De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIV.
|
1. Moysi quoque dixit: Ascende ad Dominum tu, et Aaron, Nadab, et Abiu, et septuaginta senes ex Israel, et adorabitis procul. | 1. Ook zeide Hij tot Moses: Klim opGa naar voetnoot1) naar den Heer, gij en Aäron, Nadab en Abiu en zeventig oudsten uit Israël, en gij zult van verre aanbiddenGa naar voetnoot2). |
[pagina 314]
2. Solusque Moyses ascendet ad Dominum, et illi non appropinquabunt: nec populus ascendet cum eo. | 2. En alleen Moses zal opklimmen naar den Heer en zij zullen niet nader komen; en het volk zal niet met hem opklimmen. |
3. Venit ergo Moyses et narravit plebi omnia verba Domini, atque judicia: responditque omnis populus una voce: Omnia verba Domini, quae locutus est, faciemus. | 3. Moses kwam dan en deelde aan het volk mede al de woorden des Heeren en de rechten; en geheel het volk antwoordde eenstemmig: Al de woorden des Heeren, welke Hij gesproken heeft, zullen wij doenGa naar voetnoot3). |
4. Scripsit autem Moyses universos sermones Domini: et mane consurgens aedificavit altare ad radices montis, et duodecim titulos per duodecim tribus Israel. | 4. Moses nu schreef al de woorden des Heeren op, en in den morgen zich opmakend, bouwde hij aan den voet van den berg een altaar en twaalf gedenksteenen overeenkomstig de twaalf stammen van IsraëlGa naar voetnoot4). |
5. Misitque juvenes de filiis Israel, et obtulerunt holocausta, immolaveruntque victimas pacificas Domino, vitulos. | 5. En hij vaardigde jongelingen af uit de kinderen van Israël, en zij droegen brandoffers op en slachtten als vredeoffers voor den Heer varrenGa naar voetnoot5). |
6. Tulit itaque Moyses dimidiam partem sanguinis, et misit in cra- | 6. Moses dan nam de helft van het bloed en deed het in schalen; |
[pagina 315]
teras: partem autem residuam fudit super altare. | en het overige deel stortte hij over het altaarGa naar voetnoot6). |
7. Assumensque volumen foederis, legit audiente populo: qui dixerunt: Omnia quae locutus est Dominus, faciemus, et erimus obedientes. | 7. En het boek des verbonds nemend, las hij het ten aanhooren des volks; en zij zeiden: Alles, wat de Heer heeft gesproken, zullen wij doen en wij zullen gehoorzaam zijnGa naar voetnoot7). |
8. Ille vero sumptum sanguinem respersit in populum, et ait: Hic est sanguis foederis quod pepigit Dominus vobiscum super cunctis sermonibus his. Hebr. IX 20. | 8. Hij nu nam het bloed en sprengde het op het volkGa naar voetnoot8) en zeide: Dit is het bloed des verbonds, dat de Heer met u gesloten heeft op al deze woordenGa naar voetnoot9). |
9. Ascenderuntque Moyses et Aaron, Nadab et Abiu, et septuaginta de senioribus Israel: | 9. En Moses en Aäron, Nadab en Abiu en zeventig uit de oudsten van Israël klommen opGa naar voetnoot10); |
[pagina 316]
10. Et viderunt Deum Israel: et sub pedibus ejus quasi opus lapidis sapphirini, et quasi coelum, cum serenum est. | 10. en zij zagen den God van Israël; en onder zijne voeten was als een werk van saffiersteen en als de hemel, wanneer hij helder isGa naar voetnoot11). |
11. Nec super eos qui procul recesserant de filiis Israel, misit manum suam, videruntque Deum, et comederunt, ac biberunt. | 11. En op hen, die verre van de kinderen van Israël voortgegaan waren, legde Hij zijne hand niet, en zij zagen GodGa naar voetnoot12), en zij aten en dronkenGa naar voetnoot13). |
12. Dixit autem Dominus ad Moysen: Ascende ad me in montem, et esto ibi: daboque tibi tabulas lapideas, et legem, ac mandata quae scripsi: ut doceas eos. | 12, De Heer nu zeide tot Moses: Klim op tot Mij op den berg en blijf daar; en Ik zal u steenen tafelen geven en de wet en de geboden, welke Ik geschreven hebGa naar voetnoot14), opdat gij hen onderricht. |
13. Surrexerunt Moyses et Josue minister ejus: ascendensque Moyses in montem Dei, | 13. Moses en Josuë, zijn dienaar, maakten zich op; en toen Moses op den berg Gods klom, |
14. Senioribus ait: Exspectate hic donec revertamur ad vos. Habetis Aaron et Hur vobiscum: si quid natum fuerit quaestionis, referetis ad eos. | 14. zeide hij aan de oudstenGa naar voetnoot15): Wacht hier, totdat wij bij u wederkeeren. Gij hebt Aäron en Hur bij u; indien er eenig geschil ontstaat, zult gij het voor hen brengen. |
[pagina 317]
15. Cumque ascendisset Moyses, operuit nubes montem, | 15. En toen Moses was opgeklommen, bedekte de wolk den berg. |
16. Et habitavit gloria Domini super Sinai, tegens illum nube sex diebus: septimo autem die vocavit eum de medio caliginis. | 16. En de heerlijkheid des Heeren woonde op den Sinaï en bedekte hem met de wolk zes dagenGa naar voetnoot16); en den zevenden dag riep Hij hem uit het midden der donkerheid. |
17. Erat autem species gloriae Domini, quasi ignis ardens super verticem montis in conspectu filiorum Israel. | 17. En de verschijning van de heerlijkheid des Heeren was als een brandend vuur op den top des bergs, ten aanschouwen der kinderen van Israël. |
18. Ingressusque Moyses medium nebulae, ascendit in montem: et fuit ibi quadraginta diebus, et quadraginta noctibus. Deut. IX 9. | 18. En Moses, midden in de wolk gaande, klom den berg opGa naar voetnoot17), en hij was daar veertig dagen en veertig nachtenGa naar voetnoot18). |
- voetnoot1)
- Dit gebod moest vervuld worden, nadat eerst Moses was afgeklommen (vgl. XX 21) en hij de door God gegeven wetten had afgekondigd. Zie v. 9.
- voetnoot2)
- Op de helling van den heiligen berg zouden zij van verre de hulde der aanbidding brengen aan God, die zich op den top des bergs (XIX 20) in de wolk openbaarde. Met Aäron en zijne zonen, de toekomstige priesters, vertegenwoordigen die oudsten, geheel het volk. Vgl. voor de historische beteekenis van het getal zeventig in Israël Gen. XLVI 27.
- voetnoot3)
- Al de woorden des Heeren en de rechten zijn de wetten, welke met en na de tien geboden als voorwaarden des verbonds gegeven en van XX 23 tot XXIII 33 beschreven zijn. Ten tweeden male (vgl. XIX 8) belooft het volk nu gehoorzaamheid.
- voetnoot4)
- Plechtig moest, na de vrije bewilliging des volks in de door God gestelde voorwaarden, het verbond tusschen God en Israël bekrachtigd worden. Vandaar die toebereidselen: de schriftelijke opteekening van de wetten des verbonds, het altaar ter eere van Jehova en daarbij de twaalf gedenksteenen, welke op zinnebeeldige wijze de twaalf stammen voorstelden.
- voetnoot5)
- Jongelingen werden als offeraars aangewezen, waarschijnlijk opdat onder de volgende geslachten de persoonlijke getuigen van het heilig verbond zoolang mogelijk zouden voortleven. Wanneer zij toen nog geen achttien jaren telden, hebben zij wellicht nog in Chanaän zelf van deze gewichtige gebeurtenis getuigenis afgelegd. Evenzoo heerschte vroeger bij verschillende volken de gewoonte om, na verkoop van grond, kinderen getuigen te doen zijn bij het verplaatsen der grenspalen. - Dat jongelingen hier in de plaats traden der priesters (XIX noot 21) gebeurde krachtens het oppergezag van Moses. Hiermede werd de afschaffing en verdwijning van het eerste aartsvaderlijke priesterschap ingeleid, en des te gemakkelijker kon Moses die beteekenisvolle verandering gebieden, omdat het eerste priesterschap niet zoo uitsluitend als daarna het priesterschap van Aäron, aan enkele personen was toevertrouwd, die daartoe uitdrukkelijk door God aangewezen en Hem bijzonder toegewijd waren. Overigens blijkt uit het vervolg, dat die jongelingen slechts ondergeschikte helpers waren van Moses, die in eigen persoon het voornaamste werk der priesterlijke bediening, het bloedsprengen, verrichtte. Vgl. voor de beteekenis van brandoffers en vredeoffers XX noot 19; XVIII noot 8.
- voetnoot6)
- Dit over het altaar gestorte, aan Jehova geofferde bloed verzinnebeeldde de toewijding des volks aan God, dat voortaan een Hem welgevallig leven, een en hetzelfde leven met Hem zou leven. Vgl. Lev. XVII 11.
- voetnoot7)
- Het door Moses geschreven boek. Zie v. 4. Bij de Hebreërs heet alle geschrift, zelfs de scheidingsbrief ‘sepher’, boek. - Ten derden male belooft het volk gehoorzaamheid.
- voetnoot8)
- Ook besprengde hij het boek des verbonds, gelijk uit de overlevering de H. Paulus getuigt. Zie Hebr. IX 19, waar eveneens verhaald wordt, dat het bloed, waarschijnlijk om het vloeibaar te houden, met water vermengd was, en dat de besprenging geschiedde door middel van een hysopbundel, welke met een karmozijnrooden wollen band was vastgebonden. Op dezelfde wijze moest ook later bij verschillende plechtigheden de besprenging geschieden. Vgl. Lev. XIV 4-7, 49-52; Num. XIX 6.
- voetnoot9)
- Dit is het bloed, waarmede het verbond, dat de Heer (Jehova) nu met u gesloten heeft, op duidelijke en plechtige wijze bekrachtigd wordt. Van oudsher was het gebruikelijk om verbintenissen met het uitgestorte bloed van offerdieren te bevestigen. Zie Gen. XV 9-18. De Heer had dat verbond gesloten op, d.i. op grond van al deze woorden. Immers eerst nadat de wetsbepalingen van het boek des verbonds, onder bedreiging en belofte, als voorwaarden des verbonds door God gesteld en als verplichtingen des verbonds door het volk aangenomen waren, werd het verbond gesloten. - Vanzelf herinneren deze woorden Dit is het bloed des verbonds aan de woorden van Christus bij de instelling van het H. Sacrament des altaars: Dit is mijn bloed van het nieuwe verbond (Zie Mat. XXVI 28, waar een zelfde woord in den grondtekst de dubbele beteekenis heeft van ‘testament’ en ‘verbond’). Met die woorden betuigde toen de Verlosser, naar het verbond van Sinaï heenwijzend, dat zijn heilig offerbloed de bekrachtiging was van het nieuwe verbond, van het tweede verbond, dat het eerste zooverre te boven gaat als de werkelijkheid beter is dan schaduw en afbeelding. Want werd het eerste door God slechts voor een beperkten tijd en alleen met het uit de Egyptische slavernij verloste Israel aangegaan; werd het bekrachtigd door tusschenkomst van een menschelijken middelaar met het bloed van dieren, dat uit zich bloot uitwendige heiliging des volks teweegbracht, vormde het alleen dienstknechten van God, die hunnen Koning met vreeze moesten huldigen: het tweede verbond, dat God met geheel de uit de slavernij des duivels geredde menschheid gesloten heeft, is eeuwig; zonder bemiddeling van menschen werd het door God zelf bekrachtigd met het bloed van den Godmensch, een verbondsbloed, dat de zielen heiligt; het is eindelijk het verbond niet van vrees, maar van liefde, dat ons kinderen Gods maakt en ons met vrijmoedigheid tot God als tot onzen Vader doet naderen. Vgl. Hebr. VIII 8; I Tim. II 5; Hebr. IX 13, 14; X 19; Hebr. IV 16; Rom. VIII 15.
- voetnoot10)
- Overeenkomstig het vroeger gegeven bevel des Heeren (zie v. 1). maar na de heiliging met het bloed des verbonds. Thans was Israël, door de zeventig aanzienlijken met Aäron en diens zonen vertegenwoordigd, waardig gemaakt den berg te beklimmen, er God te aanschouwen en daarna ten besluit der offerplechtigheid den heiligen feestmaaltijd te houden.
- voetnoot11)
- De uitdrukking onder zijne voeten, geeft geene zekerheid, dat God zich in menschelijke gestalte openbaarde, daar zij in overdrachtelijken zin begrepen kan worden. Wellicht om alle afgodisch misbruik te dezer zake voor de toekomst te weren, werd niet opgeteekend op wat wijze God zich in zijne heerlijkheid toonde. Het werk van saffiersteen, welk edelgesteente een prachtig azuren kleur heeft, wordt nog nauwkeuriger beschreven: het had de kleur des hemels enz. Dit hemelsche vloertapijt verzinnebeeldde de alles overtreffende heerlijkheid en majesteit van God, voor Wien zelfs het meest verhevene en heerlijke dezer aarde slechts een tapijt onder zijne voeten is.
- voetnoot12)
- Het was eene ook in latere tijden diep ingewortelde meening, dat niemand zonder te sterven God kon aanschouwen. Zie Jud. XIII 22. Maar hoewel het daarenboven op straffe des doods verboden was den berg te betreden, hun overkwam geen leed, terwijl zij todli binnen de heilige ruimte God in zijne zich openbarende heerlijkheid zagen. - In plaats van die verre van de kinderen van Israël voortgegaan waren mag naar den grondtekst vertaald worden ‘de uitverkorenen der kinderen van Israël’.
- voetnoot13)
- Dit gebeurde nadat zij afgeklommen waren, beneden bij het altaar. De plechtigheid van het sluiten des verbonds was ook met vredeoffers (v. 5) gevierd en moest daarom (zie XVIII noot 8, waar van dankoffers, een soort van vredeoffers, sprake is) met een offermaaltijd eindigen. Was het zien van God voor het begenadigde bondsvolk, zoo het getrouw bleef, eene voorbeduiding van de volkomen vervulling des verbonds door de aanschouwing Gods in het eeuwig leven, het heilig feestmaal was eveneens een voorteeken en belofte van den hemelschen vreugdedisch, waaraan God zijne uitverkorenen zal doen aanzitten. Vgl. Apoc. XIX 7-9.
- voetnoot14)
- De steenen tafelen, op welke Ik de wet der tien geboden geschreven heb.
- voetnoot15)
- Te weten in de legerplaats na den gehouden offermaaltijd. Vgl. noot 13.
- voetnoot16)
- Op den top van den berg straalde zichtbaar Gods heerlijkheid als een brandend vuur, gelijk het volgend vers vermeldt, terwijl lager de donkere wolk hing en een gedeelte van den Sinaï overschaduwde. In dat donker bleef Moses zes dagen en werd in heilige afzondering voorbereid om met God te spreken, terwijl Josuë waarschijnlijk op eenigen afstand moest wachten.
- voetnoot17)
- Uit het midden der donkere wolk ging hij hooger op naar den top, waar het vuur van Gods heerlijkheid brandde.
- voetnoot18)
- In die veertig dagen en veertig nachten zijn ook de zes dagen te midden der donkerheid begrepen. Al dien tijd nuttigde Moses voedsel noch drank. Vgl. Deut. IX 9. Ziedaar de eerste veertigdaagsche vasten, welke den Christenen dierbaar en heilig is om het voorbeeld van Gods groote dienaren Moses en later Elias (III Reg. XIX 8), maar vooral om het voorbeeld van Gods Zoon zelf, onzen goddelijken Leermeester Jesus Christus. Vgl. Mat. IV 2.