De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XII.
|
1. Dixit quoque Dominus ad Moysen et Aaron in terra AEgypti: | 1. Ook zeide de Heer tot Moses en Aäron in het land EgypteGa naar voetnoot1): |
2. Mensis iste, vobis principium mensium: primus erit in mensibus anni. | 2. Deze maand zal voor ulieden begin der maanden zijn; eerste zal zij zijn onder de maanden van het jaarGa naar voetnoot2). |
3. Loquimini ad universum coetum filiorum Israel, et dicite eis: Decima die mensis hujus tollat unusquisque agnum per familias et domos suas. | 3. Spreekt tot de gansche vergadering der kinderen van IsraëlGa naar voetnoot3) en zegt hun: Op den tienden dag dezer maand neme een ieder een lam overeenkomstig zijne familiën en huizenGa naar voetnoot4). |
4. Sin autem minor est numerus ut sufficere possit ad vescendum agnum, assumet vicinum suum qui junctus est domui suae, juxta nu- | 4. Zoo echter het getal te gering is om toereikend te kunnen zijn voor het eten van een lam, zal hij zijnen gebuur, die naast zijn huis woont, |
[pagina 256]
merum animarum quae sufficere possunt ad esum agni. | er bij nemen volgens het getal van zielen, die toereikend kunnen zijn voor het eten van een lamGa naar voetnoot5). |
5. Erit autem agnus absque macula, masculus, anniculus: juxta quem ritum tolletis et hoedum. | 5. Het lam nu zal zijn zonder smet, van het mannelijk geslacht, éénjarig; en volgens dit voorschrift kunt gij ook een geitebokje nemenGa naar voetnoot6). |
6. Et servabitis eum usque ad quartam decimam diem mensis hujus: immolabitque eum universa multitudo filiorum Israel ad vesperam. Deut. XVI 6. | 6. En gij zult het bewaren tot den veertienden dag dezer maand; en de gansche menigte der kinderen van Israël zal het tegen den avond slachtenGa naar voetnoot7). |
7. Et sument de sanguine ejus, ac ponent super utrumque postem, et in superliminaribus domorum, in quibus comedent illum. | 7. En zij zullen van zijn bloed nemen en het doen op de beide deurposten en op de bovendrempels van de huizen, in welke zij het zullen etenGa naar voetnoot8). |
8. Et edent carnes nocte illa assas igni, et azymos panes cum lactucis agrestibus. | 8. En zij zullen dien nacht het vleesch eten, gebraden aan het vuur, en ongedeesemde brooden met wilde latuweGa naar voetnoot9). |
9. Non comedetis ex eo crudum quid, nec coctum aqua, sed tantum assum igni: caput cum pedibus ejus et intestinis vorabitis. | 9. Niet zult gij daarvan iets rauw en in het water gekookt, maar alleen aan het vuur gebraden, eten; zijn kop met de pooten en de ingewanden zult gij nuttigen. |
[pagina 257]
10. Nec remanebit quidquam ex eo usque mane: si quid residuum fuerit, igne comburetis. | 10. En er zal niets daarvan overblijven tot den morgen; zoo er iets overgeschoten is, zult gij het in het vuur verbrandenGa naar voetnoot10). |
11. Sic autem comedetis illum: Renes vestros accingetis, et calceamenta habebitis in pedibus, tenentes baculos in manibus, et comedetis festinanter: est enim Phase (id est transitus) Domini. | 11. Aldus nu zult gij het eten: Uwe lendenen zult gij omgorden en schoeisel zult gij aan de voeten hebben, den staf in de hand houdend, en gij zult haastelijk etenGa naar voetnoot11); want het is het Paschen (dat is de voorbijgang) des HeerenGa naar voetnoot12). |
12. Et transibo per terram AEgypti nocte illa, percutiamque omne primogenitum in terra AEgypti ab homine usque ad pecus: et in cunctis diis AEgypti faciam judicia, ego Dominus. | 12. En Ik zal door het land Egypte gaan in dien nacht en al het eerstgeborene in het land Egypte slaan van den mensch tot het vee; en over al de goden van Egypte zal Ik gerichten houdenGa naar voetnoot13), Ik de Heer. |
13. Erit autem sanguis vobis in signum in aedibus in quibus eritis: et videbo sanguinem, et transibo vos: nec erit in vobis plaga dis- | 13. Het bloed nu zal voor u tot een teeken zijn aan de huizen, in welke gij zult zijn, en Ik zal het bloed zien en u voorbijgaanGa naar voetnoot14); en |
[pagina 258]
perdens quando percussero terram AEgypti. | er zal onder u geen verdervende plaag zijn, wanneer Ik het land Egypte zal slaan. |
14. Habebitis autem hunc diem in monumentum: et celebrabitis eam solemnem Domino in generationibus vestris cultu sempiterno. | 14. Gij nu zult dezen dag tot gedenkdag houden en dien als feestdag voor den Heer vieren in uwe geslachten met een altoosdurende viering. |
15. Septem diebus azyma comedetis: in die primo non erit fermentum in domibus vestris: quicumque comederit fermentatum, peribit anima illa de Israel, a primo die usque ad diem septimum. | 15. Zeven dagen zult gij ongedeesemd brood etenGa naar voetnoot15); op den eersten dag zal er geen zuurdeesem in uwe huizen meer zijn; al wie gedeesemd brood eet van den eersten dag tot den zevenden dag, vergaan zal die ziel uit IsraëlGa naar voetnoot16). |
16. Dies prima erit sancta atque solemnis, et dies septima eadem festivitate venerabilis: nihil operis facietis in eis, exceptis his, quae ad vescendum pertinent. | 16. De eerste dag zal heilig en plechtig zijn en de zevende dag moet met dezelfde feestelijkheid geeerd worden; geenerlei werk zult gij op die dagen doen, uitgenomen hetgeen het eten betreftGa naar voetnoot17). |
17. Et observabitis azyma: in eadem enim ipsa die educam exercitum vestrum de terra AEgypti, et custodietis diem istum in generationes vestras ritu perpetuo. | 17. En gij zult het ongedeesemde onderhouden, want juist op dien zelfden dag zal Ik uw heerleger uit het land Egypte uitvoerenGa naar voetnoot18); en gij zult dien dag houden in uwe geslachten volgens eeuwigdurend voorschrift. |
18. Primo mense, quartadecima die mensis ad vesperam comedetis azyma usque ad diem vigesimam primam ejusdem mensis ad vesperam. Lev. XXIII 5; Num. XXVIII 16. | 18. In de eerste maand, den veertienden dag der maand, tegen den avond, zult gij ongedeesemd brood eten tot op den een en twintigsten dag van dezelfde maand tegen den avond. |
19. Septem diebus fermentum non invenietur in domibus vestris: qui | 19. Zeven dagen lang zal er geen zuurdeesem in uwe huizen gevon- |
[pagina 259]
comederit fermentatum, peribit anima ejus de coetu Israel, tam de advenis quam de indigenis terrae. | den worden; wie gedeesemd brood zal eten, diens ziel zal vergaan uit de vergadering van Israël, zoowel van aankomelingen als van inboorlingen des landsGa naar voetnoot19). |
20. Omne fermentatum non comedetis: in cunctis habitaculis vestris edetis azyma. | 20. Niets, dat gedeesemd is, zult gij eten; in al uwe woonplaatsen zult gij ongedeesemd brood eten. |
21. Vocavit autem Moyses omnes seniores filiorum Israel, et dixit ad eos: Ite tollentes animal per familias vestras, et immolate Phase. | 21. Moses nu riep al de oudsten der kinderen van Israël en zeide tot hen: Gaat, neemt een dier volgens uwe familiën en slacht het Paschen. |
22. Fasciculumque hyssopi tingite in sanguine qui est in limine, et aspergite ex eo superliminare, et utrumque postem: nullus vestrum egrediatur ostium domus suae usque mane. Hebr. XI 28. | 22. En doopt een bundeltje hysop in het bloed, dat op den drempel isGa naar voetnoot20), en besprenkelt daarmede den bovendrempel en de beide deurposten; niemand uwer ga buiten de deur van zijn huis tot aan den morgenGa naar voetnoot21). |
23. Transibit enim Dominus percutiens AEgyptios: cumque viderit sanguinem in superliminari, et in utroque poste, transcendet ostium domus, et non sinet percussorem ingredi domos vestras et laedere. | 23. Want de Heer zal, de Egyptenaren slaande, voorbijgaan, en wanneer Hij het bloed aan den bovendrempel en aan de beide deurposten zien zal, dan zal Hij de deur van het huis overslaan en den verdelgerGa naar voetnoot22) niet toestaan om uwe huizen binnen te gaan en leed te doen. |
24. Custodi verbum istud legitimum tibi et filiis tuis usque in aeternum. | 24. Onderhoud dit woord als wet voor u en voor uwe kinderen tot in eeuwigheidGa naar voetnoot23). |
25. Cumque introieritis terram, quam Dominus daturus est vobis ut pollicitus est, observabitis ceremonias istas. | 25. En wanneer gij in het land zult zijn gekomen, dat de Heer aan ulieden zal geven, gelijk Hij beloofd heeft, zult gij die plechtigheden onderhouden. |
[pagina 260]
26. Et cum dixerint vobis filii vestri: Quae est ista religio? | 26. En wanneer uwe kinderen tot u zullen zeggen: Wat is deze godsdienstviering? |
27. Dicetis eis: Victima transitus Domini est, quando transivit super domos filiorum Israel in AEgypto percutiens AEgyptios, et domos nostras liberans. Incurvatusque populus adoravit. | 27. dan zult gij hun zeggen: Het is het offer van den voorbijgang des Heeren, toen Hij de huizen der kinderen van Israël in Egypte voorbijging, de Egyptenaren slaande en onze huizen vrijwarend. En het volk boog neder en aanbad. |
28. Et egressi filii Israel fecerunt sicut praeceperat Dominus Moysi et Aaron. | 28. En de kinderen van Israël gingen henen en deden, gelijk de Heer aan Moses en Aäron geboden had. |
29. Factum est autem in noctis medio, percussit Dominus omne primogenitum in terra AEgypti, a primogenito Pharaonis, qui in solio ejus sedebat, usque ad primogenitum captivae quae erat in carcere, et omne primogenitum jumentorum. Supra XI 5; Sap. XVIII 5. | 29. Het geschiedde nu te middernacht, dat de Heer al het eerstgeborene in het land Egypte sloeg, van Pharao's eerstgeborene, die op zijnen troon zatGa naar voetnoot24), tot den eerstgeborene der gevangene, welke in den kerker was, en al het eerstgeborene van het vee. |
30. Surrexitque Pharao nocte, et omnes servi ejus, cunctaque AEgyptus: et ortus est clamor magnus in AEgypto: neque enim erat domus in qua non jaceret mortuus. | 30. En Pharao stond in den nacht op en al zijne dienstknechten en geheel Egypte, en er ontstond een groot geschrei in Egypte, want er was geen huis, waarin geen doode lag. |
31. Vocatisque Pharao Moyse et Aaron nocte, ait: Surgite et egredimini a populo meo, vos et filii Israel: ite, immolate Domino sicut dicitis. | 31. En Pharao, na Moses en Aäron in den nacht te hebben geroepen, zeide tot hen: Maakt u op en gaat weg van mijn volk, gij en de kinderen van Israël; gaat, offert aan den Heer, gelijk gij zegt. |
32. Oves vestras et armenta assumite ut petieratis, et abeuntes benedicite mihi. | 32. Neemt uwe schapen en runderen mede, gelijk gij gevraagd hebt, en zegent mij bij uw weggaanGa naar voetnoot25). |
33. Urgebantque AEgyptii populum de terra exire velociter, dicentes: Omnes moriemur. | 33. En de Egyptenaren drongen het volk om met spoed uit het land te gaan, zeggende: Allen zullen wij sterven. |
34. Tulit igitur populus conspersam farinam antequam fermenta- | 34. Het volk dan nam beslagen meel, eer het gedeesemd was, en |
[pagina 261]
retur: et ligans in palliis, posuit super humeros suos. | bond het in de opperkleederenGa naar voetnoot26) en legde het op zijne schouderen. |
35. Feceruntque filii Israel sicut praeceperat Moyses: et petierunt ab AEgyptiis vasa argentea et aurea, vestemque plurimam. Supra III 22; XI 2; Ps. CIV 37. | 35. En de kinderen van Israël deden, gelijk Moses geboden had, en vroegen van de Egyptenaars zilveren en gouden sieraden en zeer vele kleederen. |
36. Dominus autem dedit gratiam populo coram AEgyptiis ut commodarent eis: et spoliaverunt AEgyptios. | 36. De Heer nu deed het volk gunst vinden bij de Egyptenaren, zoodat zij het hun verleendenGa naar voetnoot27); en zij beroofden de Egyptenaren. |
37. Profectique sunt filii Israel de Ramesse in Socoth, sexcenta fere millia peditum virorum, absque parvulis. | 37. En de kinderen van Israël vertrokken uit Ramesses naar Socoth, ongeveer zeshonderd duizend mannen te voet behalve de kinderenGa naar voetnoot28). |
38 Sed et vulgus promiscuum innumerabile ascendit cum eis, oves et armenta et animantia diversi generis multa nimis. | 38. Maar ook een ontelbare menigte van allerlei volkGa naar voetnoot29) trok met hen op, schapen en runderen en dieren van allerhande soort in uitermate groot getal. |
39. Coxeruntque farinam, quam dudum de AEgypto conspersam tulerant: et fecerunt subcinericios panes azymos: neque enim poterant | 39. En zij bakten het meel, dat zij, nadat het te voren beslagen was, uit Egypte hadden medegegevoerdGa naar voetnoot30); en zij maakten onder de |
[pagina 262]
fermentari cogentibus exire AEgyptiis, et nullam facere sinentibus moram: nec pulmenti quidquam occurrerat praeparare. | asch gebakken ongedeesemde brooden, want deze konden niet gedeesemd worden, daar de Egyptenaren tot vertrekken drongen en geenerlei vertoef toelieten; en ook was er geen mogelijkheid geweest om eenigen teerkost te bereiden. |
40. Habitatio autem filiorum Israel qua manserunt in AEgypto, fuit quadringentorum triginta annorum. Gen. XV 13; Gal. III 17. | 40. De verblijftijd nu der kinderen van Israël, dien zij metterwoon in Egypte hebben doorgebracht, was vierhonderd en dertig jarenGa naar voetnoot31). |
41. Quibus expletis, eadem die egressus est omnis exercitus Domini de terra AEgypti. | 41. En toen deze vervuld waren, trok op denzelfden dag het gansche heerleger des Heeren uit het land Egypte. |
42. Nox ista est observabilis Domini, quando eduxit eos de terra AEgypti: hanc observare debent omnes filii Israel in generationibus suis. | 42. Die nacht moet gevierd worden voor den Heer, toen Hij hen uitvoerde uit het land Egypte; dezen moeten al de kinderen van Israël vieren in hunne geslachten. |
43. Dixitque Dominus ad Moysen et Aaron: Haec est religio Phase: Omnis alienigena non comedet ex eo. | 43. En de Heer zeide tot Moses en AäronGa naar voetnoot32): Dit is de godsdienstviering van het Paschen: Geen uitlander zal daarvan eten. |
44. Omnis autem servus emptitius circumcidetur, et sic comedet. | 44. Maar iedere gekochte slaaf zal besneden worden en zóó zal zij er van eten. |
45. Advena et mercenarius non edent ex eo. | 45. Aankomeling en huurling zullen er niet van etenGa naar voetnoot33). |
46. In una domo comedetur, nec efferetis de carnibus ejus foras, nec os illius confringetis. Num. IX 12; Joan. XIX 36. | 46. In één huis zal het gegeten worden; en gij zult van zijn vleesch niets buitenshuis brengen en geen been van hetzelve brekenGa naar voetnoot34). |
[pagina 263]
47. Omnis coetus filiorum Israel faciet illud. | 47. De gansche verzameling der kinderen van Israël zal dit doen. |
48. Quod si quis peregrinorum in vestram voluerit transire coloniam, et facere Phase Domini, circumcidetur prius omne masculinum ejus, et tunc rite celebrabit: eritque sicut indigena terrae: si quis autem circumcisus non fuerit, non vescetur ex eo. | 48. Bijaldien een der vreemdelingen tot uwe gemeenschap overgaan en het Paschen des Heeren houden wil, worde eerst alles besneden wat mannelijk is van de zijnen en dan zal hij het wettig vieren; en hij zal zijn als de inboorling des lands; maar zoo iemand niet besneden is, zal hij daarvan niet eten. |
49. Eadem lex erit indigenae et colono qui peregrinatur apud vos. | 49. Eenerlei zal de wet zijn voor den inboorling en voor den vreemdelingGa naar voetnoot35), die bij u verblijft. |
50. Feceruntque omnes filii Israel sicut praeceperat Dominus Moysi et Aaron. | 50. En al de kinderen van Israël deden, gelijk de Heer aan Moses en Aäron geboden had. |
51. Et eadem die eduxit Dominus filios Israel de terra AEgypti per turmas suas. | 51. En op denzelfden dag voerde de Heer de kinderen van Israël uit het land Egypte volgens hunne afdeelingen. |
- voetnoot1)
- In het land Egypte wijst nadrukkelijk aan, dat de instelling van het Paaschfeest aan de wetgeving van Sinaï voorafging. Door de viering van dat Paaschfeest moest zich Israël vóór den uittocht, ook met geest en hart, van het Egyptische volk afzonderen en zich op plechtige wijze toewijden aan God.
- voetnoot2)
- Deze maand, waarin Gij nu zijt, de maand der nieuwe vruchten, zie XIII 4, of gelijk de grondtekst daar heeft: de maand Abib, d.i. de maand der aren, zal de eerste maand zijn van het kerkelijke jaar. Na de Babylonische gevangenschap heette zij Nisan, welke naam van Nisannu, de eerste maand der Assyriërs en Babyloniërs, is afgeleid. De maand Abib of Nisan valt ongeveer samen met onze maand April. Voor het burgerlijke jaar, dat met den zaaitijd begon, behielden de Hebreërs hun oude tijdrekening.
- voetnoot3)
- Dit deed Moses door tot de oudsten des volks, de oversten en vertegenwoordigers van geheel Israël, het woord te richten. Zie v. 21.
- voetnoot4)
- Een ieder moest een lam nemen, gelijk de grondtekst zegt: ‘overeenkomstig de vaderlijke huizen (of familiën), een lam voor het huis’. Dit beteekent, dat de Israëlieten niet willekeurig dooreengemengd, maar ordelijk en wel volgens de natuurlijke verdeeling van elken stam in familiën zich moesten vereenigen, zoodat elk huisgezin zijn lam had.
- voetnoot5)
- Was het huisgezin te klein, dan moest het getal worden aangevuld met geburen, en hierbij behoorde, gelijk de grondtekst te kennen geeft, rekening te worden gehouden met hetgeen een elk gemiddeld eet. Naar het gebruik in latere tijden vormden tien personen een dischgezelschap, maar mochten er ook meer menschen, volgens Flav. Jos. hoogstens twintig, te zamen het paaschlam eten.
- voetnoot6)
- In plaats van zonder smet heeft de grondtekst ‘zonder gebrek’ of ‘volmaakt’. De drie genoemde vereischten duiden aan, dat van het beste en edelste geofferd moest worden, gelijk dit de aan God verschuldigde eer vordert. Vgl. Lev. XXII 19-22. Hoewel in plaats van een lam ook een geitebokje genomen mocht worden, bleef altijd in het vervolg toch het lam het paaschoffer bij uitnemendheid.
- voetnoot7)
- Het lam moest, van de kudde afgezonderd, bewaard worden. Dit bewaren gedurende de dagen, welke de feestviering voorafgingen, diende om des te beter de gemoederen daarop voor te bereiden. Het slachten geschiedde door de hoofden der gezinnen. Ook in het vervolg, na de aanstelling van priesters en levieten, bleef den gewonen man dit heilig werk, evenals het slachten van andere offerdieren, geoorloofd. Vgl. Lev. I 5, 11; II Paral. XXX 17. Langzamerhand echter schijnt het meer en meer gebruik te zijn geworden, dat de levieten alle offerdieren en ook de paaschlammeren slachtten. Maar het eigenlijke offeren, het uitstorten van het bloed, werd spoedig uitsluitend de taak der priesters. Vgl. Lev. I 10, 11. De offertijd was bepaald tegen den avond, in den grondtekst: ‘tusschen de twee avonden’. Bedoeld is wel hiermede de tijd tusschen het eerste dalen van de zon ter kimme (eerste avond) en het ondergaan van de zon of het vallen der duisternis (tweede avond). Volgens Flav. Jos. (Antiq. Jud. lib. XIV IV 3) werd het avond-brandoffer, dat op denzelfden tijd gesteld was (Exod. XXIX 39, 41 in den grondtekst), op het negende uur, d.i. ons drie uren in den namiddag, geofferd.
- voetnoot8)
- Het bloed moest aan de huizen ten onderscheidingsteeken strekken (v. 13), maar mocht niet op den onderdrempel oneerbiedig vertreden worden, wijl het heilig offerbloed was.
- voetnoot9)
- Dien nacht, te weten den nacht tusschen den veertienden en vijftienden dag der maand. - De ongedeesemde brooden zouden in het vervolg (zie v. 34 en 39) de Israëlieten aan hun haastigen uittocht herinneren, en bovendien verzinnebeeldden die brooden van zuivere, met geen zuurdeeg vermengde tarwe Israël's afscheiding van het zondige Egyptische volk. De wilde latuwe (of wel volgens den grondtekst: de bittere kruiden) moest ter herinnering dienen aan de bitterheid der Egyptische dienstbaarheid.
- voetnoot10)
- Het heilig lam moest in zijn geheel blijven, zonder dat het van kop, pooten en ingewanden ontdaan werd. Onverdeeld moest het op den disch komen ten teeken der volmaakte gemeenschap, welke er onderling tusschen de leden van het heilig volk en tusschen dat volk met God behoorde te bestaan. Als heilige offerspijs mocht het overblijvende daarvan later niet op de gewone manier gegeten, maar moest het, ten einde alle ontheiliging te voorkomen, verbrand worden. Dit voorschrift werd in het vervolg tot de meeste andere offermaaltijden uitgebreid. Vgl. Lev. VII 15, 17.
- voetnoot11)
- De lendenen omgord, zoodat het opgeschort gewaad den gang niet belemmeren kan, den staf in de hand als menschen, die op het punt staan de reis te aanvaarden.
- voetnoot12)
- Want wordt in den grondtekst gemist. Ook dat is de voorbijgang is een tusschenzin, waarmede de Vulgaat hare verklaring geeft van het woord Pascha of Pesach. Zij schijnt te bedoelen, dat het haastelijk eten geschieden moest, omdat tijdens den paaschmaaltijd de Heer, Israël sparend, snel zou voorbijgaan. Het Hebr. heeft echter achter het haastelijk eten alleen: ‘een Pesach (Paschen) is dit voor Jehova’. Dit kan beteekenen, dat de paaschmaaltijd een heilig offermaal is ter eere van Jehova, of wel dat Jehova, terwijl zij dien maaltijd zullen houden, terzelfder tijd hunne huizen sparend zal voorbijgaan. Vgl. Isai. XXXI 5.
- voetnoot13)
- De dood der eerstgeborenen was inderdaad een bewijs, dat God gerichten hield over de beschermgoden van Egypte, niet alleen omdat hunne onmacht openbaar werd gemaakt, maar ook omdat de straf hen rechtstreeks trof. Aan vele dieren toch, welker eerstgeborenen omkwamen, en ook aan de koningen werd door de Egyptenaren goddelijke hulde bewezen en goddelijke kracht toegeschreven.
- voetnoot14)
- Ik zal u voorbijgaan. Hier ter plaatse en niet in het vorige vers, al heeft de Vulgaat eenzelfde vertaling, wordt in het Hebr. het werkwoord gebezigd, waarvan Pesach of Pascha is afgeleid. Hier is sprake van een sparend voorbijgaan of overslaan der met het bloed geteekende huizen, Paschen beteekent het feest van Jehova's sparenden voorbijgang. Het bloed aan de deurposten zou voor de Israëlieten een teeken, een zeker onderpand zijn, dat zij gespaard zouden blijven.
- voetnoot15)
- Het feest der ongedeesemde brooden, dat van het Paaschfeest onderscheiden was, maar daarmede (zie v. 18) begon of althans (zie Lev. XXIII 6) onmiddellijk samenviel, stond met het Paaschfeest in allerinnigst verband. Het laatste herinnerde aan den nacht vóór den uittocht, het eerste aan den uittocht zelf. Vgl. v. 34 en 39. Velen houden, dat de v. 15-20 genoemde voorschriften niet vóór den uittocht gegeven, maar hier bij de voorschriften der paaschfeestviering passend ingevoegd zijn. Vgl. XIII 3-10.
- voetnoot16)
- Vgl. Gen. XVII noot 8.
- voetnoot17)
- De eerste dag, te weten de vijftiende, en de zevende dag, de een en twintigste der maand Abib of Nisan waren bijzondere feestdagen, waarop, gelijk de grondtekst zegt, een heilige feestvergadering moest plaats hebben, een feestelijke bijeenkomst des volks om God op bijzondere wijze te eeren. Uitdrukkelijk echter was het toebereiden van spijzen geoorloofd verklaard, terwijl dit op den wekelijkschen sabbat niet veroorloofd werd. Zie XXXV 2, 3.
- voetnoot18)
- Het ongedeesemde beteekent hier de voorschriften aangaande het ongedeesemde. - Zal Ik uitvoeren, in het Hebr. ‘heb Ik uitgevoerd’.
- voetnoot19)
- Met het oog op de zekere toekomst in Chanaän stelt de wet het volk reeds als daar woonachtig voor. Niet alleen voor de inboorlingen des lands, de Israëlieten, maar zelfs voor de aankomelingen, die tijdelijk of voortdurend te midden van het volk Gods verbleven en niet door de besnijdenis in het volk waren ingelijfd, zou die wet verplichtend zijn. Het vonnis diens ziel zal vergaan kan, wat de vreemdelingen betreft, de doodstraf of wel de straf der verbanning beteekenen.
- voetnoot20)
- In plaats van op den drempel past hier beter ‘in het bekken’, gelijk de grondtekst vertaald kan worden. Het bloed van het geslachte lam werd in een bekken opgevangen.
- voetnoot21)
- Alleen binnen de met dat bloed geteekende huizen was er dien nacht veiligheid.
- voetnoot22)
- Gods engel, die het gebod der verdelging ten uitvoer bracht.
- voetnoot23)
- Niet juist alle voorschriften echter, welke bij dit eerste Paaschfeest geboden waren, bleven verplichtend. Bijv. van het bloed op de deurposten, van den staf in de hand bij het nuttigen des paaschlams, van het blijven binnen de huizen tijdens de feestviering is later geen sprake meer.
- voetnoot24)
- Een oud Egyptisch standbeeld in het museum te Berlijn bewaart de herinnering aan eenen zoon van Menephtah I, die vóór zijnen vader gestorven is. Uit het opschrift van dit beeld blijkt, volgens de egyptologen, dat hij denzelfden naam als zijn vader droeg, oudste zoon en medegenoot in de regeering was. Niet hij, maar een jongere broeder Sethos volgde den eersten Menephtah op, den vermoedelijken Pharao tijdens den uittocht van Israël.
- voetnoot25)
- Bidt voor mij om den zegen van uwen God, opdat ik van verdere rampen bevrijd blijve.
- voetnoot26)
- Door den drang der Egyptenaren ontbrak de tijd om brood te bereiden voor de reis. De Israëlieten namen dan, gelijk de grondtekst te verstaan geeft, hunne baktroggen met het nog ongedeesemde meel, wikkelden die in hunne opperkleederen of mantels en legden ze dan bij het weggaan op hunne schouderen. Niets doet hier vermoeden, dat het feest der ongedeesemde brooden reeds was ingesteld. Vgl. noot 15.
- voetnoot27)
- In het Hebr. is duidelijk sprake van ‘geven’. Vgl. III noot 20.
- voetnoot28)
- Ramesses of Ramses, in het hart van Gessen gelegen en van dit landschap de voornaamste stad, was het punt van uitgang. Als plaats van bijeenkomst kon geen betere plek gekozen worden. Bovendien lag de stad niet ver van de woestijngrenzen en in hare nabuurschap was een kanaal, dat gedurende de twee eerste dagen de voorttrekkende menigte van drinkwater kon voorzien. Van Ramesses ging de tocht naar Socoth of Pithom, dat in de nabijheid lag. Vgl. I noot 15. Deze eerste dagreis was zeer kort, gelijk wel niet anders bij het haastig opbreken van zulk een groote menigte kon geschieden. Rondom Socoth bleven de Israëlieten vernachten en zoo hadden ook de verst verwijderden, die nog waren achtergebleven, de gelegenheid om zich bij hunne stamgenooten aan te sluiten. - De getalsterkte was zeker verbazend groot, maar de vermenigvuldiging van Jacob's familie met hare talrijke onderhoorigen was gebeurd onder den bijzonderen zegen van God en in een land, dat nog ten aanzien der voortplanting geroemd wordt om zijn buitengewone vruchtbaarheid. - Op eenzelfde wijze, als ook nu nog de Arabische stammen naar de strijdbare mannen hun aantal berekenen, wordt hier die getalsterkte opgegeven naar de mannen te voet of, gelijk het in den grondtekst gebezigde woord aanduidt, naar de voetknechten. Dit woord, dat aan legerscharen herinnert, heeft zijne bijzondere beteekenis: Israël immers trok uit als het goed geordende, met buit beladen en triomfeerende leger van Jehova.
- voetnoot29)
- Die vreemde menigte werd later voor Israël eene aanleiding tot zonde. Vgl. Num. XI 4.
- voetnoot30)
- Vgl. noot 26. - Dudum, te voren of ‘lang te voren’ staat niet in den grondtekst.
- voetnoot31)
- Velen willen met een beroep op de Septuagintvertaling en den Samaritaanschen tekst deze tijdruimte berekenen van het tijdstip, dat Abraham in Chanaän kwam, zoodat dan de Israëlieten slechts een weinig meer dan twee eeuwen in Egypte gewoond zouden hebben. Die opvatting echter is moeielijk overeen te brengen met de Vulgaat en den grondtekst te dezer plaatse alsook met Gen. XV 13. Ook wijzen de verschillende stamlijsten, zoo althans hunne soms tastbare onvolledigheid (vgl. VI noot 12) niet veronachtzaamd wordt, op een langduriger verblijf. Tegen deze meer waarschijnlijke meening wordt wel Gal. III 17 aangevoerd, maar de verzekering des apostels, dat de Wet op Sinaï vierhonderd en dertig jaren na het verbond van God met Abraham en diens zaad gegeven is, mag in dezen zin begrepen worden, dat die tijdruimte ligt tusschen de afkondiging der Wet en de laatste bevestiging van Gods verbond met Abraham's zaad, te weten toen Jacob met zijn gezin naar Egypte toog. Zie Gen. XLVI 3 en 4.
- voetnoot32)
- De hier volgende aanvullingsvoorschriften der paaschwet v. 3-11 werden misschien eerst na den uittocht gegeven, maar dan te dezer plaatse ingelascht.
- voetnoot33)
- Alleen die vreemden, die door de besnijdenis in het volk Gods waren ingelijfd, mochten aan den heiligen disch aanzitten. Voor den gekochten slaaf was de besnijdenis verplichtend. Vgl. Gen. XVII 12.
- voetnoot34)
- Dit voorschrift betreffende het paaschlam verkreeg in den Christus, wiens beenen aan het kruis niet gebroken werden, zijn laatste en volkomen vervulling (Joan. XIX 36). Immers van dien Christus, ons Paaschlam (I Cor. V 7), was het paaschlam der Israëlieten de heerlijke voorafbeelding. Want Hij is het Lam Gods, geheel vlekkeloos en in alles volmaakt, dat geofferd werd om ons voor de slagen van Gods wrekende gerechtigheid te beveiligen, van de vrees voor den eeuwigen dood te bevrijden en uit de slavernij van den helschen Pharao te verlossen (Joan. I 36; I Petr. I 19; Hebr. II 14, 15). En dat geslachtofferde Lam is niet alleen offer, maar ook offerspijs, want zijn vleesch is waarlijk spijs (Joan. VI 56). Het wordt in het ééne huis der Katholieke Kerk door de kinderen van het nieuwe Israël geheel en onverdeeld gegeten met de bittere kruiden van berouw en boetvaardigheid, met het ongedeesemd brood van reinheid en waarheid, waarmede geen zuurdeesem van zonde vermengd is (I Cor. V 8), terwijl de gasten aan dien heiligen maaltijd met ingetogenheid en versterving hunne lendenen omgord, met bereidwilligheid voor het Evangelie des vredes (Ephes. VI 15) hunne voeten geschoeid hebben en in de hand den staf voeren van onbezweken vertrouwen op God om aan het land van de slavernij der zonde voor altijd den rug te keeren en door de woestijn dezer wereld in de kracht Gods op te gaan naar het hemelsch Chanaän, het land der eeuwige belofte.
- voetnoot35)
- Voor den vreemdeling, die besneden is en zoo in uwe gemeenschap werd opgenomen. Vgl. het vorige vers.