De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIII.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Sanctifica mihi omne primoge- | 2. Heilig Mij al het eerstgeborene, |
[pagina 264]
nitum quod aperit vulvam in filiis Israel, tam de hominibus quam de jumentis: mea sunt enim omnia. Infra XXXIV 19; Lev. XXVII 26; Num. VIII 16; Luc. II 23. | dat den moederschoot opent, onder de kinderen van Israël, zoowel van de menschen als van de dieren, want MijnerGa naar voetnoot1) is alles. |
3. Et ait Moyses ad populum: Mementote diei hujus in qua egressi estis de AEgypto et de domo servitutis, quoniam in manu forti eduxit vos Dominus de loco isto: ut non comedatis fermentatum panem. | 3. En Moses zeide tot het volk: Gedenkt dezen dag, waarop gij zijt uitgetrokken uit Egypte en uit het huis der slavernij, want met sterke hand heeft de Heer u uit deze plaats gevoerd; eet derhalve geen gedeesemd broodGa naar voetnoot2). |
4. Hodie egredimini mense novarum frugum. | 4. Heden trekt gij uit in de maand der nieuwe vruchtenGa naar voetnoot3). |
5. Cumque introduxerit te Dominus in terram Chananaei et Hethaei et Amorrhaei et Hevaei et Jebusaei, quam juravit patribus tuis ut daret tibi, terram fluentem lacte et melle, celebrabis hunc morem sacrorum mense isto. | 5. En wanneer de Heer u zal hebben binnengevoerd in het land des Chananeërs en des Hetheërs en des Amorrheërs en des Heveërs en des Jebuseërs, hetwelk Hij aan uwe vaderen gezworen heeft u te zullen geven, een land, dat overvloeit van melk en honig, zult gij dit heilig gebruik in die maand vieren. |
6. Septem diebus vesceris azymis: et in die septimo erit solemnitas Domini. | 6. Zeven dagen zult gij ongedeesemd brood eten; en op den zevenden dag zal het een feestdag des Heeren zijnGa naar voetnoot4). |
7. Azyma comedetis septem diebus: non apparebit apud te aliquid fermentatum, nec in cunctis finibus tuis. | 7. Ongedeesemd brood zult gij zeven dagen eten; er zal niets gedeesemds gezien worden bij u noch binnen al uwe grenspalen. |
8. Narrabisque filio tuo in die illo, dicens: Hoc est quod fecit mihi Dominus quando egressus sum de AEgypto. | 8. En gij zult aan uwen zoon op dien dag verhalen en zeggen: Dit heeft de Heer mij gedaan, toen ik ben uitgetrokken uit Egypte. |
9. Et erit quasi signum in manu tua, et quasi monumentum ante oculus tuos: et ut lex Domini sem- | 9. En het zal zijn als een teeken in uwe hand en als een gedachtenis voor uwe oogenGa naar voetnoot5), en opdat de |
[pagina 265]
per sit in ore tuo, in manu enim forti eduxit te Dominus de AEgypto. | wet des Heeren altijd zij in uwen mond, want met sterke hand heeft de Heer u uitgevoerd uit Egypte. |
10. Custodies hujuscemodi cultum statuto tempore a diebus in dies. | 10. Gij zult deze viering op den gezetten tijd onderhouden van jaar tot jaarGa naar voetnoot6). |
11. Cumque introduxerit te Dominus in terram Chananaei, sicut juravit tibi et patribus tuis, et dederit tibi eam: | 11. En wanneer de Heer u in het land van den Chananeër zal hebben binnengevoerdGa naar voetnoot7), gelijk Hij aan u en aan uwe vaderen gezworen heeft, en het aan u gegeven zal hebben, |
12. Separabis omne quod aperit vulvam Domino, et quod primitivum est in pecoribus tuis: quidquid habueris masculini sexus, consecrabis Domino. Infra XXII 29 et XXXIV 19; Ez. XLIV 30. | 12. zult gij voor den Heer afzonderen al wat den moederschoot opent en wat eerstgeboren is onder uwe kudden; al wat gij zult hebben van het mannelijk geslacht, zult gij den Heer toewijden. |
13. Primogenitum asini mutabis ove: quod si non redemeris, interficies. Omne autem primogenitum hominis de filiis tuis, pretio redimes. | 13. Het eerstgeborene van den ezel zult gij verwisselen met een schaap; bijaldien gij het niet gelost hebt, zult gij het dooden. Maar al het eerstgeborene van den mensch onder uwe kinderen zult gij voor geld loskoopenGa naar voetnoot8). |
14. Cumque interrogaverit te filius tuus cras, dicens: Quid est hoc? respondebis ei: In manu forti eduxit nos Dominus de terra AEgypti, de domo servitutis. | 14. En wanneer uw zoon u morgenGa naar voetnoot9) zal ondervragen, zeggende: Wat is dat? dan zult gij hem antwoorden: Met sterke hand heeft ons de Heer uitgevoerd uit het land Egypte, uit het huis der slavernij. |
15. Nam cum induratus esset Pharao, et nollet nos dimittere, occidit Dominus omne primogenitum in terra AEgypti a primogenito hominis usque ad primogenitum jumentorum: idcirco immolo Domino omne quod aperit vulvam masculini sexus, et omnia primogenita filiorum meorum redimo. | 15. Want toen Pharao verhard was en ons niet wilde laten heengaan, heeft de Heer al het eerstgeborene in het land Egypte gedood, van het eerstgeborene des menschen tot het eerstgeborene van het vee; daarom offer ik den Heer al wat van het mannelijk geslacht den moederschoot opent, en los ik al het eerstgeborene mijner zonen. |
16. Erit igitur quasi signum in | 16. Het zal dan zijn als een teeken |
[pagina 266]
manu tua, et quasi appensum quid, ob recordationem, inter oculos tuos: eo quod in manu forti eduxit nos Dominus de AEgypto. Deut. VI 8. | in uwe hand en als iets, dat ter herinnering tusschen uwe oogen hangt, omdat de Heer met sterke hand ons heeft uitgevoerd uit Egypte. |
17. Igitur cum emisisset Pharao populum, non eos duxit Deus per viam terrae Philisthiim quae vicina est: reputans ne forte poeniteret eum, si vidisset adversum se bella consurgere, et reverteretur in AEgyptum. | 17. Toen dan Pharao het volk had laten vertrekken, voerde God hen niet langs den weg van het land der Philistijnen, welke in de nabijheid is, wijl Hij gedacht, dat het mogelijk berouw zou krijgen, zoo het oorlogen tegen zich zag oprijzen, en naar Egypte terug zou keerenGa naar voetnoot10). |
18. Sed circumduxit per viam deserti, quae est juxta Mare rubrum: et armati ascenderunt filii Israel de terra AEgypti. | 18. Maar Hij voerde het met een omweg langs den weg der woestijn, welke bij de Roode Zee is, en gewapend trokken de kinderen van Israël op uit het land EgypteGa naar voetnoot11). |
19. Tulit quoque Moyses ossa Joseph secum: eo quod adjurasset filios Israel, dicens: Visitabit vos Deus, efferte ossa mea hinc vobiscum. Gen. L 24. | 19. Moses nam ook de beenderen van JosephGa naar voetnoot12) met zich, omdat deze de kinderen van Israël bezworen had, zeggende: God zal u bezoeken; voert mijne beenderen van hier met u. |
20. Profectique de Socoth castrametati sunt in Etham in extremis finibus solitudinis. | 20. En van Socoth voortgetrokken, legerden zij zich te Etham aan de uiterste grenzen der woestijnGa naar voetnoot13). |
21. Dominus autem praecedebat eos ad ostendendam viam per diem in columna nubis, et per noctem in columna ignis: ut dux esset itineris utroque tempore. Num. XIV 14; Deut. I 33; II Esdr. IX 19; I Cor. X 1. | 21. De Heer nu ging voor hen uit om den weg te wijzen, bij dag in eene wolkzuil en bij nacht in eene vuurzuil, om leidsman op de reis te zijn te beider tijdeGa naar voetnoot14). |
[pagina 267]
22. Nunquam defuit columna nubis per diem, nec columna ignis per noctem, coram populo. | 22. Nooit ontbrak de wolkzuil bij dag noch de vuurzuil bij nacht voor het aangezicht van het volk. |
- voetnoot1)
- De heiliging van al het eerstgeborene of zijne toewijding aan Jehova staat in innig verband met het Paaschfeest, omdat God toen het eerstgeborene van Israël spaarde. Waarschijnlijk is reeds te Socoth dit voorschrift gegeven.
- voetnoot2)
- Het gebod van het ongedeesemde is derhalve nog tijdens den uittocht uitgevaardigd. Vgl. XII noot 15.
- voetnoot3)
- De grondtekst: ‘in de maand Abib’. Vgl. XII noot 2.
- voetnoot4)
- De wet van het ongedeesemde is hier meer beknopt herhaald. Vgl. XII 16. De feestelijke viering van den eersten der zeven dagen wordt niet in het bijzonder vermeld, wijl wel een ieder begreep, dat deze uiteraard verplichtend was.
- voetnoot5)
- Waarschijnlijk aan het gebruik om eenen ring aan de hand en sieraden op het voorhoofd tusschen de oogen te dragen is dit spreekwoordelijk gezegde ontleend, dat aanduidt met welk een groote zorg Israël altijd de gedachtenis aan Gods weldaden moest bewaren. Later maakten zich de Israëlieten, deze woorden in letterlijken zin opvolgend, bid- en gedenkcedels aan hoofd en handen, de zoogenaamde ‘tephillin’ of ‘phylacteria’.
- voetnoot6)
- Letterlijk: ‘van dagen tot dagen’, d.i. zoo dikwijls de bepaalde dagen terugkeeren.
- voetnoot7)
- Zooals hier blijkt, werd de wet van de eerstgeboorte vooral met het oog op de toekomst in het land Chanaän gegeven. Evenwel was zij reeds in de woestijn verplichtend. Vgl. Num. III 40; XVIII 15, 16.
- voetnoot8)
- De ezel werd een onrein dier geacht en mocht daarom niet geofferd worden. - Later werd een losprijs van vijf sikkels voor het eerstgeborene van den mensch bepaald. Vgl. Num. III 47.
- voetnoot9)
- Morgen beteekent ‘in de toekomst’, evenals gisteren en eergisteren ‘in het verleden’ beteekent. Vgl. Gen. XXXI 2.
- voetnoot10)
- De naaste weg van Egypte naar Chanaän liep in noordoostelijke richting langs de kust der Middellandsche Zee naar het zuidwestelijk gedeelte van Chanaän, waar de Israëlieten, dien weg volgend, bij Gaza door de krijgshaftige Philistijnen zouden zijn opgewacht. Lichtelijk dan konden de voor den oorlog nog niet geoefende kinderen van Israël spoedig zijn afgeschrikt en den terugtocht naar Egypte ondernomen hebben. Vgl. Num. XIV 4. Hunne kleinmoedigheid ontziende, wees God een anderen weg aan.
- voetnoot11)
- In oostelijke richting trokken zij voort (zie XIV 2) gewapend of wel, gelijk de grondtekst heeft, ‘toegerust’, te weten wel toegerust voor den tocht.
- voetnoot12)
- Waarschijnlijk werden ook de beenderen der andere zonen van Jacob toen medegenomen. Zie Act. VII 16.
- voetnoot13)
- Etham lag zeker oostwaarts, immers aan de uiterste grenzen der woestijn van Arabië, waarschijnlijk ten noorden van het hedendaagsche Suez. Wellicht behoorde het tot de versterkte plaatsen, in het Egyptisch ‘hetam’ genaamd, welke door de Egyptenaren langs de woestijngrenzen gebouwd waren ter beveiliging tegen de Arabische stammen.
- voetnoot14)
- Een enkele zuilvormige wolk, te gelijk vuur- en wolkzuil (XIV 19) of de wolk (Num. IX 21). Des daags was die wolk donker, terwijl zij in het duister straalde als vuur. In die wolk woonde op bijzondere wijze Jehova of was de engel, die Hem in het Oude Verbond vertegenwoordigde.