den terugkeer uit Madian en beider verschijning voor Pharao als Jehova's gezanten, waarna nog de verdrukking van Israël verergert. Maar met vele en felle plagen van God wordt thans de hoovaardij van Egypte vernederd, de hardnekkigheid van Pharao gebroken, zoodat de Israëlieten ten laatste, na op Gods bevel het eerste Paaschfeest gevierd te hebben, in vrijheid vertrekken. Vergeefs bedreigt hen nog eenmaal de koning met zijne legerscharen. Op wondervolle wijze baant God eenen weg voor zijn volk door de Roode Zee, waarin Hij de strijdmacht van Egypte doet verzinken, terwijl aan de overzijde de lofzang stijgt der verlosten.
In het tweede gedeelte begint nu Israël den tocht door de woestijn naar Sinaï, terwijl God niet ophoudt aan het volk, dat bij de minste beproeving kleinmoedig mort, zijn machtige bescherming te toonen door de schitterendste wonderen. Het walgend water verliest zijne bitterheid, eene menigte vogelen bevredigt het verlangen naar vleeschspijzen, uit den hemel regent het manna, water vliet uit de steenrots en door de kracht des gebeds wordt op Amalec de overwinning bevochten. Met recht staat Jethro, de priester van Madian, opgetogen over al die wonderwerken en prijst hij Jehova. En na zulk eene voorbereiding des volks daalt in schrikwekkende majesteit de Heer op den Sinaï neder om er zijne wet af te kondigen en zijn verbond met Israël te sluiten. Wel spoedig echter wordt dat alles door het wufte volk vergeten. Terwijl Moses op den berg de bevelen van God ontvangt aangaande het op te richten heiligdom, dat door Aäron en diens zonen als priesters bediend zal worden, pleegt Israël afgoderij, en ten teeken van het verbroken verbond verbrijzelt Moses, bij zijn terugkeer, in heilige gramschap de van God ontvangen tafelen der wet. In het bloed van duizenden wordt nu de schandelijke misdaad gewroken, maar niet uitgeboet. God echter laat zich verbidden door Moses, wien Hij eenen weerglans laat zien zijner heerlijkheid. Na de vernieuwing des verbonds worden dan met de offergaven des volks de door God zelf verordende werken tot stand gebracht. De tabernakel rijst in de woestijn omhoog en wordt met den luister van Jehova vervuld.
Gerekend van Joseph's dood, waarmede Genesis sluit, tot de oprichting des tabernakels in het begin van het tweede jaar na den uittocht, omvat het Boek Exodus een tijdvak van driehonderd zestig jaren. Het geschiedverhaal is echter over dien tijd zeer ongelijkmatig verdeeld. Want alleen het omstandig bericht over Moses' geboorte en redding, over zijne opvoeding en ballingschap uitgezonderd, wordt al het overige tot het jaar vóór den uittocht zoo kort in de twee eerste hoofdstukken saamgevat, dat aan de andere acht en dertig hoofdstukken slechts de tijd van ruim twee jaren is toebedeeld. De reden hiervan werd vroeger reeds aangewezen. Moses is geen gewoon geschiedschrijver, maar de schrijver van Gods Openbaring. Vandaar dat aan de vroegere eeuwen, waarin God zich als het ware verborg en zweeg, alleen in zooverre herinnerd wordt, als zij voorbereiding geweest zijn voor het nieuwe tijdperk der Openbaring; vandaar dat zelfs uit de eerste tachtig jaren van Moses' leven hoofdzakelijk alleen datgene is opgeteekend, wat hem naar Gods bestiering ook natuurlijkerwijze geschikt maakte voor zijne