De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVI.
|
1. Profectique sunt de Elim, et venit omnis multitudo filiorum Israel in desertum Sin, quod est inter Elim et Sinai: quintodecimo die mensis secundi, postquam egressi sunt de terra AEgypti. Sap. XI 2. | 1. En zij vertrokken van Elim en geheel de menigte der kinderen van Israël kwam in de woestijn van Sin, welke tusschen Elim en Sinaï is, op den vijftienden dag der tweede maand, nadat zij uit het land Egypte waren uitgetrokkenGa naar voetnoot1). |
2. Et murmuravit omnis congre- | 2. En geheel de verzameling der |
[pagina 277]
gatio filiorum Israel contra Moysen et Aaron in solitudine. | kinderen van Israël morde in de woestijn tegen Moses en Aäron. |
3. Dixeruntque filii Israel ad eos: Utinam mortui essemus per manum Domini in terra AEgypti, quando sedebamus super ollas carnium, et comedebamus panem in saturitate: cur eduxistis nos in desertum istud, ut occideretis omnem multitudinem fame? | 3. En de kinderen van Israël zeiden tot hen: Och, dat wij gestorven waren door de hand des HeerenGa naar voetnoot2) in het land Egypte, toen wij bij de vleeschpotten nederzaten en brood aten tot verzadiging toe; waarom hebt gij ons uitgevoerd in deze woestijn om geheel de menigte door den honger te doodenGa naar voetnoot3). |
4. Dixit autem Dominus ad Moysen: Ecce, ego pluam vobis panes de coelo: egrediatur populus, et colligat quae sufficiunt per singulos dies: ut tentem eum utrum ambulet in lege mea, an non. | 4. De Heer nu zeide tot Moses: Zie, Ik zal voor ulieden brood uit den hemel doen regenen; dat het volk uitga en verzamele hetgeen voor iederen dag genoeg is, opdat Ik hetzelve beproeve, of het in mijne wet zal wandelen of nietGa naar voetnoot4). |
5. Die autem sexto parent quod inferant: et sit duplum quam colligere solebant per singulos dies. | 5. Maar dat zij op den zesden dag toebereiden hetgeen zij inzamelen; en het zij het dubbele van hetgeen zij elken dag pleegden te verzamelen. |
6. Dixeruntque Moyses et Aaron ad omnes filios Israel: Vespere scietis quod Dominus eduxerit vos de terra AEgypti: | 6. En Moses en Aäron zeiden tot al de kinderen van Israël: Dezen avond zult gij wetenGa naar voetnoot5), dat de Heer u heeft uitgevoerd uit het land Egypte; |
7. Et mane videbitis gloriam Domini: audivit enim murmur vestrum contra Dominum: nos vero quid sumus, quia mussitastis contra nos? | 7. en in den morgen zult gij de heerlijkheid des Heeren zien, want Hij heeft uw gemor tegen den Heer gehoord; wij toch, wat zijn wij, dat gij gemompeld hebt tegen ons? |
8. Et ait Moyses: Dabit vobis Dominus vespere carnes edere, et mane panes in saturitate: eo quod audierit murmurationes vestras quibus murmurati estis contra eum: nos enim | 8. En Moses zeide: De Heer zal u dezen avond vleesch te eten geven en in den morgen brood tot verzadiging toe, omdat Hij uw morren gehoord heeft, waarmede |
[pagina 278]
quid sumus? nec contra nos est murmur vestrum, sed contra Dominum. | gij tegen Hem gemord hebt; want wij, wat zijn wij? Niet tegen ons is uw gemor, maar tegen den Heer. |
9. Dixit quoque Moyses ad Aaron: Dic universae congregationi filiorum Israel: Accedite coram Domino: audivit enim murmur vestrum. | 9. Ook zeide Moses tot Aäron: Zeg aan de gansche verzameling der kinderen van Israël: Nadert voor den HeerGa naar voetnoot6), want Hij heeft uw gemor gehoord. |
10. Cumque loqueretur Aaron ad omnem coetum filiorum Israel, respexerunt ad solitudinem: et ecce gloria Domini apparuit in nube. | 10. En toen Aäron tot geheel de vergadering der kinderen van Israël sprak, schouwden zij naar den kant der woestijn; en zie, de heerlijkheid des Heeren verscheen in de wolkGa naar voetnoot7). |
11. Locutus est autem Dominus ad Moysen, dicens: | 11. De Heer nu sprak tot Moses, zeggende: |
12. Audivi murmurationes filiorum Israel, loquere ad eos: Vespere comedetis carnes, et mane saturabimini panibus: scietisque quod ego sum Dominus Deus vester. | 12. Ik heb het morren der kinderen van Israël gehoord; zeg tot hen: Dezen avond zult gij vleesch eten en in den morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik ben de Heer, uw God. |
13. Factum est ergo vespere, et ascendens coturnix, cooperuit castra: mane quoque ros jacuit per circuitum castrorum. Num. XI 31. | 13. Het werd dan avond en er kwamen kwakkelen op en overdekten de legerplaatsGa naar voetnoot8); ook lag er in den morgen een dauw rondom de legerplaats. |
14. Cumque operuisset superficiem terrae, apparuit in solitudine minutum, et quasi pilo tusum in similitudinem pruinae super terram. Num. XI 7; Ps. LXXVII 24; Sap. XVI 20; Joann. VI 31. | 14. En toen deze de oppervlakte der aarde overdekt hadGa naar voetnoot9), vertoonde zich in de woestijn iets kleins en alsof het in den vijzel was stuk gestooten, dat geleek naar de rijp op de aarde. |
15. Quod cum vidissent filii Israel, dixerunt ad invicem: Manhu? quod significat: Quid est hoc? ignorabant enim quid esset. Quibus ait Moyses: Iste est panis, quem Dominus dedit vobis ad vescendum. I Cor. X 3. | 15. En toen de kinderen van Israël dit gezien hadden, zeiden zij tot elkander: Manhu? hetgeen beteekent: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. En Moses zeide hun: Dit is het brood, dat de Heer u te eten heeft gegevenGa naar voetnoot10). |
[pagina 279]
16. Hic est sermo, quem praecepit Dominus: Colligat unusquisque ex eo quantum sufficit ad vescendum: gomor per singula capita, juxta numerum animarum vestrarum quae habitant in tabernaculo sic tolletis. | 16. Dit is het woord, dat de Heer heeft geboden: Een ieder verzamele daarvan zooveel als genoeg is om te eten; eenen gomor voor ieder hoofdGa naar voetnoot11), volgens het aantal zielen, die in uwe tent wonen, zóó zult gij nemen. |
17. Feceruntque ita filii Israel: et collegerunt, alius plus, alius minus. | 17. En de kinderen van Israël deden aldus; en zij verzamelden, de een meer, de ander minder. |
18. Et mensi sunt ad mensuram gomor: nec qui plus collegerat, habuit amplius: nec qui minus paraverat, reperit minus: sed singuli juxta id quod edere poterant, congregaverunt. II Cor. VIII 15. | 18. En zij maten het volgens de maat van den gomor; en hij, die meer verzameld had, had niet meer; en hij, die minder had ingezameld, vond niet minder; maar een ieder had, overeenkomstig hetgeen hij kon etenGa naar voetnoot12) samengebracht. |
19. Dixitque Moyses ad eos: Nullus relinquat ex eo in mane. | 19. En Moses zeide tot hen: Niemand late er van over tot den morgenGa naar voetnoot13). |
20. Qui non audierunt eum, sed dimiserunt quidam ex eis usque mane, et scatere coepit vermibus, atque computruit: et iratus est contra eos Moyses. | 20. En zij luisterden niet naar hem, maar sommigen bewaarden er van tot den morgen; en het begon te krielen van wormen en het bedierf; en Moses werd tegen hen vertoornd. |
21. Colligebant autem mane singuli, quantum sufficere poterat ad vescendum: cumque incaluisset sol, liquefiebat. | 21. Zij nu verzamelden des morgens, een ieder zooveel als genoeg kon zijn om te eten; en wanneer de zon heet werd, versmolt het. |
22. In die autem sexta collegerunt cibos duplices, id est, duo gomor per singulos homines: venerunt autem omnes principes multitudinis, et narraverunt Moysi. | 22. Op den zesden dag nu verzamelden zij dubbel voedsel, dat is twee gomors voor iederen mensch; al de vorsten der menigte nu kwamen en verhaalden het aan MosesGa naar voetnoot14). |
[pagina 280]
23. Qui ait eis: Hoc est quod locutus est Dominus: Requies sabbati sanctificata est Domino cras: quodcumque operandum est, facite: et quae coquenda sunt coquite: quidquid autem reliquum fuerit, reponite usque in mane. | 23. En hij zeide hun: Dit is hetgeen de Heer heeft gesproken: De rust van den sabbat is morgen den Heer toegeheiligd; al wat er te arbeiden valt, doet het; en wat er te koken is, kookt het; en zooveel er overblijft, bewaart het tot den morgenGa naar voetnoot15). |
24. Feceruntque ita ut praeceperat Moyses, et non computruit, neque vermis inventus est in eo. | 24. En zij deden zoo, gelijk Moses bevolen had, en het bedierf niet en geen worm werd daarin gevonden. |
25. Dixitque Moyses: Comedite illud hodie, quia sabbatum est Domini: non invenietur hodie in agro. | 25. En Moses zeide: Eet dit heden, want het is de sabbat des Heeren; heden zal het op het veld niet gevonden worden. |
26. Sex diebus colligite: in die autem septimo sabbatum est Domini, idcirco non invenietur. | 26. Verzamelt het zes dagen, maar op den zevenden dag is het de sabbat des Heeren; daarom zal het niet gevonden worden. |
27. Venitque septima dies: et egressi de populo ut colligerent, non invenerunt. | 27. En de zevende dag kwam; en die van het volk uitgingen om te verzamelen, vonden het niet. |
28. Dixit autem Dominus ad Moysen: Usquequo non vultis custodire mandata mea, et legem meam? | 28. De Heer nu zeide tot Moses: Hoelang nog weigert gijlieden mijne bevelen en mijne wet te onderhoudenGa naar voetnoot16)? |
29. Videte quod Dominus dederit vobis sabbatum, et propter hoc die sexta tribuit vobis cibos duplices: maneat unusquisque apud semetipsum, nullus egrediatur de loco suo die septimo. | 29. Ziet! de Heer heeft u den sabbat gegeven en daarom schenkt Hij u op den zesden dag dubbel voedsel; een ieder blijve te huis, niemand ga uit van zijne plaatsGa naar voetnoot17) op den zevenden dag. |
[pagina 281]
30. Et sabbatizavit populus die septimo. | 30. En het volk hield sabbat op den zevenden dag. |
31. Appellavitque domus Israel nomen ejus Man: quod erat quasi semen coriandri album, gustusque ejus quasi similae cum melle. | 31. En het huis Israël noemde den naam er van Man; en het was als korianderzaad wit en zijn smaak was als van tarwebloem met honigGa naar voetnoot18). |
32. Dixit autem Moyses: Iste est sermo, quem praecepit Dominus: Imple gomor ex eo, et custodiatur in futuras retro generationes: ut noverint panem, quo alui vos in solitudine, quando educti estis de terra AEgypti. | 32. Moses nu zeide: Dit is het woord, dat de Heer heeft geboden: Vul er mede eenen gomor, en het worde bewaard voor de nakomende geslachten, opdat zij het brood mogen kennen, waarmede Ik ulieden gevoed heb in de woestijn, toen gij zijt uitgevoerd uit het land Egypte. |
33. Dixitque Moyses ad Aaron: Sume vas unum, et mitte ibi Man, quantum potest capere gomor: et repone coram Domino ad servandum in generationes vestras: | 33. En Moses zeide tot Aäron: Neem eene vaas en doe er Man in, zooveel als een gomor kan bevatten, en stel het voor den Heer ter bewaring voor uwe geslachten, |
34. Sicut praecepit Dominus Moysi. Posuitque illud Aaron in taberna culo reservandum. | 34. gelijk de Heer aan Moses geboden heeft. En Aäron plaatste het in den tabernakelGa naar voetnoot19) ter bewaring. |
35. Filii autem Israel comederunt Man quadraginta annis, donec venirent in terram habitabilem: hoc cibo aliti sunt, usquequo tangerent fines terrae Chanaan. Jos. V 12; Esdr. IX 21; Judith V 15. | 35. De kinderen van Israël nu hebben het Man veertig jaren gegeten, totdat zij in bewoonbaar land kwamen; met deze spijze zijn zij gevoed, totdat zij de grenzen bereikten van het land ChanaänGa naar voetnoot20). |
36. Gomor autem decima pars est ephi. | 36. De gomor nu is het tiende deel van de ephiGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- Tusschen Elim en de woestijn van Sin werden nog, gelijk Num. XXXIII 10 meldt, de tenten opgeslagen bij de Roode Zee, welke zich aan hunne rechterzijde uitstrekte. - Op den vijftienden dag enz., juist ééne maand alzoo na den uittocht.
- voetnoot2)
- Door de hand des Heeren, evenals, de eerstgeborenen der Egyptenaren.
- voetnoot3)
- De Israëlieten bezaten wel talrijke kudden, maar hielden die voornamelijk om de melk en de wol. Waarschijnlijk moest zich de groote menigte, evenals dit bij vele oude volken placht te geschieden, met het vleesch van op de jacht gedoode dieren vergenoegen en werd het slachtvee alleen door de aanzienlijken en slechts nu en dan bij feestelijke gelegenheden ook door het gewone volk gegeten. Overigens ware de verzadiging van zulk een talrijk leger met het vleesch der kudden de vernietiging van den veestapel geweest. Schijnbaar redelijker kan het verlangen naar brood geweest zijn, daar mogelijk de medegenomen voorraad graan was opgeteerd.
- voetnoot4)
- God zou aan het volk eene gelegenheid geven tot gehoorzame opvolging zijner voorschriften en zoo ging Hij het beproeven.
- voetnoot5)
- Wel wisten zij dit, al hadden zij hunne redding aan Moses en Aäron verweten (v. 3), maar door een nieuw wonder zouden zij op een nieuwe wijze gedrongen worden dit te erkennen.
- voetnoot6)
- Geheel de menigte moest zich keeren naar de wolkzuil en dichter toetreden. Te veel reeds was God, die zich daar op zoo wonderbare wijze openbaarde, door Israël vergeten, gelijk het gemor bewees.
- voetnoot7)
- In de wolk, die vóór het leger, dieper in de woestijn van Sin hing, schitterde waarschijnlijk een heldere lichtgloed als weerschijn van Gods majesteit.
- voetnoot8)
- De hier genoemde kwakkelen of wachtels zijn misschien gewone kwartels geweest, welke, alhoewel trekvogels, zwaar van vlucht zijn en dikwijls, bij het trekken met groote zwermen, van vermoeienis nedervallen. Nog heden worden de kwartels in menigte op het Sinaïtische schiereiland aangetroffen.
- voetnoot9)
- Volgens den grondtekst niet, toen de dauw de aarde overdekt had, maar ‘toen de dauwlaag was opgetrokken’.
- voetnoot10)
- Het zoogenaamde manna der Arabische woestijn heeft met de hier beschreven Godsgave alleen den naam gemeen, gelijk reeds de vraag der Israëlieten genoeg betuigt. Het Arabische manna is een bekend voortbrengsel der natuur, dat gedurende enkele maanden, na voorafgeganen regen en slechts in kleine hoeveelheid, uit een struikgewas druipt om door de Arabieren verzameld en als toespijs bij wijze van honig gebruikt te worden. Ook is het niet wit, maar geelachtig van kleur en heeft meer genezende dan voedende kracht. - De verklaring van Manhu werd door de Vulgaat in overeenstemming met de Septuagintvertaling in den tekst gevoegd.
- voetnoot11)
- De gomor (Hebr. oͤmer) was geen bepaalde maat, maar een schoteltje of beker, een stuk huisraad, dat in elk huisgezin te vinden was en welks inhoud gelijk stond met het tiende van de maat ephi, Hebr. ‘epha’ (v. 36). Omdat de gomor geen maat is, komt dit woord dan ook nergens elders meer voor: waar het tiende van een epha moet worden uitgedrukt, heet dit altijd met eene omschrijving ‘tiende van een epha’ of eenvoudig ‘tiende deel’. Vgl. bijv. Lev. V 11.
- voetnoot12)
- Er zijn er, die dit verstaan van de gelijke verdeeling, welke na de inzameling geschied zou zijn door de oversten des volks, maar hiervan blijkt niets uit het bijbelverhaal. Veeleer doet alles denken aan een wonderbare beschikking Gods.
- voetnoot13)
- Israël moest zoo leeren met het dagelijksch brood tevreden te zijn en voor de toekomst op God te vertrouwen.
- voetnoot14)
- Dat zij dubbel voedsel verzamelden, gebeurde wellicht niet op bevel van Moses, maar volgens Gods bijzondere bestiering. Althans de vorsten des volks, die het oppertoezicht hadden, schijnen van een bevel onkundig te zijn geweest en de zaak niet begrepen te hebben. Volgens anderen echter was het bevel reeds gegeven, zie v. 5, en verhaalden de vorsten slechts, dat het volk gehoorzaamd had, waarop hun de tot hiertoe verborgen reden van het goddelijk gebod werd geopenbaard.
- voetnoot15)
- Wat ter toebereiding van het manna (Vgl. Num. XI 8) dienstig of noodig was, moest op den zesden dag geschieden. Hetgeen van het toebereide manna dien dag overbleef, was voor den volgenden sabbatdag. Uit dit vers, in verband met het vervolg tot v. 30, blijkt, dat de sabbatviering, welke waarschijnlijk van de oudste tijden dagteekent (Gen. II 3), tijdens het verblijf in Egypte tot verval en in vergetelheid was gekomen. Het oude gebod van God werd thans vernieuwd om later op Sinaï zoo plechtig en nadrukkelijk mogelijk als goddelijke wet voor altijd te worden vastgesteld. - Zooals te dezer plaatse en reeds in v. 5 te kennen wordt gegeven, moest de rust van den sabbat zeer streng worden opgevat. Vgl. XII noot 17 aan het einde.
- voetnoot16)
- Zoo waren dan de voorschriften aangaande het manna inderdaad eene beproeving. Vgl. v. 4.
- voetnoot17)
- Gelijk Lev. XXIII 3 in den grondtekst zegt, moest de sabbat met een heilige, samenroeping of godsdienstige vergadering des volks gevierd worden. Derhalve mocht Israël op den sabbat wel buiten de tenten gaan, maar niet buiten het legerkamp om daar manna te zoeken of anderen dagelijkschen arbeid te verrichten.
- voetnoot18)
- Het had de kleur van het witachtige korianderzaad. Volgens anderen echter had het witte man of manna den vorm van korianderzaad, dat door zijn grauwe kleur van het manna verschilde. Vgl. Num. XI 7. Over den kostelijken smaak van het hemelbrood spreekt ook Sap. XVI 20. Het blanke en zoete en van den hemel nedergedaalde manna, dat op zoo wonderbare wijze het volk Gods in de woestijn voedde, is een heerlijke afbeelding van het H. Sacrament des altaars. Zie Joan. VI 48-59.
- voetnoot19)
- Hetgeen v. 32-34 verhaald wordt geschiedde eerst, nadat de tabernakel gebouwd was. Het werd hier echter opzettelijk tusschengevoegd, evenals het bericht van v. 35, opdat de geschiedenis van het manna voltooid zoude zijn.
- voetnoot20)
- Mogelijk is dit aanvullend bericht hier later ingevoegd. Zie Jos. V 12. Maar ook Moses zelf kan het, de gave der profetie nog buiten beschouwing gelaten, vóór zijnen dood hebben opgeteekend. Toen hij, door God hiervan onderricht, ging sterven, was het veertigste jaar van den manna-regen begonnen en wist hij niet alleen, dat nu, bijkans onmiddellijk na zijnen dood, het woestijnleven zou eindigen, maar ook dat dientengevolge de manna-regen zou ophouden.
- voetnoot21)
- Ten einde ook aan de latere geslachten te doen begrijpen met welk een mildheid God zijn wonderbrood had gegeven, wordt hier de inhoud van den gomor door vergelijking met een bekende maat aangegeven. De gomor mag niet verward worden met den chomer, een bij Israël gebruikelijke maat. Zie bijv. Lev. XXVII 16 in den grondtekst. Vgl. verder noot 11.