De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XI.
|
1. Et dixit Dominus ad Moysen: Adhuc una plaga tangam Pharaonem et AEgyptum, et post haec dimittet vos, et exire compellet. | 1. En de Heer zeideGa naar voetnoot1) tot Moses: Nog met ééne plaag zal Ik Pharao en Egypte treffen en daarna zal hij u laten heengaan en u dringen om uit te trekken. |
2. Dices ergo omni plebi ut postulet vir ab amico suo, et mulier a vicina sua vasa argentea, et aurea. Supra III 22; Infra XII 35. | 2. Gij zult dan aan al het volk zeggen, dat de man van zijnen vriend en de vrouw van hare gebuur zilveren en gouden sieraden vordere. |
3. Dabit autem Dominus gratiam populo suo coram AEgyptiis. Fuitque Moyses vir magnus valde in terra AEgypti coram servis Pharaonis, et omni populo. Eccli XLV 1. | 3. De Heer nu zal zijn volk gunst doen vinden bij de Egyptenaren. En Moses was een zeer groot man in het land Egypte bij Pharao's dienstknechten en bij al het volkGa naar voetnoot2). |
[pagina 254]
4. Et ait: Haec dicit Dominus: Media nocte egrediar in AEgyptum: | 4. En hij zeideGa naar voetnoot3): Dit zegt de Heer: Te middernacht zal Ik uitgaanGa naar voetnoot4) door Egypte; |
5. Et morietur omne primogenitum in terra AEgyptiorum, a primogenito Pharaonis qui sedet in solio ejus, usque ad primogenitum ancillae quae est ad molam, et omnia primogenita jumentorum. Infra XII 12, 29. | 5. en sterven zal al het eerstgeborene in het land der Egyptenaren, van Pharao's eerstgeborene, die op zijnen troon zitGa naar voetnoot5), tot den eerstgeborene der dienstmaagd, welke aan den molen isGa naar voetnoot6), en alle eerstgeborenen van het vee. |
6. Eritque clamor magnus in universa terra AEgypti, qualis nec ante fuit, nec postea futurus est. | 6. En er zal een groot geschrei zijn in geheel het land Egypte, zooals er te voren niet geweest is noch naderhand wezen zal. |
7. Apud omnes autem filios Israel non mutiet canis ab homine usque ad pecus: ut sciatis quanto miraculo dividat Dominus AEgyptios et Israel. | 7. Maar bij al de kinderen van Israël zal van den mensch tot het vee toe geen hond grommenGa naar voetnoot7), opdat gij weten moogt door hoe groot een wonder de Heer scheiding maakt tusschen de Egyptenaren en Israël. |
8. Descendentque omnes servi tui isti ad me, et adorabunt me, dicentes: Egredere tu, et omnis populus qui subjectus est tibi: post haec egrediemur. | 8. En alle deze uwe dienstknechten zullen tot mij afkomen en zich voor mij nederbuigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat u onderdanig is; daarna zullen wij uittrekken. |
9. Et exivit a Pharaone iratus nimis. Dixit autem Dominus ad Moysen: Non audiet vos Pharao ut | 9. En hij ging van Pharao weg in groote gramschapGa naar voetnoot8). De Heer nu zeide tot MosesGa naar voetnoot9): Pharao zal naar |
[pagina 255]
multa signa fiant in terra AEgypti. | ulieden niet hooren, opdat er vele teekenen geschieden in het land Egypte. |
10. Moyses autem et Aaron fecerunt omnia ostenta quae scripta sunt, coram Pharaone. Et induravit Dominus cor Pharaonis, nec dimisit filios Israel de terra sua. | 10. Moses en Aäron nu deden al de wonderteekenen, welke beschreven zijn, voor Pharao. En de Heer verhardde het hart van Pharao, en hij liet de kinderen van Israël niet heengaan uit zijn land. |
- voetnoot1)
- Mogelijk sprak God zoo tot Moses, terwijl deze nog voor Pharao stond, maar daar de inhoud dezer openbaring reeds vroeger (III 21, 22; IV 23) is medegedeeld, kan hier v. 1-3 eene tusschenrede zijn. Die tusschenrede brengt dan in herinnering hetgeen God reeds vroeger had gezegd, en verklaart zoo de besliste zekerheid, waarmede Moses de laatste woorden X 29 had uitgesproken.
- voetnoot2)
- Deze opmerking maakt begrijpelijk op wat wijze Israël door toedoen van God gunst zou vinden bij de Egyptenaren. Hun eerbied en vrees voor Moses, den gezant van God, zou hen later (XII 35, 36) des te gemakkelijker gehoor doen geven aan de vordering van zijn volk.
- voetnoot3)
- Vgl. X noot 12.
- voetnoot4)
- God laat niet aankondigen in welken nacht Hij zal uitgaan, als het ware van zijnen troon zal opstaan om zelf rechtstreeks, zonder bemiddeling van Moses, zijne goddelijke macht te openbaren. Ongetwijfeld verliepen er sedert deze aankondiging eenige dagen. Die dagen waren noodig voor de regeling der eerste paaschfeestviering, waarvan de voorschriften nog gegeven moesten worden. Zie het volgende hoofdstuk, bepaaldelijk v. 3-6.
- voetnoot5)
- Het dooden van al het eerstgeborene, van de kracht des volks (vgl. Gen. XLIX noot 2 aan het einde), zou een schitterend bewijs zijn van de kracht Gods en een klaarblijkelijk wraakgericht over het aan Israël, Jehova's eerstgeboren zoon (Exod. IV 22), gepleegde onrecht. Pharao's eerstgeborene, die op zijnen troon zit, is de erfprins en medegenoot in het rijksgebied.
- voetnoot6)
- Nog wordt in het Oosten bij de zwervende Arabieren de handmolen gebruikt om het koren tusschen twee steenen tot meel te malen. Den handmolen te malen was in Egypte het werk der geringste slavinnen.
- voetnoot7)
- Een spreekwoordelijk gezegde om aan te duiden, dat niemand en niets bij de Israëlieten eenige schade zal lijden. De grondtekst kan begrepen worden in dien zin, dat tegen al de kinderen van Israël, van den mensch tot het vee toe, geen hond zijne tong zal roeren.
- voetnoot8)
- Die gramschap tegen den verstokten booswicht was een rechtmatige en heilige gramschap in overeenstemming met de gramschap Gods.
- voetnoot9)
- De zin is: De Heer had gezegd. Hiermede en met den inhoud van het volgend vers wordt nog eens het verhaal der onderhandelingen tusschen Moses en Pharao in het kort samengevat en gesloten. De geschiedenis neemt nu een nieuwen keer.