De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXII.
|
1. Si quis furatus fuerit bovem aut ovem, et occiderit vel vendiderit: quinque boves pro uno bove | 1. Als iemand een rund of schaap steelt en doodt of verkoopt, zal hij vijf runderen voor het ééne rund |
[pagina 304]
restituet, et quatuor oves pro una ove. II Reg. XII 6. | vergoeden en vier schapen voor het ééne schaapGa naar voetnoot1). |
2. Si effringens fur domum sive suffodiens fuerit inventus, et accepto vulnere mortuus fuerit: percussor non erit reus sanguinis. | 2. Als een dief bij het inbreken of ondergraven van een huis betrapt wordt en ten gevolge van bekomen wonde sterft, zal de doodslager geen bloedschuld hebbenGa naar voetnoot2). |
3. Quod si orto sole hoc fecerit, homicidium perpetravit, et ipse morietur. Si non habuerit quod pro furto reddat, ipse venumdabitur. | 3. Bijaldien hij dit na zonsopgang deed, heeft hij een moord gepleegd en moet hij stervenGa naar voetnoot3). Als de dief niets heeft om den diefstal te vergoeden, zal hij zelf verkocht wordenGa naar voetnoot4). |
4. Si inventum fuerit apud eum quod furatus est, vivens, sive bos, sive asinus, sive ovis: duplum restituet. | 4. Als het door hem gestolene levend bij hem gevonden wordt, hetzij rund, hetzij ezel, hetzij schaap, zal hij het dubbele vergoeden. |
5. Si laeserit quispiam agrum vel vineam, et dimiserit jumentum suum ut depascatur aliena: quidquid optimum habuerit in agro suo, vel in vinea, pro damni aestimatione restituet. | 5. Als iemand eenen akker of eenen wijngaard beschadigt en zijn vee eens anders eigendom laat afweiden, zal hij het beste, dat hij op zijnen akker of in zijnen wijngaard heeft, volgens de schatting der schade vergoedenGa naar voetnoot5). |
6. Si egressus ignis invenerit spinas, et comprehenderit acervos frugum, sive stantes segetes in agris, reddet damnum qui ignem succenderit. | 6. Als een vuur uitslaat en de doornenGa naar voetnoot6) bereikt en tassen graan of de op het veld staande gewassen aantast, zal degene, die het vuur heeft ontstoken, de schade vergoeden. |
[pagina 305]
7. Si quis commendaverit amico pecuniam, aut vas in custodiam, et ab eo, qui susceperat, furto ablata fuerint: si invenitur fur, duplum reddet: | 7. Als iemand aan een vriend geld of goed in bewaring toevertrouwt en het wordt aan hem, die het in ontvangst genomen heeft, ontstolen, zal de dief, indien hij gevonden wordt, het dubbele teruggeven. |
8. Si latet fur, dominus domus applicabitur ad deos, et jurabit quod non extenderit manum in rem proximi sui, | 8. Als de dief verborgen blijft, zal de heer des huizes voor de godenGa naar voetnoot7) gebracht worden en zal hij zweren, dat hij de hand niet heeft uitgestoken naar het eigendom van zijnen naaste |
9. Ad perpetrandam fraudem, tam in bove, quam in asino, et ove ac vestimento, et quidquid damnum inferre potest: ad deos utriusque causa perveniet: et si illi judicaverint, duplum restituet proximo suo. | 9. om bedrog te plegen zoomin ten opzichte van rund als van ezel en van schaap en van kleed en van wat ook, waardoor hij schade kan aanrichten; voor de goden zal beider geding komen, en als dezen vonnissen, zal hij het dubbele aan zijnen naaste vergoedenGa naar voetnoot8). |
10. Si quis commendaverit proximo suo asinum, bovem, ovem, et omne jumentum ad custodiam, et mortuum fuerit, aut debilitatum, vel captum ab hostibus, nullusque hoc viderit: | 10. Als iemand aan zijnen naaste eenen ezel, een rund, een schaap en welk dier ook in bewaring toevertrouwt, en het sterft of wordt beschadigd of door de vijanden geroofd, en niemand heeft dat gezien, |
11. Jusjurandum erit in medio, quod non extenderit manum ad rem proximi sui: suscipietque dominus juramentum, et ille reddere non cogetur. | 11. dan zal er een eed tusschenbeide komen, dat hij de hand niet heeft uitgestoken naar het eigendom van zijnen naaste; en de eigenaar zal den eed aanvaarden en de ander zal niet verplicht zijn tot teruggaveGa naar voetnoot9). |
12. Quod si furto ablatum fuerit, restituet damnum domino. Gen. XXXI 39. | 12. Bijaldien het is weggestolen, zal hij de schade aan den eigenaar vergoedenGa naar voetnoot10). |
13. Si comestum a bestia, deferat ad eum quod occisum est, et non restituet. | 13. Als het door een wild dier verslonden is, brenge hij bij hem wat gedood is en hij zal het niet vergoedenGa naar voetnoot11). |
[pagina 306]
14. Qui a proximo suo quidquam horum mutuo postulaverit, et debilitatum aut mortuum fuerit domino non praesente, reddere compelletur. | 14. Wie van zijnen naaste iets daarvan ter leen vraagt, en het wordt beschadigd of sterft in de afwezigheid van den eigenaar, hij zal tot teruggave verplicht wordenGa naar voetnoot12). |
15. Quod si impraesentiarum dominus fuerit, non restituet, maxime si conductum venerat pro mercede operis sui. | 15. Bijaldien de eigenaar aanwezig is, zal hij het niet vergoeden, vooral wanneer het tegen loon voor den arbeid daarvan gehuurd wasGa naar voetnoot13). |
16. Si seduxerit quis virginem necdum desponsatam, dormieritque cum ea: dotabit eam, et habebit eam uxorem. Deut. XXII 28. | 16. Als iemand eene nog niet verloofde maagd verleidt en bij haar slaapt, zal hij hare huwelijksgave geven en haar tot huisvrouw nemen. |
17. Si pater virginis dare noluerit, reddet pecuniam juxta modum dotis, quam virgines accipere consueverunt. | 17. Als de vader der maagd haar niet wil geven, zal hij geld betalen overeenkomstig den prijs der huwelijksgave, welke de maagden plegen te ontvangenGa naar voetnoot14). |
18. Maleficos non patieris vivere. | 18. Toovenaars zult gij niet laten levenGa naar voetnoot15). |
19. Qui coierit cum jumento, morte moriatur. | 19. Wie met een beest verzaamt, zal den dood sterven. |
20. Qui immolat diis, occidetur, praeterquam Domino soli. Lev. XIX 4. | 20. Wie aan goden behalve aan den Heer alleen offert, zal gedood worden. |
21. Advenam non constristabis, | 21. Den aankomeling zult gij niet |
[pagina 307]
neque affliges eum: advenae enim et ipsi fuistis in terra AEgypti. Lev. XIX 33. | bedroeven noch hem verdrukken, want aankomelingen zijt gij zelve ook geweest in het land Egypte. |
22. Viduae et pupillo non nocebitis. Zach. VII 10. | 22. Aan weduwe en wees zult gij geen nadeel toebrengen. |
23. Si laeseritis eos, vociferabuntur ad me, et ego audiam clamorem eorum: | 23. Als gij hun leed aandoet, zullen zij tot Mij schreien en Ik zal hun geroep hooren. |
24. Et indignabitur furor meus, percutiamque vos gladio, et erunt uxores vestrae viduae, et filii vestri pupilli. | 24. En mijne gramschap zal ontbranden en Ik zal u slaan met het zwaard, en uwe huisvrouwen zullen weduwen en uwe zonen weezen wordenGa naar voetnoot16). |
25. Si pecuniam mutuam dederis populo meo pauperi qui habitat tecum, non urgebis eum quasi exactor, nec usuris opprimes. | 25. Als gij geld te leen geeft aan mijn arm volk, dat met u woont, zult gij niet als een geldafperser het benauwen noch het met woeker verdrukken. |
26. Si pignus a proximo tuo acceperis vestimentum, ante solis occasum reddes ei. Deut. XXIV 13. | 26. Als gij van uwen naaste het kleed als pand neemt, zult gij het vóór zonsondergang aan hem teruggeven. |
27. Ipsum enim est solum, quo operitur, indumentum carnis ejus, nec habet aliud in quo dormiat: si clamaverit ad me, exaudiam eum, quia misericors sum. | 27. Want het is het eenige kleed zijns lijfs, waarmede hij zich dekt, en hij heeft geen ander om in te slapenGa naar voetnoot17); als hij tot Mij roept, zal Ik hem verhooren, omdat Ik barmhartig ben. |
28. Diis non detrahes, et principi populi tui non maledices. Act. XXIII 5. | 28. Van de goden zult gij niet kwalijk spreken en eenen vorst uws volks zult gij niet verwenschenGa naar voetnoot18). |
29. Decimas tuas et primitias tuas non tardabis reddere, primogenitum filiorum tuorum dabis mihi. Supra XIII 2, 12; Infra XXXIV 19; Ez. XLIV 30. | 29. Met de betaling uwer tienden en uwer eerstelingen zult gij niet achterlijk zijnGa naar voetnoot19); den eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij gevenGa naar voetnoot20). |
[pagina 308]
30. De bobus quoque, et ovibus similiter facies: septem diebus sit cum matre sua, die octava reddes illum mihi. | 30. Ook ten opzichte der runderen en schapen zult gij eveneens doen; zeven dagen zij het bij zijne moeder, den achtsten dag zult Gij het Mij gevenGa naar voetnoot21), |
31. Viri sancti eritis mihi: carnem, quae a bestiis fuerit praegustata, non comedetis, sed projicietis canibus. Lev. XXII 8. | 31. Heilige mannen zult gij Mij zijn; het vleesch, waarvan te voren door de wilde dieren gegeten is, zult gij niet eten, maar het voor de honden werpenGa naar voetnoot22). |
- voetnoot1)
- Wanneer het gestolene nog levend bij den dief werd gevonden, was de boete minder. Vgl. v. 4. De hier bepaalde straf is zwaarder, omdat door slachten of verkoopen de teruggave onmogelijk en het misdrijf in zijne gevolgen erger werd. De grootere schadevergoeding voor een gestolen rund is in overeenstemming met de grootere schade, die toegebracht werd. In het algemeen stond op diefstal van vee zwaardere straf dan op anderen diefstal, wijl het, in het open veld aan diefstal het meest blootgesteld, de bescherming der wet het meest noodig had.
- voetnoot2)
- Van een nachtelijk inbreker is sprake (vgl. v. 3), die bij ontdekking gemakkelijk tot alles, zelfs tot doodslag, in staat is. Deze wet steunt dus op het recht van zelfverdediging.
- voetnoot3)
- De doodslager handelde buiten noodweer en de dief had op een andere wijze gestraft moeten worden. De grondtekst zegt niet, dat zulk een doodslager met den dood gestraft moet worden, maar alleen dat hij ‘bloedschuld’ heeft. Waarschijnlijk stond het aan de rechters om naar de mate der schuld een geëvenredigde straf op te leggen.
- voetnoot4)
- De Hebreeuwsche dief kon slechts aan Hebreërs verkocht worden en miste zes jaren zijne vrijheid. Vgl. XXI 2.
- voetnoot5)
- En zijn vee enz. staat verklarender wijze. Van de beschadiging des akkers of des wijngaards door middel van het vee is hier sprake. In de veronderstelling, dat de aangerichte schade het gevolg is niet van boos opzet, maar van zorgeloosheid, wordt alleen schadevergoeding opgelegd. Tot straf echter moet deze betaald worden met het beste, dat de schuldige op den akker of in den wijngaard heeft. Ook in de bepaling van het volgende vers wordt alleen zorgeloosheid en onvoorzichtigheid bij den schuldige verondersteld.
- voetnoot6)
- De haag van doornen rondom den akker. Vgl. Isaï. V 5.
- voetnoot7)
- Vgl. XXI noot 7.
- voetnoot8)
- In den grondtekst begint met v. 9 een nieuwe zinsnede en wordt verklaard wat er bij twijfel over bedrieglijke toeeigening gedaan moet worden. Degene, die als onrechtmatig bezitter door de rechters gevonnist wordt, zal de straf van den dief (zie v. 4) lijden.
- voetnoot9)
- Bij gebrek aan getuigen zal de eed ten bewijs strekken, dat het toevertrouwde buiten schuld van den bewaarder verloren ging.
- voetnoot10)
- Dit geval verschilt van het vorige. De bewaarder draagt de verantwoordelijkheid niet, wanneer het hem toevertrouwde dier sterft of door roovers gewelddadig wordt weggevoerd buiten zijne schuld, maar wel wanneer het door diefstal verloren gaat ten gevolge van zijn gemis aan behoorlijke waakzaamheid.
- voetnoot11)
- Verslonden, Hebr. ‘verscheurd’. Hij toone het overschot ten bewijze, dat hem de noodige waakzaamheid niet ontbrak en buiten zijne schuld het dier verloren ging.
- voetnoot12)
- Iets daarvan, een of ander stuk vee. Den vruchtgebruiker wordt zwaardere verantwoordelijkheid opgelegd dan den bewaarder. Bezwaarlijk zou anders de eigenaar ten nutte van een ander tijdelijk afstand doen van zijn eigendom, als hij niet zeker was, dat de vruchtgebruiker voor het geleende aansprakelijk is.
- voetnoot13)
- Dat de vruchtgebruiker geen schuld heeft, lijdt hier geen twijfel. De eigenaar zelf was aanwezig en kon het ongeluk niet voorkomen. Daarom moet deze zich met het ontvangen huurloon, waarbij toch het gevaar van mogelijke schade eenigermate berekend is, tevreden stellen. Maxime, vooral ontbreekt in den grondtekst, die door anderen vertaald wordt: ‘Als zijn eigenaar bij hem (den vruchtgebruiker) was, behoeft hij geen vergoeding te geven; als het gehuurd was, is het (de schade) op zijn huurprijs gekomen’. Het verschil tusschen den grondtekst en de Vulgaat bestaat dus hoofdzakelijk hierin, dat de laatste de twee onderscheiden gevallen met elkander vereenigt.
- voetnoot14)
- Aan den vader, die het recht heeft zijne dochter tegen eenen prijs in geld af te staan (XXI 7), zal hij dien prijs, de huwelijksgave, betalen. Maar niet alleen het geschonden recht des vaders, ook dat van de dochter moet hij door een huwelijk herstellen, tenzij de vader weigert zijne dochter aan hem te geven. Zie Deut. XXII 29, waar de som der huwelijksgave is vastgesteld. - Op verleiding eener verloofde maagd stond de doodstraf. Zie Deut. XXII 23-27. Vgl. ook de bijzondere wet voor de dochter eens priesters. Lev. XXI 9.
- voetnoot15)
- De grondtekst heeft: ‘Geen toovenares zult gij laten leven’. De zegswijze doet vermoeden, dat bij de Hebreërs, evenals bij de Babyloniërs en andere volken, de duivelskunst niet het minst door vrouwen is uitgeoefend. Echter wordt ook van toovenaars gesproken Jer. XXVII 9; Mal. III 5; vgl. ook Deut. XVIII 10. Dit uiteraard allerboosaardigst en voor de menschelijke maatschappij allerverderfelijkst misdrijf was bovendien voor het volk Gods majesteitsschennis tegen den goddelijken Koning.
- voetnoot16)
- Van den hulpbehoevenden vreemdeling, die bij vele oude volken, ook bij de Egyptenaren, in verachting was, gaat de wetgeving over tot de zwakken en hulpeloozen onder het eigen volk. Allernadrukkelijkst is hier de verdrukking van weduwen en weezen als wraakroepende zonde aangewezen.
- voetnoot17)
- Het kleed, het opperkleed (de grondtekst heeft hier hetzelfde woord als XII 34), dat den arme in den killen nacht tot eenige dekking diende, wordt genoemd om in het algemeen te beduiden, dat den behoeftige het noodzakelijke niet onthouden mag worden. Vgl. Amos II 8.
- voetnoot18)
- De goden zijn de overheidspersonen, de rechters. Zie XXI noot 7. Vgl. Psal. LXXXI 1, 6.
- voetnoot19)
- De Vulgaat geeft alleen den zin van het spreekwoordelijk gezegde in den grondtekst, dat veelal vertaald wordt: ‘Met uwe volheid (den overvloed van het koren) en uwe tranen (het geperste sap van druif en olijf) zult gij niet achterlijk zijn’. Anderen vertalen: ‘Met uwe volheid en uw hefoffer’. In tienden en eerstelingen moest Israël van zijnen oogst aan God blijmoedig offeren.
- voetnoot20)
- De wet betreffende de eerstgeborenen wordt hier herhaald als een der voorwaarden van Gods verbond met Israël. Vgl. Ex. XIII 13 en Num. XVIII 15, 16.
- voetnoot21)
- Vóór den achtsten dag werden de offerdieren nog niet als reine, Gode waardige offeranden beschouwd. Vgl. Lev. XXII 27.
- voetnoot22)
- Dit vleesch werd onrein geacht en het gebruik daarvan betaamde niet aan het heilig volk van God, dat ook op uiterlijke wijze, in zeden en gebruiken, de gevorderde innerlijke heiligheid toonen moest.