De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXVII.
|
1. Facies et altare de lignis setim, quod habebit quinque cubitos in longitudine, et totidem in latitudine, id est quadrum, et tres cubitos in altitudine. Infra XXXVIII 6. | 1. Gij zult ook het altaarGa naar voetnoot1) van acaciahout maken, dat vijf el in de lengte en even zooveel in de breedte, dat is een vierkant, en drie el in de hoogteGa naar voetnoot2) zal bedragen. |
2. Cornua autem per quatuor angulos ex ipso erunt: et operies illud aere. | 2. Hoornen nu zullen aan de vier hoeken daarvan uitgaanGa naar voetnoot3); en gij zult het overdekken met koper. |
[pagina 331]
3. Faciesque in usus ejus lebetes ad suscipiendos cineres, et forcipes atque fuscinulas, et ignium receptacula: omnia vasa ex aere fabricabis. | 3. En gij zult voor het gebruik daarvan bakken maken om de asch op te nemen en tangen en vorken en vuurpannenGa naar voetnoot4); al het gereedschap zult gij van koper maken. |
4. Craticulamque in modum retis aeneam: per cujus quatuor angulos erunt quatuor annuli aenei, | 4. Ook een vlechtwerk van koper bij wijze van net; en aan de vier hoeken daarvan zullen vier koperen ringen zijn, |
5. Quos pones subter arulam altaris: eritque craticula usque ad altaris medium. | 5. en gij zult die onder den omgang des altaars plaatsen; en het vlechtwerk zal tot het midden des altaars gaanGa naar voetnoot5). |
6. Facies et vectes altaris de lignis setim duos, quos operies laminis aeneis: | 6. Gij zult ook twee draagboomen voor het altaar maken van acaciahout, welke gij met koperen platen zult overtrekken. |
7. Et induces per circulos, eruntque ex utroque latere altaris ad portandum. | 7. En gij zult ze door de ringenGa naar voetnoot6) steken en zij zullen aan beide zijden van het altaar zijn om het te dragen. |
8. Non solidum, sed inane et cavum intrinsecus facies illud, sicut tibi in monte monstratum est. Supra XX 24. | 8. Niet uit één blok, maar ledig en hol van binnen zult gij het makenGa naar voetnoot7), zooals u op den berg is getoond. |
[pagina 332]
9. Facies et atrium tabernaculi, in cujus australi plaga contra meridiem erunt tentoria de bysso retorta: centum cubitos unum latus tenebit in longitudine. | 9. Gij zult ook het voorhofGa naar voetnoot8) maken van den tabernakel, aan welks zuidkant, ten zuidenGa naar voetnoot9) gordijnen van getwijnd byssus zullen zijn; honderd el zal de eene zijde in de lengte bedragen. |
10. Et columnas viginti cum basibus totidem aeneis, quae capita cum caelaturis suis habebunt argentea. | 10. Alsook twintig kolommen met even zooveel koperen voetstukken, en zij zullen kapiteelen met hun drijfwerk hebben van zilverGa naar voetnoot10). |
11. Similiter et in latere aquilonis per longum erunt tentoria centum cubitorum, columnae viginti, et bases aeneae ejusdem numeri, et capita earum cum caelaturis suis argentea. | 11. Eveneens zullen er ook aan de noordzijde over de lengte gordijnen zijn van honderd el, twintig kolommen en koperen voetstukken in gelijk getal en hare kapiteelen met hun drijfwerk van zilver. |
12. In latitudine vero atrii, quod respicit ad occidentem, erunt tentoria per quinquaginta cubitos, et columnae decem, basesque totidem. | 12. Maar op de breedte van het voorhof, welke westwaarts ligt, zullen gordijnen van vijftig el zijn, en tien kolommen en even zoovele voetstukken. |
13. In ea quoque atrii latitudine, quae respicit ad orientem, quinquaginta cubiti erunt. | 13. Ook die breedte van het voorhof, welke oostwaarts ligt, zal vijftig el hebben. |
14. In quibus quindecim cubitorum tentoria lateri uno deputabuntur, columnaeque tres et bases totidem: | 14. En op deze zullen aan de eene zijde gordijnen van vijftien el afgepast worden en drie kolommen en even zoovele voetstukken. |
15. Et in latere altero erunt tentoria cubitos obtinentia quindecim, columnae tres, et bases totidem. | 15. En aan de andere zijde zullen er gordijnen van vijftien el zijn, drie kolommen en even zoovele voetstukkenGa naar voetnoot11). |
16. In introitu vero atrii fiet tentorium cubitorum viginti ex hyacintho et purpura, coccoque bis tincto, et bysso retorta, opere plumarii: columnas habebit quatuor, cum basibus totidem. | 16. Aan den ingang nu van het voorhof zal een gordijn van twintig el zijn, van donkerblauw en purper en tweemaal geverfd karmozijn en getwijnd byssus met borduurwerkGa naar voetnoot12); vier kolommen met even zoovele voetstukken zal het hebben. |
[pagina 333]
17. Omnes columnae atrii per circuitum vestitae erunt argenteis laminis, capitibus argenteis, et basibus aeneis. | 17. Alle kolommen van het voorhof in het rond zullen voorzien zijn van zilveren platen, zilveren kapiteelenGa naar voetnoot13) en koperen voetstukken. |
18. In longitudine occupabit atrium cubitos centum, in latitudine quinquaginta, altitudo quinque cubitorum erit: fietque de bysso retorta, et habebit bases aeneas. | 18. Het voorhof zal in de lengteGa naar voetnoot14) honderd, in de breedte vijftig el beslaan, zijne hoogte zal vijf el zijn; en het zal van getwijnd byssus gemaakt worden en koperen voetstukken hebbenGa naar voetnoot15). |
19. Cuncta vasa tabernaculi in omnes usus et ceremonias, tam paxillos ejus quam atrii, ex aere facies. | 19. Al het gereedschap van den tabernakel voor allerlei gebruik en plechtigheden, de pinnen zoo van den tabernakel als van het voorhof, zult gij van koper makenGa naar voetnoot16). |
20. Praecipe filiis Israel ut afferant tibi oleum de arboribus olivarum purissimum, piloque contusum: ut ardeat lucerna semper | 20. Gebied aan de kinderen van Israël, dat zij u allerzuiverste olie van olijfboomen brengen, welke met den stamper gestooten is, opdat de lamp altijd brandeGa naar voetnoot17) |
21. In tabernaculo testimonii, extra velum quod oppansum est testimonio. Et collocabunt eam Aaron | 21. in den tabernakel der getuigenis, buiten het voorhangsel, dat voor het getuigenis uitgespannen isGa naar voetnoot18). |
[pagina 334]
et filii ejus, ut usque mane luceat coram Domino. Perpetuus erit cultus per successiones eorum a filiis Israel. | En Aäron en zijne zonen zullen haar zoo stellen, dat zij tot den ochtend licht geeft voor des HeerGa naar voetnoot19). Het zal een altoosdurend plechtgebruik zijn in hunne opvolgende geslachten vanwege de kinderen van Israël. |
- voetnoot1)
- Het altaar is het brandofferaltaar. Vgl. XXXVIII 1-7.
- voetnoot2)
- Naar het brandofferaltaar des tweeden tempels leidde van omlaag aan de zuidzijde een breede opgang. Zoo was het waarschijnlijk ook vroeger en reeds in de woestijn. Het verbod van altaartreden gold wellicht niet voor dit altaar (vgl. XX noot 20) en kon overigens door de voorschriften aangaande de priesterkleeding vervallen zijn Vgl. XXVIII 42.
- voetnoot3)
- De vier uit de hoeken des altaars als een tak uit den tronk voortkomende hoornen dragen naar hunnen vorm dien naam. Als zeer heilige deelen des altaars moesten zij met het bloed des zoenoffers (XXIX 12; Lev. IV 25, 30, 34; XVI 18) bestreken worden. In de H. Schrift zijn hoornen in het algemeen steeds het zinnebeeld van kracht en heerlijkheid en hebben de hoornen des altaars altijd bijzondere beteekenis. Het afslaan der hoornen ontwijdde het altaar (Amos III 14) en de vluchteling zocht aan het doodsgevaar te ontkomen bij de hoornen des altaars (III Reg. I 50).
- voetnoot4)
- Na de bakken voor de asch der verbrande offerdieren en de tangen of schoppen, waarmede die asch in de bakken gedaan werd, noemt de grondtekst de ‘bekkens’ voor het opvangen van het bloed. Met de vorken werden de offerstukken ordelijk op het altaar gerangschikt (vgl. ook 1 Reg. II 13, 14), en de vuurpannen dienden vooral voor de gloeiende kolen, welke van het altaar genomen werden om het heilig reukwerk te ontsteken (Lev. X 1; XVI 12).
- voetnoot5)
- Dat het brandofferaltaar uit vier met koper bekleede zijwanden bestond en overigens hol was, zegt v. 1, 2 en 8. Op wat wijze het verder was ingericht, wordt zeer verschillend verklaard, daar craticula van v. 4 en arula altaris van v. 5 op verschillende wijze vertaald kunnen worden. De gemakkelijkste oplossing geeft de grondtekst, zooals deze gemeenlijk begrepen wordt. Dan is hier sprake van een ‘vlechtwerk’ of ‘traliewerk’, welke beteekenis door craticula kan worden uitgedrukt, en wordt arula het best als omgang des altaars begrepen, daar het hier gebezigde Hebreeuwsche woord ‘karkoob’ vermoedelijk ‘omlijsting’ beteekent. Volgens deze vertaling liep derhalve bijkans rondom het midden des altaars een uitstekende rand of omlijsting (volgens anderen een uitspringende omloop) en begon daaronder, juist op de halve hoogte, als eene versiering en beschutting der buitenzijden het koperen vlechtwerk.
- voetnoot6)
- Door de aan het vlechtwerk bevestigde ringen. Zie v. 4 en de vorige noot.
- voetnoot7)
- Anders ware het moeielijk vervoerbaar geweest. Niet onwaarschijnlijk werd het altaar, wanneer het voor den offerdienst was opgeslagen, tot boven met aarde of steenen gevuld, zoodat de lucht gemakkelijk het vuur op het altaar kon voeden.
- voetnoot8)
- Het voorhof was een langwerpig vierkant plein, welks zijden met die van den daarbinnen geplaatsten tabernakel evenwijdig liepen. Gelijk de hier volgende beschrijving leert, was het aan de vier zijden afgezet met kolommen en ook door gordijnen, die aan de kolommen hingen, geheel afgesloten behalve aan de oostzijde.
- voetnoot9)
- Vgl. XXVI noot 12.
- voetnoot10)
- De grondtekst spreekt niet van kapiteelen met hun drijfwerk, maar zegt, dat de haken en de banden der kolommen van zilver moeten zijn. Wellicht strekten die banden tot sieraad rondom het boveneinde der kolommen en waren daaraan de haken bevestigd. Anderen meenen, dat met die banden eigenlijk roeden bedoeld zijn, welke als dwarsstangen strekten tot verbinding der kolommen en aan hare haken de gordijnen droegen. - Dezelfde opmerking geldt voor het volgende vers.
- voetnoot11)
- Ook de oostzijde was derhalve geheel afgesloten behalve in het midden, waar recht tegenover den ingang des tabernakels een open ruimte bleef van twintig el als ingang van het voorhof.
- voetnoot12)
- De beschrijving der gordijn is dezelfde als van de gordijn aan den ingang des tabernakels. Vgl. XXVI 36 met noot 23.
- voetnoot13)
- In plaats van zilveren platen en kapiteelen heeft de grondtekst zilveren banden (of roeden) en zilveren haken. Vgl. noot 10.
- voetnoot14)
- Van het oosten naar het westen.
- voetnoot15)
- De afsluiting des voorhofs zal gordijnen van byssus en kolommen met koperen voetstukken hebben.
- voetnoot16)
- Al het gereedschap of geheel de toestel, niet voor de godsdienstige plechtigheden (welk woord in den grondtekst ontbreekt), maar voor de oprichting en het vervoer des tabernakels moest van koper zijn. De koperen pinnen werden in den grond geslagen, waarna daaraan met koorden (zie XXXV 18) de uiteinden van de dekkleeden des tabernakels en van de gordijnen des voorhofs werden vastgemaakt. - Het voorhof was de plaats, waar het volk van God verschijnen zou zonder echter ooit in het Heilige van den tabernakel te mogen binnengaan, hetgeen slechts aan de dienstdoende priesters veroorloofd werd, terwijl in het Heilige der heiligen alleen de hoogepriester éénen dag in het jaar zou binnentreden. Niet onmiddellijk alzoo kon het volk onder de Oude Wet, die uiteraard alleen de kennis en niet de vergiffenis der zonde teweegbracht, tot God naderen. In het besef van zijne onwaardigheid had het behoefte aan een middelaarschap en bracht het dan ook door de krachtens goddelijke verordening aangestelde priesters zijne offergaven van aanbidding en smeeking aan Jehova.
- voetnoot17)
- De olijfolie, welke niet met de pers uitgeperst werd, maar uit de met den stamper gestooten olijven als vanzelf vloeide, was de geurigste en fijnste. Met die olie moest de lamp, d.i. de kandelaar der zeven lampen, voorzien worden.
- voetnoot18)
- Hiermede is het Heilige aangewezen. Vgl. XXVI 35. De grondtekst heeft voor het tweemaal gebezigde woord getuigenis verschillende woorden. Voor het getuigenis wijst de plaats aan voor de ark, de bewaarplaats van het eigenlijke getuigenis, (XXV 16 en noot 12). Tabernakel der getuigenis is de vertaling, welke de Vulgaat in navolging der Septuagint gewoonlijk geeft van het in den grondtekst gebezigde ‘ohel moʽeed’. Nagenoeg algemeen echter wordt dit woord anders begrepen en vertaald met ‘tabernakel’ of ‘tent der samenkomst’. Dat ook deze naam past blijkt genoeg uit de bestemming des tabernakels. Daar toch zou God samenkomen met Moses. Vgl. XXV noot 17.
- voetnoot19)
- Dat de lampen niet alleen des nachts, maar ook bij dag gebrand hebben, wordt door de oude Joodsche overlevering bevestigd en is uiteraard zeer waarschijnlijk, omdat er anders bij gemis aan zonnelicht volslagen duisternis in het Heilige geweest zou zijn.