De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVIII.
|
1. Cumque audisset Jethro, sacerdos Madian, cognatus Moysi, omnia quae fecerat Deus Moysi, et Israeli populo suo, et quod eduxisset Dominus Israel de AEgypto: | 1. En toen Jethro, de priester van Madian, de aanverwant van MosesGa naar voetnoot1), alles gehoord had, wat God aan Moses en aan Israël, zijn volk, gedaan had, en dat de Heer Israël uit Egypte had uitgevoerd, |
2. Tulit Sephoram uxorem Moysi quam remiserat: | 2. nam hij Sephora, de huisvrouw van Moses, welke deze had teruggezondenGa naar voetnoot2), |
3. Et duos filios ejus, quorum unus vocabatur Gersam, dicente patre: Advena fui in terra aliena. Supra II 22. | 3. en hare twee zonen, van wie de een Gersam heette, daar de vader gezegd had: Een aankomeling ben ik geworden in een vreemd land; |
4. Alter vero Eliezer: Deus enim, ait, patris mei adjutor meus, et eruit me de gladio Pharaonis. | 4. en de ander Eliëzer: De God mijns vaders immers, had hij gezegd, is mijn helper, en Hij heeft mij aan het zwaard van Pharao ontruktGa naar voetnoot3). |
[pagina 285]
5. Venit ergo Jethro cognatus Moysi, et filii ejus, et uxor ejus ad Moysen in desertum, ubi erat castrametatus juxta montem Dei. | 5. Zoo dan kwamen Jethro, Moses' aanverwant, en zijne zonen en zijne huisvrouw tot Moses in de woestijn, waar hij gelegerd was bij den berg GodsGa naar voetnoot4). |
6. Et mandavit Moysi, dicens: Ego Jethro cognatus tuus venio ad te, et uxor tua, et duo filii tui cum ea. | 6. En hij liet aan Moses aankondigen en zeggen: Ik Jethro, uw aanverwant, kom tot u, alsook uwe huisvrouw en uwe twee zonen met haar. |
7. Qui egressus in occursum cognati sui, adoravit, et osculatus est eum: salutaveruntque se mutuo verbis pacificis. Cumque intrasset tabernaculum, | 7. En deze ging zijnen aanverwant te gemoet, boog zich neder en kuste hem; en zij begroetten elkander met vreedzame woordenGa naar voetnoot5). En toen hij binnen de tent was gegaan, |
8. Narravit Moyses cognato suo cuncta quae fecerat Dominus Pharaoni, et AEgyptiis propter Israel: universumque laborem, qui accidisset eis in itinere, et quod liberaverat eos Dominus. | 8. verhaalde Moses zijnen aanverwant alles, wat de Heer aan Pharao en aan de Egyptenaren gedaan had om wille van Israël, en al de moeielijkheid, welke hun op den weg overkomen was, en dat de Heer hen bevrijd had. |
9. Laetatusque est Jethro super omnibus bonis, quae fecerat Dominus Israeli, eo quod eruisset eum de manu AEgyptiorum, | 9. En Jethro verblijdde zich over al het goede, dat de Heer aan Israël gedaan had, doordien Hij het uit de hand der Egyptenaren gerukt had, |
10. Et ait: Benedictus Dominus, qui liberavit vos de manu AEgyptiorum, et de manu Pharaonis, qui eruit populum suum de manu AEgypti. | 10. en hij zeide: Gezegend zij de Heer, die ulieden uit de hand der Egyptenaren en uit de hand van Pharao bevrijd heeft, die zijn volk gerukt heeft uit de hand van Egypte. |
11. Nunc cognovi, quia magnus Dominus super omnes deos: eo quod superbe egerint contra illos. Supra I 14; V 7, 18; X 10; XIV 8. | 11. Nu weet ik, dat de Heer groot is boven alle godenGa naar voetnoot6), omdat zij trots gehandeld hebben tegen henGa naar voetnoot7). |
[pagina 286]
12. Obtulit ergo Jethro cognatus Moysi holocausta et hostias Deo: veneruntque Aaron et omnes seniores Israel, ut comederent panem cum eo coram Deo. | 12. Jethro, de aanverwant van Moses, offerde dan brandoffers en slachtoffers aan God; en Aäron en al de oudsten van Israël kwamen om met hem brood te eten voor GodGa naar voetnoot8). |
13. Altera autem die sedit Moyses ut judicaret populum, qui assistebat Moysi a mane usque ad vesperam. | 13. Den anderen dag nu zat Moses om het volk te richten, dat voor Moses stond van den morgen tot den avondGa naar voetnoot9). |
14. Quod cum vidisset cognatus ejus, omnia scilicet quae agebat in populo, ait: Quid est hoc quod facis in plebe? cur solus sedes, et omnis populus praestolatur de mane usque ad vesperam? | 14. En toen zijn aanverwant dit gezien had, te weten al hetgeen hij onder het volk verrichtte, zeide hij: Wat is dit, dat gij onder het volk doet? Waarom zit gij alleen en wacht al het volk van den morgen tot den avond? |
15. Cui respondit Moyses: Venit ad me populus quaerens sententiam Dei. | 15. En Moses antwoordde hem: Het volk komt tot mij om Gods rechtspraak te vragenGa naar voetnoot10). |
16. Cumque acciderit eis aliqua disceptatio, veniunt ad me ut judicem inter eos, et ostendam praecepta Dei, et leges ejus. | 16. En wanneer er eenig geschil onder hen ontstaat, komen zij tot mij, opdat ik tusschen hen richte en Gods geboden en zijne wetten aantoone. |
17. At ille: Non bonam, inquit, rem facis: | 17. Maar hij sprak: Niet goed handelt gij; |
18. Stulto labore consumeris et tu, et populus iste qui tecum est: ultra vires tuas est negotium, solus illud non poteris sustinere. Deut. I 12. | 18. door een onredelijken arbeid wordt èn gij èn dat volk, dat bij u is, uitgeputGa naar voetnoot11); boven uwe krachten is de zaak; alleen zult gij ze niet kunnen volhouden. |
19. Sed audi verba mea atque consilia, et erit Deus tecum. Esto tu populo in his quae ad Deum | 19. Maar hoor naar mijne woorden en raadgevingen, en God zal met u zijn. Wees gij het volk ter |
[pagina 287]
pertinent, ut referas quae dicuntur ad eum: | wille in de dingen, welke God betreffen, om wat er gezegd wordt, te brengen voor HemGa naar voetnoot12); |
20. Ostendasque populo ceremonias et ritum colendi, viamque per quam ingredi debeant, et opus quod facere debeant. | 20. en maak duidelijk aan het volk de voorschriften en de wijze van Hem te dienen en den weg, dien zij moeten bewandelen, en het werk, dat zij moeten doenGa naar voetnoot13). |
21. Provide autem de omni plebe viros potentes, et timentes Deum, in quibus sit veritas, et qui oderint avaritiam, et constitue ex eis tribunos, et centuriones, et quinquagenarios, et decanos, | 21. Zie echter uit onder het gansche volk naar kloeke en godvreezende mannen, in wie waarheidszin is, en die de hebzucht hatenGa naar voetnoot14), en stel er uit hen aan tot stamoversten en tot honderdmannen en tot vijftigmannen en tot tienmannenGa naar voetnoot15); |
22. Qui judicent populum omni tempore: quidquid autem majus fuerit, referant ad te, et ipsi minora tantummodo judicent: leviusque sit tibi, partito in alios onere. | 22. en zij zullen het volk te allen tijde richten; alwat echter van meer belang mocht zijn zullen zij voor u brengen en alleen het geringere zullen zij zelf richten; en lichter zij u de last, nadat die over anderen verdeeld isGa naar voetnoot16). |
[pagina 288]
23. Si hoc feceris, implebis imperium Dei, et praecepta ejus poteris sustentare: et omnis hic populus revertetur ad loca sua cum pace. | 23. Zoo gij dit doet, zult gij het bevel van God volvoeren en zult gij zijne geboden kunnen handhavenGa naar voetnoot17); en geheel dit volk zal naar zijne plaats in vrede wederkeeren. |
24. Quibus auditis, Moyses fecit omnia quae ille suggesserat. | 24. Toen hij dit gehoord had, deed Moses alles wat de ander hem had aangeradenGa naar voetnoot18). |
25. Et electis viris strenuis de cuncto Israel, constituit eos principes populi, tribunos, et centuriones, et quinquagenarios, et decanos. | 25. En na uit geheel Israël wakkere mannen te hebben uitgekozen, stelde hij hen tot vorsten des volks aan, tot stamoversten en honderdmannen en vijftigmannen en tienmannen. |
26. Qui judicabant plebem omni tempore: quidquid autem gravius erat, referebant ad eum, faciliora tantummodo judicantes. | 26. Dezen nu richtten het volk te allen tijde; alwat echter zwaarwichtiger was brachten zij voor hem en richtten alleen in lichtere zaken. |
27. Dimisitque cognatum suum: qui reversus abiit in terram suam. | 27. En hij liet zijnen aanverwant heengaan; en deze keerde terug en ging naar zijn land. |
- voetnoot1)
- Vgl. III noot 1 en II noot 20.
- voetnoot2)
- Vgl. IV noot 22 aan het einde.
- voetnoot3)
- Vgl. II noot 23.
- voetnoot4)
- Israël was thans in de nabijheid van Jethro's woonplaats gelegerd. Zie II noot 15. Waarschijnlijk vervulde Jethro zoo een vroeger gemaakte afspraak. Dat Moses daar zou terugkeeren, was zeker. Vgl. III 12.
- voetnoot5)
- Na de omhelzing vroegen zij wederkeerig, gelijk de grondtekst zegt, naar elkanders welstand. De handelwijze van Jethro en Moses was geheel overeenkomstig de eischen der oostersche beleefdheid, welke ook nu nog bij de Arabische stammen in eere is.
- voetnoot6)
- Jethro kende zeer waarschijnlijk reeds te voren den waren God, maar thans had hij Hem uit die wonderwerken op een nieuwe wijze leeren kennen.
- voetnoot7)
- Waarschijnlijk bedoelt Jethro, dat de grootheid des Heeren juist daardoor uitschitterde, dat zij, de Egyptenaren, trots gehandeld hadden tegen hen, tegen de Israëlieten. God zou zulke groote wonderen niet gedaan hebben, wanneer Egypte minder overmoedig en onrechtvaardig gehandeld had tegen Israël. Vgl. II Esd. IX 10. Volgens velen is Jethro's gezegde onvolledig. Zij vertalen den grondtekst: ‘Want daarmede, waarmede zij tegen hen overmoedig waren’... en vullen dan aan als nazin: ‘werden zij gestraft’. Egypte wilde Israël's kinderen door het water doen omkomen en God bereidde voor Egypte door het water den ondergang.
- voetnoot8)
- Brood te eten voor God beteekent: aan te zitten aan den heiligen maaltijd, welke na het brengen der offeranden volgde. Dat te allen tijde, ook vóór den Mosaïschen offerdienst, aan God geofferd werd, bleek genoeg uit de vroegere geschiedenis. Bij de brandoffers werd het vleesch van het offerdier ter eere van God geheel verbrand; bij de slachtoffers, waaronder hier bepaaldelijk ‘dankoffers’ te verstaan zijn, werd het vleesch voor een gedeelte verbrand, terwijl het overige tot een heilig feestmaal strekte voor hen, die geofferd hadden.
- voetnoot9)
- Gedurende den tocht was er weinig gelegenheid tot rechtspraak geweest en misschien gaf de op Amalec behaalde buit tot velerlei geschillen aanleiding. Overigens is het wel begrijpelijk, dat een enkel rechter voor zulk een groote menigte den ganschen dag noodig had.
- voetnoot10)
- Gods rechtspraak werd aan het volk kenbaar door de rechterlijke beslissing van Moses, Gods afgezant. Vgl. het volgende vers. De onmiddellijke tusschenkomst van God was alleen soms in moeielijke omstandigheden voor Moses noodig. Zie Num. XV 32-36.
- voetnoot11)
- De grondtekst kan vertaald worden: ‘Ontwijfelbaar zeker zult Gij uitgeput worden zoowel gij als het volk, dat bij u is’. De arbeid was niet alleen te zwaar voor Moses, maar kon ook het volk, moede van het wachten, er toe brengen zich zelf recht te verschaffen.
- voetnoot12)
- Het middelaarschap bij God betreffende de hoogere belangen en gewichtiger zaken, welke Gods rechtstreeksche beslissing noodig hebben, zij uwe taak.
- voetnoot13)
- De grondtekst heeft: ‘En maak hun de instellingen en de wetten duidelijk, en doe hen den weg kennen’ enz. Behalve middelaar bij God voor het volk zou hij ook tolk van God bij het volk zijn en aan Israël leeren als wetgever onder God, hoe het den Heer dienen en overeenkomstig diens wil zijn leven inrichten moest. De toepassing en handhaving dier leer in het dagelijksch leven zou later, althans in de gewone omstandigheden, aan anderen beter worden toevertrouwd. Zie de volgende verzen.
- voetnoot14)
- In wie waarheidszin enz. Volgens den grondtekst ‘mannen van waarheid, die gewinzucht haten’, d.i. rechtschapen en onomkoopbare mannen.
- voetnoot15)
- De grondtekst heeft: ‘en stel hen aan tot oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien’. Die benamingen kunnen streng letterlijk worden opgevat, zoodat een overste over duizend inderdaad over duizend Israëlieten met hunne familiën gezag had, maar zij kunnen ook als ruimer van beteekenis begrepen worden. Immers verschillende plaatsen in den grondtekst (Num. I 16; X 4, 30) wijzen aan, dat oudtijds het woord ‘duizend’ ook in de onbepaalde beteekenis van stam of stammenigte gebezigd werd. Daarom is het wel aannemelijk, dat ook de hier genoemde lagere getallen in verband met ‘duizend’ groepen van familiën zijn, wier aantal naar gelang van omstandigheden verschillend geweest is. Wellicht waren diegenen de oversten van duizend, die aan het hoofd stonden der stamafdeelingen of geslachten (mischpachot; zie Gen. XLVI noot 14), waarin elke stam gesplitst was, en werden hunne ondergeschikte medehelpers oversten van honderd enz. genoemd naar de meerdere of mindere uitgebreidheid van rechtsmacht, welke hun over de verschillende familiën, waaruit elke stamafdeeling bestond, gegeven was. Voor deze meening pleit nog, dat volgens Deut. I 13 de door Moses op raad van Jethro verordende indeeling inderdaad gebeurd is overeenkomstig de reeds bestaande indeeling der verschillende stammen. - Een soortgelijke splitsing van het gezag blijkt ook bij de regeling van het krijgswezen te zijn toegepast. Vgl. Num. XXXI 14.
- voetnoot16)
- Waarschijnlijk bleven later overeenkomstig dezen raad aan Moses' rechtspraak voorbehouden: 1 de zaken, die onmiddellijk God en godsdienst betroffen, 2 de in ieder rechtswezen gebeurlijke verzachtingen of ontheffingen, 3 de halsmisdaden, 4 die gedingen, waarvan de belanghebbenden in hooger beroep gingen.
- voetnoot17)
- De grondtekst: ‘zoo gij dit doet en God het u beveelt, zult gij het kunnen uithouden en ook al dit volk’ enz. Jethro geeft zijn raad in de veronderstelling en onder de voorwaarde, dat God het goedkeurt.
- voetnoot18)
- Hiermede gaf de groote Moses een voorbeeld van ootmoedige wijsheid, ieders navolging waardig. Zoo heeft God het beschikt, dat ook de meest verlichte en hoogst verheven mensch dikwijls den raad en de hulp van anderen noodig heeft.