De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput L.
|
1. Quod cernens Joseph, ruit super faciem patris flens et deosculans eum. | 1. Toen Joseph dat zag, wierp hij zich op het aangezicht zijns vaders, weenend en hem kussend. |
2. Praecepitque servis suis medicis ut aromatibus condirent patrem. | 2. En hij gebood aan de geneesheeren in zijnen dienst om met specerijen zijnen vader te balsemen. |
3. Quibus jussa explentibus, transierunt quadraginta dies: iste quippe mos erat cadaverum conditorum: | 3. En terwijl zij dit bevel volbrachten, verliepen er veertig dagen, want dit was het gebruik bij de balse- |
[pagina 206]
flevitque eum AEgyptus septuaginta diebus. | ming der lijken; en Egypte beweende hem zeventig dagenGa naar voetnoot1). |
4. Et expleto planctus tempore, locutus est Joseph ad familiam Pharaonis: Si inveni gratiam in conspectu vestro, loquimini in auribus Pharaonis: | 4. En toen de rouwtijd vervuld was, sprak Joseph tot de hofhouding van PharaoGa naar voetnoot2): Zoo ik genade heb gevonden voor uw aangezicht, zegt dan ter oore van Pharao: |
5. Eo quod pater meus adjuraverit me, dicens: En morior, in sepulcro meo quod fodi mihi in terra Chanaan, sepelies me. Ascendam igitur, et sepeliam patrem meum, ac revertar. Supra XLVII 29. | 5. Vermits mijn vader mij bezworen heeft, zeggende: Zie ik sterf; in mijn graf, dat ik voor mij gegraven heb in het land Chanaän, zult gij mij begraven. Laat mij daarom optrekken en mijnen vader begraven en dan terugkeeren. |
6. Dixitque ei Pharao: Ascende et sepeli patrem tuum sicut adjuratus es. | 6. En Pharao zeide tot hem: Trek op, en begraaf uwen vader, zooals gij bezworen zijt. |
7. Quo ascendente, ierunt cum eo omnes senes domus Pharaonis, cunctique majores natu terrae AEgypti: | 7. En toen hij optrok, gingen met hem alle bejaarden van Pharao's huis en alle oudsten van het land EgypteGa naar voetnoot3) |
8. Domus Joseph cum fratribus suis, absque parvulis et gregibus, atque armentis quae dereliquerunt in terra Gessen. | 8. en het huis van Joseph en zijne broeders, zonder de kinderen en de kudden alsook het ploegvee, welke zij in het land Gessen achterlieten. |
9. Habuit quoque in comitatu currus et equites: et facta est turba non modica. | 9. Ook had hij in zijn gevolg wagens en ruiters; en het werd eene niet geringe menigte. |
10. Veneruntque ad Aream Atad, quae sita est trans Jordanem: ubi celebrantes exsequias planctu magno atque vehementi, impleverunt septem dies. | 10. En zij kwamen tot den Dorschvloer van Atad, die over den Jordaan is gelegen; daar vierden zij de lijkplechtigheid met groot en hevig rouwmisbaar gedurende zeven dagenGa naar voetnoot4). |
11. Quod cum vidissent habitatores terrae Chanaan, dixerunt: Plan- | 11. En toen de inwoners van het land Chanaän dat zagen, zeiden |
[pagina 207]
ctus magnus est iste AEgyptiis. Et idcirco vocatum est nomen loci illius, Planctus AEgypti. | zij: Een groot rouwmisbaar is dit voor de Egyptenaren. En daarom werd de naam dier plaats ‘Rouwmisbaar van Egypte’ genoemd. |
12. Fecerunt ergo filii Jacob sicut praeceperat eis: | 12. De zonen van Jacob deden dan, gelijk hij hun bevolen had; |
13. Et portantes eum in terram Chanaan, sepelierunt eum in spelunca duplici, quam emerat Abraham cum agro in possessionem sepulcri ab Ephron Hethaeo contra faciem Mambre. Act. VII 16; Supra XXIII 17. | 13. en zij voerden hem naar het land Chanaän, en begroeven hem in de dubbele spelonk, welke Abraham te gelijk met den akker tot een eigen graf gekocht had van Ephron, den Hetheër, tegenover Mambre. |
14. Reversusque est Joseph in AEgyptum cum fratribus suis, et omni comitatu, sepulto patre. | 14. En Joseph keerde naar Egypte terug met zijne broeders en met geheel het gevolg, nadat hij zijnen vader begraven had. |
15. Quo mortuo, timentes fratres ejus, et mutuo colloquentes: Ne forte memor sit injuriae quam passus est, et reddat nobis omne malum quod fecimus, | 15. En toen deze gestorven was, vreesden de broeders en spraken tot elkander: Als hij maar niet het onrecht gedenkt, dat hij geleden heeft, en ons al het kwaad vergeldt, dat wij hebben gedaan. |
16. Mandaverunt ei dicentes: Pater tuus praecepit nobis antequam moreretur, | 16. En zij lieten aan hem zeggen: Uw vader heeft ons vóór zijn sterven geboden, |
17. Ut haec tibi verbis illius diceremus: Obsecro ut obliviscaris sceleris fratrum tuorum, et peccati atque malitiae quam exercuerunt in te: nos quoque oramus ut servis Dei patris tui dimittas iniquitatem hanc. Quibus auditis flevit Joseph. | 17. dat wij dit aan u uit zijnen naam zouden zeggen: Ik smeek u, dat gij de misdaad vergeet uwer broeders en de zonde en boosheid, die zij gepleegd hebben tegen u. Wij ook bidden u, dat gij aan de dienaren van den God uws vaders deze ongerechtigheid moogt vergeven. En toen hij hen gehoord had, weende Joseph, |
18. Veneruntque ad eum fratres sui: et proni adorantes in terram dixerunt: Servi tui sumus. | 18. En zijne broeders kwamen tot hem, en voorover ter aarde nedergebogen, zeiden zij: Wij zijn uwe knechten. |
19. Quibus ille respondit: Nolite timere: num Dei possumus resistere voluntati? | 19. En hij antwoordde hun: Vreest niet; kunnen wij aan den wil van God wederstaan? |
[pagina 208]
20. Vos cogitastis de me malum: sed Deus vertit illud in bonum, ut exaltaret me, sicut in praesentiarum cernitis, et salvos faceret multos populos. Supra XLV 5. | 20. Gij hebt kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dit ten goede gekeerd om mij te verheffen, gelijk gij thans ziet, en om vele volkeren te behoudenGa naar voetnoot5). |
21. Nolite timere: ego pascam vos et parvulos vestros: consolatusque est eos, et blande ac leniter est locutus. Supra XLVII 12. | 21. Vreest niet; ik zal u en uwe kinderen voeden. En hij vertroostte hen en sprak vriendelijk en zachtzinnig. |
22. Et habitavit in AEgypto cum omni domo patris sui: vixitque centum decem annis. Et vidit Ephraim filios usque ad tertiam generationem. Filii quoque Machir filii Manasse nati sunt in genibus Joseph. Num. XXXII 39. | 22. En hij woonde in Egypte met geheel het huis zijns vaders; en hij leefde honderd en tien jaren. En hij zag Ephraïm's zonen tot in het derde geslacht. Ook de zonen van Machir, den zoon van Manasses, werden op Joseph's knieën geborenGa naar voetnoot6). |
23. Quibus transactis, locutus est fratribus suis: Post mortem meam Deus visitabit vos, et ascendere vos faciet de terra ista ad terram quam juravit Abraham, Isaac, et Jacob. Hebr. XI 22. | 23. En nadat dit geschied was, zeide Joseph tot zijne broeders: Na mijnen dood zal God u bezoeken en u doen optrekken uit dit land naar het land, dat Hij aan Abraham, Isaäc en Jacob bij eede beloofd heeft. |
24. Cumque adjurasset eos atque dixisset: Deus visitabit vos, asportate ossa mea vobiscum de loco isto: Exod. XIII 19; Jos. XXIV 32. | 24. En toen hij hen had bezworen en gezegd had: God zal u bezoeken, voert mijne beenderen met u weg uit dit oord, |
25. Mortuus est, expletis centum decem vitae suae annis. Et conditus aromatibus, repositus est in loculo in AEgypto. | 25. is hij gestorvenGa naar voetnoot7) na honderd en tien levensjaren voleind te hebben. En hij werd met specerijen gebalsemd en in eene kist nedergelegd in EgypteGa naar voetnoot8). |
- voetnoot1)
- Door dat rouwbedrijf eerde Egypte zijnen onderkoning. De balseming was niet overeenkomstig de gebruiken der aartsvaders, maar geschiedde volgens de gewoonten van Egypte en was ook noodzakelijk om het lichaam van Jacob in ongeschonden staat naar Chanaän te vervoeren. In de zeventig dagen zijn volgens de oudste schriftverklaarders de veertig dagen voor de balseming begrepen.
- voetnoot2)
- Omdat Joseph nog in den rouwtijd was, kon hij niet in persoon tot Pharao naderen. Dit verboden hem de zeden des lands. Eenzelfde gebruik wordt later bij de Perzen aangetroffen. Zie Esth. IV 2.
- voetnoot3)
- Bejaarden en oudsten niet juist in leeftijd, maar door waardigheid. De aanzienlijkste beambten van het hof en de rijksgrooten des lands zijn bedoeld.
- voetnoot4)
- Het met Dorschvloer van Atad vertaalde woord luidt in het Hebreeuwsch ‘Goren Haätaʽd’, dat ‘dorschvloer van de doornen’ of ‘van het doornbosch’ kan beteekenen. - De zegswijze over den Jordaan kan zoowel de oostelijke als de westelijke zijde der rivier beteekenen. Wanneer nu de Dorschvloer van Atad buiten het eigenlijke land Chanaän, aan de oostzijde van den Jordaan gezocht moet worden, hetgeen aan velen het waarschijnlijkste voorkomt, dan ging de reis langs een omweg door de woestijn en het land der Moabieten. De rechte weg naar Hebron, waar de grafstede der aartsvaders was, liep door het land der Philistijnen en raakte den Jordaan niet. Waarschijnlijk was echter die kortste weg niet de veiligste. Langs denzelfden weg der woestijn zou eens in de toekomst Jacob's geslacht naar Chanaän terugkeeren. Waarom de rouwplechtigheid reeds hier gevierd werd, is niet duidelijk. Wellicht verbood de voorzichtigheid om langen tijd te Hebron tusschen de vreemde bevolking te verblijven.
- voetnoot5)
- De edele Joseph stelt hen niet alleen gerust, maar tracht hen bovendien nog te bemoedigen en te vertroosten. Hij wijst op de beschikking der Voorzienigheid, welke hunne boosheid ten goede keerde. Hoe zou hij dan datgene willen straffen, wat God eenmaal toeliet en als middel bezigde om hem te verheffen tot behoud van Egypte en van de naburige volken?
- voetnoot6)
- Waarschijnlijk zeggen deze woorden alleen, dat Joseph nog die achterkleinzonen mocht omhelzen.
- voetnoot7)
- Zoo stierf Joseph, gelijk hij geleefd had, in het onwankelbaar geloof aan de vervulling van Gods beloften. De aartsvader Joseph is een der schoonste afbeeldingen van den goddelijken Heiland van het eerste oogenblik, dat hij als de welbeminde zoon zijns vaders verschijnt en, naar zijne broeders gezonden, door hen verkocht wordt, totdat hij na onrechtvaardige veroordeeling uit den kerker ten troon stijgt om kwaad met goed te vergelden en aller redder te worden.
- voetnoot8)
- Zijn lichaam werd in eene kist nedergelegd overeenkomstig de gebruiken des lands. De Egyptenaren legden de dooden in houten of steenen doodkisten, welke eenigszins den vorm van het menschelijk lichaam hadden en met schilder- en beeldhouwwerk versierd werden. Voor de Israëlieten bleef zoo Joseph's overschot een voortdurende vermaning om hunne oogen naar Chanaän gericht te houden en met het geduld des geloofs het uur van Gods tusschenkomst af te wachten.