten, omdat (volgens den grondtekst) het heilig is.
- voetnoot28)
- De grondtekst heeft: ‘van het vleesch der vullingen’, d.i. van het vleesch, waarvan enkele gedeelten bij het wijdingsoffer dienden om de handen der wijdelingen te vullen. Vgl. XXVIII noot 29. De vertaling der Vulgaat verandert den zin dus niet. - Bij de gewone vredeoffers mocht het overschot éénen dag bewaard blijven. Vgl. Lev. VII 16, 17; XIX 6, 7.
- voetnoot29)
- De grondtekst heeft: ‘vullen’.
- voetnoot30)
- Met het bloed van den als zondoffer aangewezen var moest het altaar, het brandofferaltaar, gereinigd, geheiligd, aan het gewone gebruik onttrokken en aan God toegewijd worden. Vgl. noot 10. Ook het brandoffer en vredeoffer van den eersten wijdingsdag moesten herhaald worden. Vgl. het vorige vers en Lev. VIII 33 in den grondtekst. Van het zondoffer alleen is echter hier sprake, omdat met het bloed des zondoffers de heiliging des altaars bewerkt werd (Lev. VIII 15) en over die heiliging alleen in dit en in het volgende vers gehandeld wordt. - Dat de zalving van het altaar gebeuren moest, voordat het zondoffer werd opgedragen, blijkt uit Lev. VIII 11 en 14.
- voetnoot31)
- Evenals de wijding der priesters voltooid zou zijn na de herhaling der offers en offerplechtigheden gedurende zeven achtereenvolgende dagen (zie v. 35 en Lev. VIII 33, 34), evenzoo zou het brandofferaltaar, na zeven dagen achtereen met het bloed van het telken dage gebrachte ontzondigingsoffer of zondoffer geheiligd te zijn, de volkomen wijding hebben. Dan was het voor altijd allerheiligst, zoodat het uitsluitend voor den heiligen dienst van God strekken zou.
- voetnoot32)
- Hij zal evenals de priesters, zonder echter in hunne rechten te deelen, de verplichting hebben zich van alle wettelijke onreinheid verwijderd te houden. Volgens een andere vertaling luidt de grondtekst: ‘Alles, wat het altaar zal aanraken, zal heilig zijn’, zal aan het gewoon gebruik daardoor onttrokken zijn.
- voetnoot33)
- Doen heeft hier de gebruikelijke beteekenis van ‘offeren’. Het brandofferaltaar zou voor het opdragen van velerlei offeranden dienen, maar vooral werd het naar Gods verordening opgericht voor het dagelijksch morgen- en avondoffer, waarvan in de volgende verzen gesproken wordt.
- voetnoot34)
- Des avonds, in den grondtekst ‘tusschen de twee avonden’. Vgl. XII noot 7 op het einde.
- voetnoot35)
- Met het dagelijksche brandoffer moest ook een spijs- en drankoffer vereenigd worden. - In plaats van een tiende deel heeft Num. XXVIII 5 nauwkeuriger ‘een tiende van de epha’. De epha wordt op twintig liter geschat. - De hin-maat geldt zooveel als het zesde van de epha. Zie voor gestooten olie XXVII noot 17.
- voetnoot36)
- Achter ten geur van zoetheid volgt in den grondtekst ‘als een vuuroffer van Jehova’. Vgl. noot 11. - Dit morgen- en avondoffer was als het ware het morgen- en avondgebed van het gansche volk, waardoor Israël, van de edelste gaven voortdurend aan God offerend, Hem als Opperheer huldigde. Voor ons, Christenen, is tevens die dagelijksche offerande eene voorafbeelding van het offer der H. Mis.
- voetnoot37)
- De grondtekst heeft: ‘Een altijddurend brandoffer is het voor uwe geslachten’ enz.
- voetnoot38)
- In den grondtekst: ‘waar (te weten in den tabernakel) Ik met u zal samenkomen (vgl. XXV noot 17) om daar met u te spreken’.
- voetnoot39)
- De grondtekst heeft: ‘En Ik zal daar samenkomen met de kinderen van Israël en het zal geheiligd worden door mijne heerlijkheid’. Dat hier de heiliging van het altaar, het brandofferaltaar, bedoeld is, maakt Lev. IX 23, 24 waarschijnlijk.
- voetnoot40)
- God zou den tabernakel enz. heiligen, als zijn heilig eigendom in bezit nemen en tot zijn heilig eigendom verklaren (Lev. IX 24) na de zevendaagsche offers en wijdingsplechtigheden, waardoor de inbezitneming voorbereid en beteekend werd.