De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Dixitque Dominus ad Moysen: Ecce constitui te deum Pharaonis: et Aaron frater tuus erit propheta tuus. | 1. En de Heer zeide tot Moses: Zie, Ik heb u gesteld tot god van Pharao, en Aäron, uw broeder, zal uw profeetGa naar voetnoot1) zijn. |
2. Tu loqueris ei omnia quae mando tibi: et ille loquetur ad Pharaonem, ut dimittat filios Israel de terra sua. Supra IV 15. | 2. Gij zult tot hem spreken alles, wat Ik u gelast; en hij zal tot Pharao zeggen, dat hij de kinderen van Israël late heengaan uit zijn land. |
3. Sed ego indurabo cor ejus, et multiplicabo signa et ostenta mea in terra AEgypti, | 3. Maar Ik zal zijn hart verhardenGa naar voetnoot2) en Ik zal mijne teekenen en wonderwerken vermenigvuldigen in het land Egypte. |
4. Et non audiet vos: immittamque manum meam super AEgyptum, et educam exercitum et populum meum filios Israel de terra AEgypti per judicia maxima. | 4. En hij zal naar ulieden niet hooren; en Ik zal mijne hand uitstrekken over Egypte en Ik zal mijn leger en mijn volk, de kinderen van Israël, uitvoeren uit het land Egypte door zeer groote gerichten. |
5. Et scient AEgyptii quia ego sum Dominus qui extenderim manum meam super AEgyptum, et eduxerim filios Israel de medio eorum. | 5. En de Egyptenaren zullen weten, dat Ik de Heer ben, die mijne hand heb uitgestrekt over Egypte en die de kinderen van Israël heb uitgevoerd uit hun midden. |
6. Fecit itaque Moyses et Aaron sicut praeceperat Dominus: ita egerunt. | 6. Moses en Aäron deden dan, gelijk de Heer had geboden; aldus handelden zij. |
7. Erat autem Moyses octoginta annorum, et Aaron octoginta trium, quando locuti sunt ad Pharaonem. | 7. Moses nu was tachtig jaren en Aäron drie en tachtig, toen zij spraken tot Pharao. |
8. Dixitque Dominus ad Moysen et Aaron: | 8. En de Heer zeide tot Moses en Aäron: |
[pagina 238]
9. Cum dixerit vobis Pharao, Ostendite signa: dices ad Aaron: Tolle virgam tuam, et projice eam coram Pharaone, ac vertetur in colubrum. | 9. Wanneer Pharao u zal zeggen: Toont teekenen! dan zult gij tot Aäron zeggen: Neem uwen stafGa naar voetnoot3) en werp hem neder voor Pharao, en hij zal in eene slang veranderen. |
10. Ingressi itaque Moyses et Aaron ad Pharaonem, fecerunt sicut praeceperat Dominus: tulitque Aaron virgam coram Pharaone et servis ejus, quae versa est in colubrum. | 10. Derhalve gingen Moses en Aäron tot Pharao en deden gelijk de Heer had geboden; en Aäron nam voor Pharao en zijne dienstknechten den staf, die in eene slang veranderde. |
11. Vocavit autem Pharao sapientes et maleficos: et fecerunt etiam ipsi per incantationes AEgyptiacas et arcana quaedam similiter. II Tim. III 8. | 11. Pharao nu nep de wijzen en de toovenaarsGa naar voetnoot4); en ook zij deden door Egyptische tooverkunsten en zekere geheime middelen eveneens. |
12. Projeceruntque singuli virgas suas, quae versae sunt in dracones: sed devoravit virga Aaron virgas eorum. | 12. En zij wierpen elk hunne staven neder, welke in slangen veranderden, maar de staf van Aäron verslond hunne stavenGa naar voetnoot5). |
13. Induratumque est cor Pharaonis, et non audivit eos, sicut praeceperat Dominus. | 13. En het hart van Pharao werd verhard en hij hoorde niet naar hen, gelijk de Heer vooruit gezegd hadGa naar voetnoot6). |
14. Dixit autem Dominus ad Moysen: Ingravatum est cor Pharaonis, non vult dimittere populum. | 14. De Heer nu zeide tot Moses: Verstokt is het hart van Pharao, hij wil het volk niet laten heengaan. |
15. Vade ad eum mane, ecce egredietur ad aquas: et stabis in occursum ejus super ripam fluminis: et virgam, quae conversa est in draconem, tolles in manu tua. | 15. Ga tot hem in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het waterGa naar voetnoot7) en gij zult om hem te ontmoeten aan den oever der rivier staan en den staf, die in eene slang veranderde, zult gij in uwe hand nemen. |
16. Dicesque ad eum: Dominus Deus Hebraeorum misit me ad te, | 16. En gij zult tot hem zeggen: De Heer, de God der Hebreërs, |
[pagina 239]
dicens: Dimitte populum meum ut sacrificet mihi in deserto: et usque ad praesens audire noluisti. | heeft mij tot u gezonden, zeggende: Laat mijn volk heengaan om aan Mij te offeren in de woestijn; en tot nu toe hebt gij niet willen hooren. |
17. Haec igitur dicit Dominus: In hoc scies quod sim Dominus: ecce percutiam virga, quae in manu mea est, aquam fluminis, et vertetur in sanguinem. | 17. Dit dan zegt de Heer: Daardoor zult gij weten, dat Ik de Heer ben: Zie, ik zal met den staf, die in mijne hand is, het water der rivier slaan, en het zal veranderd worden in bloed. |
18. Pisces quoque, qui sunt in fluvio, morientur, et computrescent aquae, et affligentur AEgyptii bibentes aquam fluminis. | 18. Ook de visschen, die in de rivier zijn, zullen sterven en de wateren zullen stinkend worden en de Egyptenaren, die het water der rivier drinken, zullen te lijden hebben. |
19. Dixit quoque Dominus ad Moysen: Dic ad Aaron, Tolle virgam tuam, et extende manum tuam super aquas AEgypti, et super fluvios eorum, et rivos ac paludes, et omnes lacus aquarum, ut vertantur in sanguinem: et sit cruor in omni terra AEgypti, tam in ligneis vasis quam in saxeis. | 19. Ook zeide de Heer tot Moses: zeg tot Aäron: Neem uwen staf en strek uwe hand uit over de wateren van Egypte, en over hunne stroomen en kanalen en poelen en alle waterbekkensGa naar voetnoot8), opdat zij in bloed veranderd worden, en dat er bloed zij in geheel het land Egypte zoo in de houten als in de steenen vatenGa naar voetnoot9). |
20. Feceruntque Moyses et Aaron sicut praeceperat Dominus: et elevans virgam percussit aquam fluminis coram Pharaone et servis ejus: quae versa est in sanguinem. Infra XVII 5; Ps. LXXVII 44. | 20. En Moses en Aäron deden, gelijk de Heer geboden had; en den staf opheffend, sloeg hij voor Pharao en zijne dienstknechten het water der rivier; en het werd veranderd in bloed. |
21. Et pisces, qui erant in flumine, mortui sunt: computruitque fluvius, et non poterant AEgyptii bibere aquam fluminis, et fuit sanguis in tota terra AEgypti. | 21. En de visschen, die in de rivier waren, stierven en de stroom werd stinkend en de Egyptenaren konden het water der rivier niet drinken en het bloed was in geheel het land EgypteGa naar voetnoot10). |
[pagina 240]
22. Feceruntque similiter malefici AEgyptiorum incantationibus suis: et induratum est cor Pharaonis, nec audivit eos, sicut praeceperat Dominus. Sap. XVII 7. | 22. En de toovenaars der Egyptenaren deden eveneens door hunne tooverkunstenGa naar voetnoot11); en het hart van Pharao werd verhard en hij hoorde niet naar hen, gelijk de Heer vooruit gezegd had. |
23. Avertitque se, et ingressus est domum suam, nec apposuit cor etiam hac vice. | 23. En hij wendde zich af en ging in zijn huis en nam het ook ditmaal niet ter harte. |
24. Foderunt autem omnes AEgyptii per circuitum fluminis aquam ut biberent: non enim poterant bibere de aqua fluminis. | 24. Alle Egyptenaren nu groeven in de omstreek der rivier naar water om te drinken, want zij konden van het water der rivier niet drinken. |
25. Impletique sunt septem dies, postquam percussit Dominus fluvium. | 25. En zeven volle dagen verliepen, nadat de Heer den stroom had geslagenGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Profeet (Hebr. Nabi) beteekent hier tolk of woordvoerder. Zie het volgend vers. Vgl. Gen. XX noot 5.
- voetnoot2)
- Zie IV noot 16.
- voetnoot3)
- Blijkbaar is de staf van Moses bedoeld. Zie IV 17. Voor Pharao zou Moses' woord Aäron's woord en zijn staf Aäron's staf zijn.
- voetnoot4)
- De twee voornaamsten bleven in de Joodsche overlevering bij name gekend. Paulus noemt hen (II Tim. III 8) Jannes en Jambres (Vulg. Mambres).
- voetnoot5)
- Vanouds was de slangenbezwering eene vlijtig beoefende kunst in Egypte en ook nu levert zij daar nog verbazingwekkende uitkomsten. Waarschijnlijk bootsten de toovenaars het wonder na met behulp des duivels. Deze toch kan werkingen teweegbrengen, welke wonderen schijnen, omdat zij geheel en al buiten het bereik der menschelijke navorsching en kracht liggen. God liet zijne tegenstrevers begaan. Toen echter Aäron's staf, d.i. de slang, die Aäron's staf geweest was, hunne slangen verslond, bleek duidelijk het verschil tusschen zijne en hunne macht. De waarheid, zegt Tertulliaan, verslond hunne leugen.
- voetnoot6)
- De grondtekst heeft: ‘gelijk Jehova gesproken had’.
- voetnoot7)
- Mogelijk ging Pharao des morgens zijne hulde brengen aan den Nijl, die als de heilige stroom afgodisch geëerd werd. Overigens was de oever der rivier de gewone heerweg, langs welken de stedelingen zich voor hunne zaken en vermaken bewogen.
- voetnoot8)
- Deze optelling openbaart een nauwkeurige kennis des lands. De stroomen zijn de armen van den Nijl, die de eenige stroom van Egypte is; de kanalen dienden om het water zooveel doenlijk over geheel het land te verdeelen; de poelen, in den grondtekst de vijvers, zijn de door den Nijl gevormde groote meeren; de waterbekkens zijn de vergaarbakken of putten, de poelen en plassen, waarin na de tijdelijke overstrooming van den Nijl het water bewaard bleef ten dienste van hen, die ver van de rivier woonden.
- voetnoot9)
- De Egyptenaren, die aan den oever der rivier of der kanalen wonen, bewaren nog hunnen voorraad Nijlwater in vaten, te weten in groote aarden kruiken, waarin het aanvankelijk troebele water bezinkt en helder wordt.
- voetnoot10)
- Hier begint de reeks der schrikkelijke wonderen of plagen, welke Moses' zending bewijzen en te gelijk straffen zijn voor een zondig volk. - Wat de verandering van het water in bloed betreft, kan de vraag gesteld worden, of dit in den eigenlijken zin te verstaan is, of wel eenigermate op eenzelfde wijze begrepen mag worden als bijv. Joël II 31, dat nl. het water troebel werd, een bloedkleur aannam en zonder werkelijk bloed te zijn, walgelijk en verderfelijk was als bedorven bloed. Vele nieuweren verklaren zich voor die tweede opvatting. Zij herinneren er aan, dat telken jare bij het wassen van den Nijl het water enkele dagen bloedkleurig wordt, en meenen daarom, dat ook deze plaag gelijk de volgende plagen een inderdaad Egyptisch karakter heeft en dat bij dit wonder evenals bij de volgende wonderen de eindige oorzaken werkten, altijd echter op waarlijk wonderbare wijze, niet volgens de haar eigen orde, maar volgens de ingrijpende almacht van God. Dat ook bij deze verklaring de verandering van het water in bloed een waarachtig wonder blijft, blijkt verder nog duidelijker, wanneer met die eerste der plagen het vermelde natuurverschijnsel wordt vergeleken. Niet alleen toch komt dit, tegenwoordig althans, alleen voor in Opper-Egypte en wel gedurende de maand Juli, terwijl Tanis, de stad der plagen, in Beneden-Egypte lag en de gebeurtenis van het bijbelverhaal waarschijnlijk op anderen tijd heeft plaats gegrepen; niet alleen ook is het bloedachtige water van den wassenden Nijl onschadelijk voor dieren en menschen, terwijl de door Aäron geslagen stroom voor de menschen walgingwekkend was en de visschen er in stierven, maar vooral tastbaar blijkt het onderscheid tusschen natuurverschijnsel en wonder hieruit, dat deze verandering van het water in bloed plotseling geschiedde, niet overeenkomstig de gewone werking der bestaande natuurkrachten, maar op een wenk van Moses, op het machtwoord van God.
- voetnoot11)
- Voor de nabootsing van het wonder kunnen zij het water gebruikt hebben, dat in de gegraven putten (zie v. 24) gevonden werd, of wel lieten zij, gelijk de H. Augustinus meent, water aanbrengen uit het naburige land Gessen, dat door de plaag niet getroffen was.
- voetnoot12)
- Zeven dagen duurde de plaag. Het genoemde natuurverschijnsel, dat de Nijl een bloedkleur heeft, duurt gewoonlijk ongeveer twintig dagen.