De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 212]
| |||||||||||||||||
Liber Exodus.
|
HAEC sunt nomina filiorum Israel qui ingressi sunt in AEgyptum cum Jacob: singuli cum domibus suis introierunt: Gen. XLVI 8. | DIT zijn de namenGa naar voetnoot1) der zonen van Israël, die in Egypte gekomen zijn met Jacob; een ieder met zijn huisGa naar voetnoot2), zijn zij er binnengetrokken. |
2. Ruben, Simeon, Levi, Judas, | 2. Ruben, Simeon, Levi, Juda, |
3. Issachar, Zabulon, et Benjamin, | 3. Issachar, Zabulon en Benjamin, |
4. Dan, et Nephthali, Gad, et Aser. | 4. Dan en Nephthali, Gad en AserGa naar voetnoot3). |
5. Erant igitur omnes animae eorum qui egressi sunt de femore Jacob, septuaginta: Joseph autem in AEgypto erat. | 5. Alle zielen dan van hen, die voortgekomen zijn uit de lende van Jacob, waren zeventigGa naar voetnoot4); Joseph nu was in EgypteGa naar voetnoot5). |
6. Quo mortuo, et universis fratribus ejus, omnique cognatione illa, | 6. En toen hij gestorven was en al zijne broeders en geheel dat geslacht, |
7. Filii Israel creverunt, et quasi germinantes multiplicati sunt: ac roborati nimis, impleverunt terram. Act. VII 17. | 7. groeiden de kinderen van Israël aanGa naar voetnoot6) en vermenigvuldigden zich, als sproten zij uit den grond, en uitermate machtig geworden, vervulden zij het landGa naar voetnoot7). |
8. Surrexit interea rex novus super AEgyptum, qui ignorabat Joseph: | 8. Intusschen stond er een nieuwe koning op over Egypte, die Joseph niet kendeGa naar voetnoot8). |
[pagina 213]
9. Et ait ad populum suum: Ecce, populus filiorum Israel multus, et fortior nobis est. | 9. En hij zeide tot zijn volk: Zie, het volk der kinderen van Israël is talrijk en sterker dan wijGa naar voetnoot9). |
10. Venite, sapienter opprimamus eum, ne forte multiplicetur: et si ingruerit contra nos bellum, addatur inimicis nostris, expugnatisque nobis egrediatur de terra. | 10. Welaan, laat ons met beleidGa naar voetnoot10) het verdrukken, opdat het zich wellicht niet vermenigvuldige en zich, zoo er oorlog tegen ons uitbreekt, bij onze vijanden voege en, na ons overwonnen te hebben, uit het land trekkeGa naar voetnoot11). |
11. Praeposuit itaque eis magistros operum, ut affligerent eos oneribus: aedificaveruntque urbes tabernaculorum Pharaoni, Phithom, et Ramesses. | 11. Hij stelde dan over hen opzieners der werkenGa naar voetnoot12) om hen met lasten te verdrukken; en zij bouwden voor PharaoGa naar voetnoot13) de tentenstedenGa naar voetnoot14), PhithomGa naar voetnoot15) en RamessesGa naar voetnoot16). |
[pagina 214]
12. Quantoque opprimebant eos, tanto magis multiplicabantur, et crescebant: | 12. En hoe meer men hen onderdrukte, des te meer vermenigvuldigden zij zich en groeiden zij aan. |
13. Oderantque filios Israel AEgyptii, et affligebant illudentes eis: | 13. En de Egyptenaren haatten de kinderen van Israël en verdrukten hen smadelijk. |
14. Atque ad amaritudinem perducebant vitam eorum operibus duris luti, et lateris, omnique famulatu, quo in terrae operibus premebantur. | 14. En zij maakten hun het leven bitter met harde werken in leem en tichelsteenen en met allerlei knechtsdienst, waarmede zij voor de werken van het land hen bezwaardenGa naar voetnoot17). |
15. Dixit autem rex AEgypti obstetricibus Hebraeorum: quarum una vocabatur Sephora, altera Phua, | 15. De koning van Egypte nu zeide tot de vroedvrouwen der Hebreërs, van welke de eene Sephora heette, de andere PhuaGa naar voetnoot18), |
16. Praecipiens eis: Quando obstetricabitis Hebraeas, et partus tempus advenerit: si masculus fuerit, interficite eum: si femina, reservate. | 16. en gebood haar: Wanneer gij de Hebreeuwschen in het baren zult bijstaan en de tijd der baring gekomen zal zijn, zoo het een mannelijk kind is, doodt het; zoo het een vrouwelijk kind is, spaart het. |
17. Timuerunt autem obstetrices Deum, et non fecerunt juxta praeceptum regis AEgypti, sed conservabant mares. | 17. De vroedvrouwen echter vreesden God en deden niet volgens het gebod des konings van Egypte, maar spaarden de mannelijke kinderen. |
18. Quibus ad se accersitis, rex ait: Quidnam est hoc quod facere voluistis ut pueros servaretis? | 18. En na haar bij zich ontboden te hebben, zeide de koning: Wat is dit, dat gij hebt willen doen met de jongetjes te sparen? |
19. Quae responderunt: Non sunt Hebraeae sicut AEgyptiae mulieres: | 19. Zij nu antwoordden: De Hebreeuwsche vrouwen zijn niet gelijk |
[pagina 215]
ipsae enim obstetricandi habent scientiam, et priusquam veniamus ad eas, pariunt. | de Egyptische, want zelf hebben zij verstand van de vroedkundeGa naar voetnoot19), en eer wij tot haar komen, baren zij. |
20. Bene ergo fecit Deus obstetricibus: et crevit populus, confortatusque est nimis. | 20. Daarom deed God wel aan de vroedvrouwen; en het volk groeide aan en werd uitermate sterk. |
21. Et quia timuerunt obstetrices Deum, aedificavit eis domos. | 21. En omdat de vroedvrouwen God vreesden, bouwde Hij haar huizenGa naar voetnoot20). |
22. Praecepit ergo Pharao omni populo suo, dicens: Quidquid masculini sexus natum fuerit, in flumen projicite: quidquid feminini, reservate. | 22. Pharao gebood dan aan geheel zijn volk en zeide: Al wat van het mannelijk geslacht geboren zal worden, werpt het in de rivier; al wat van het vrouwelijk geslacht zal zijn, spaart hetGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- De grondtekst heeft: ‘En dit zijn de namen’. Hiermede is aangeduid, dat dit Boek de voortzetting van het vorige is.
- voetnoot2)
- Met zijn huisgezin of familie.
- voetnoot3)
- Israël's zonen zijn opgenoemd naar hunne moeders, waarom aan de vier kinderen der bijvrouwen de laatste plaats gegeven is, evenals Gen. XXXV 25, 26.
- voetnoot4)
- Vgl. Gen. XLVI 27. Aan het getal zeventig wordt herinnerd, ten einde des te duidelijker blijke de wonderbare vermenigvuldiging in Egypte, welke door God beloofd was. Zie Gen. XLVI 3.
- voetnoot5)
- Hij was daar, toen Jacob's geslacht naar Egypte trok. Daarom ook werd hij bij de optelling van Jacob's zonen niet genoemd.
- voetnoot6)
- Niet eerst na de verdwijning van het eerste geslacht nam die ontwikkeling een aanvang. De grondtekst heeft: ‘En Joseph stierf enz. En de kinderen van Israël groeiden aan’.
- voetnoot7)
- Het land Egypte en wel bijzonder het land Gessen, waar zij zich hadden neergezet.
- voetnoot8)
- Een nieuwe koning, te weten een koning van een nieuw vorstenhuis, die van Joseph's verdiensten niets wist. De vreemde Hyksos of Herderskoningen, die ten tijde van Joseph in Beneden-Egypte heerschten, werden na langdurigen strijd door de vorsten van Opper-Egypte overwonnen en uitgedreven.
- voetnoot9)
- Waarschijnlijk ligt er overdrijving in die woorden. Ook leert de geschiedenis, dat niet zelden een kleine minderheid sterk genoeg is om de meerderheid te overheerschen.
- voetnoot10)
- Zoo spreekt een gewetenlooze staatkunde, die hare laagheid met schoone woorden verbloemt.
- voetnoot11)
- De grondtekst heeft: ‘uit het land optrekke’, te weten uit het lagere Egypte naar het hooger gelegen Chanaän. Waarschijnlijk dan was het den koning bekend, dat de kinderen van Israël hoopten op een terugkeer naar het land, waar hunne vaderen gewoond hadden. Dien terugkeer zal hij verhinderen om de groote voordeelen, welke zij met hun veeteelt en akkerbouw aan Egypte verschaffen.
- voetnoot12)
- Die opzieners der werken heeten in den grondtekst ‘sare missim’, d.i. oppersten der heerendiensten of der dwangdiensten. Van dergelijke ambtenaren maken de Egyptische oorkonden meermalen melding. Zij heeten daar ‘madjaïu’ en vormden blijkbaar een goed geregelde afdeeling. Zij hadden een opperhoofd en opzichters, ‘zat’ geheeten, die voor de uitvoering der werken waakten en bij de regeling en levering van den arbeid streng toezicht hielden. Waarschijnlijk waren zulke opzichters uit de madjaïu de later vermelde ‘praefecti operum’, in het Hebr. ‘nogsim’. Vgl. V 6.
- voetnoot13)
- Volgens de meeste egyptologen heette deze Pharao Ramses II, de Sesostris der Grieken, wiens mummie voor weinige jaren in ongeschonden staat is teruggevonden. Gedurende het grootste gedeelte zijner zes en zestigjarige regeering heerschte hij in ongestoorden vrede en zoo kon hij straffeloos zijne dwingelandij en bouwwoede botvieren door Egypte te overdekken met reusachtige bouwwerken, voor welke het zweet en bloed van ontelbare arbeiders noodig is geweest.
- voetnoot14)
- De grondtekst heeft ‘voorraadsteden’, d.i. steden, in welke de voortbrengselen des lands, deels ten bate van den koophandel, deels voor de behoeften der legers, werden opgeborgen.
- voetnoot15)
- De bouwvallen van Phithom of Pithom, in het Egyptisch ‘pi-tum’, d.i. huis van de Zon, werden in het jaar 1883 door Naville ontdekt. Op een granietblok prijkte tusschen de godheden Ra en Tum de beeltenis van Ramses II en stond tot zesmaal zijn naam ingegrift. De steenen der puinen bestonden uit leem van den Nijl, dat met stroo en riet vermengd was; zij waren in de zon gedroogd en met het opschrift van Ramses gestempeld. Rondom de stad liep een muur van tichelsteen, welke een binnenruimte van ongeveer vier bunders omsloot. Uit de opgravingen bleek, dat de voorraadschuren rechthoekige gebouwen met zeer zware muren waren, welke onderling geene gemeenschap hadden en, zonder deuren, alleen door het gewelfde dak toegang verleenden. De onderzoekingen brachten ook aan het licht, dat de stad twee namen had, den heiligen naam van Pi-tum en den burgerlijken naam van Thecuth of Secut, het bijbelsche Soccoth.
- voetnoot16)
- Ramesses, d.i. de stad van Ramses, lag evenals Phithom aan de grenzen des rijks in het land Gessen. Vgl. Gen. XLVII 11 en XLV noot 4.
- voetnoot17)
- In twee oorkonden uit den tijd van Ramses II zijn wellicht de Hebreërs met den naam ‘aperiu’ aangeduid als inheemsche vreemdelingen, die onder het toezicht der madjaïu slavendienst moesten verrichten. Meermalen zijn op de oude afbeeldingen die dwangarbeiders voorgesteld, terwijl zij uit leem de tichelsteenen vervaardigen en door de opzichters met stokken worden geslagen. Ook werden de kinderen van Israël waarschijnlijk geprest voor het graven van kanalen en het opwerpen van dijken, welke werken voor de kunstmatige bewatering van het land met het water van den Nijl gevorderd werden. Die zware dwangdiensten moesten uiteraard de gehate vreemdelingen verzwakken en hunne vermenigvuldiging verhinderen. Volgens Herodotus kwamen bij het graven van het Necho-kanaal honderd twintig duizend menschen om en nog in deze eeuw moet de verbetering van het in 1819 begonnen Mahmoedîje-kanaal bij Alexandrië het leven van twintig duizend menschen gekost hebben.
- voetnoot18)
- Die twee waren ongetwijfeld in de koninklijke stad woonachtig en werden, als de voornaamste, voor de andere haar ondergeschikte vroedvrouwen verantwoordelijk gesteld.
- voetnoot19)
- De grondtekst heeft: ‘want zij zijn krachtig’, d.i. krachtig van gestel en daarom baren zij met minder moeite. Waarschijnlijk lag er een grond van waarheid in die verontschuldiging.
- voetnoot20)
- God gaf haar een huisgezin en zegende hare kinderen, niet omdat zij de waarheid ontveinsden, maar omdat zij de wet Gods stelden boven de wet des konings.
- voetnoot21)
- Het wreed gebod, waarbij nu aan geheel het volk de kindermoord tot wet gesteld werd, beoogde niet de vernietiging, maar de verzwakking van de Israëlieten. Het was een tijdelijke maatregel, welke na voldoende werking kon worden ingetrokken.