De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
Caput XLVIII.
|
1. His ita transactis nuntiatum est Joseph quod aegrotaret pater suus: qui, assumptis duobus filiis Manasse et Ephraim, ire perrexit. | 1. Nadat dit aldus geschied was, werd aan Joseph geboodschapt, dat zijn vader ziek was; en hij nam zijne twee zonen, Manasses en EphraïmGa naar voetnoot1), met zich en begaf zich op weg. |
2. Dictumque est seni: Ecce filius tuus Joseph venit ad te. Qui confortatus sedit in lectulo. | 2. En aan den grijsaard werd gezegd: Zie, uw zoon Joseph is tot u gekomen. En hij, zich sterkend, zette zich in het bedGa naar voetnoot2). |
3. Et ingresso ad se ait: Deus omnipotens apparuit mihi in Luza, quae est in terra Chanaan: benedixitque mihi, Supra XXVIII 13. | 3. En nadat Joseph bij hem was binnengekomen, zeide hij: God de Almachtige is mij verschenen te Luza in het land Chanaän; en Hij heeft mij gezegend |
4. Et ait: Ego te augebo et multiplicabo, et faciam te in turbas populorum: daboque tibi terram hanc, et semini tuo post te in possessionem sempiternam. | 4. en tot mij gezegd: Ik zal u doen groeien en u vermenigvuldigen en u maken tot menigten van volken; en Ik zal dit land aan u geven en aan uw zaad na u tot een eeuwige bezittingGa naar voetnoot3). |
5. Duo ergo filii tui, qui nati sunt tibi in terra AEgypti antequam huc venirem ad te, mei erunt: Ephraim et Manasses, sicut Ruben et Simeon | 5. Uwe twee zonen dan, die u in het land Egypte geboren zijn, voordat ik herwaarts tot u kwam, zullen de mijne zijn; Ephraïm en Manas- |
[pagina 196]
reputabuntur mihi. Supra XLI 50; Jos. XIII 7, 29. | ses zullen als Ruben en Simeon mij worden toegerekendGa naar voetnoot4). |
6. Reliquos autem quos genueris post eos, tui erunt, et nomine fratrum suorum vocabuntur in possessionibus suis. | 6. Maar de overige, die gij na hen verwekken mocht, zullen de uwe zijn en naar den naam hunner broeders genoemd worden in hunne bezittingenGa naar voetnoot5). |
7. Mihi enim, quando veniebam de Mesopotamia, mortua est Rachel in terra Chanaan in ipso itinere, eratque vernum tempus: et ingrediebar Ephratam, et sepelivi eam juxta viam Ephratae. quae alio nomine appellatur Bethlehem. Supra XXXV 19. | 7. Want toen ik uit Mesopotamië kwam, is mij Rachel gestorven in het land Chanaän nog op de reize en het was lentetijd; en ik naderde Ephrata en ik heb haar begraven langs den weg van Ephrata, hetwelk met een anderen naam Bethlehem wordt genoemdGa naar voetnoot6). |
8. Videns autem filios ejus dixit ad eum: Qui sunt isti? | 8. De zonen van Joseph nu ziende, zeide hij tot hem: Wie zijn dezen? |
9. Respondit: Filii mei sunt, quos donavit mihi Deus in hoc loco. Adduc, inquit, eos ad me, ut benedicam illis. | 9. Hij antwoordde: Het zijn mijne zonen, die God mij hier geschonken heeft. Breng hen bij mij, sprak hij, opdat ik hen zegene. |
10. Oculi enim Israel caligabant prae nimia senectute, et clare videre non poterat. Applicitosque ad se, deosculatus et circumplexus eos, | 10. Want de oogen van Israël waren verduisterd door den hoogen ouderdom en hij kon niet helder zien. En toen zij dicht bij hem gebracht waren en hij hen gekust en omhelsd had, |
11. Dixit ad filium suum: Non sum fraudatus aspectu tuo: insuper ostendit mihi Deus semen tuum. | 11. zeide hij tot zijnen zoon: Ik ben van uwen aanblik niet beroofd geworden; daarenboven liet God mij ook uw zaad aanschouwen. |
12. Cumque tulisset eos Joseph de gremio patris, adoravit pronus in terram. | 12. En toen Joseph hen van den schoot zijns vaders had weggetrokken, boog hij zich neder voorover ter aardeGa naar voetnoot7). |
13. Et posuit Ephraim ad dexteram suam, id est, ad sinistram Is- | 13. En hij stelde Ephraïm aan zijne rechterhand, dat is aan de linker- |
[pagina 197]
rael: Manassen vero in sinistra sua, ad dexteram scilicet patris, applicuitque ambos ad eum. | hand van Israël, maar Manasses aan zijne linkerhand, te weten aan de rechterhand van zijnen vaderGa naar voetnoot8), en plaatste hen beiden dicht bij hem. |
14. Qui extendens manum dexteram, posuit super caput Ephraim minoris fratris: sinistram autem super caput Manasse qui major natu erat, commutans manus. | 14. En deze, de rechterhand uitstrekkend, legde ze op het hoofdGa naar voetnoot9) van Ephraïm, den jongsten broeder, maar de linkerhand op het hoofd van Manasses, die de oudste was, zijne handen over elkander kruisend. |
15. Benedixitque Jacob filiis Joseph, et ait: Deus, in cujus conspectu ambulaverunt patres mei Abraham, et Isaac, Deus qui pascit me ab adolescentia mea usque in praesentem diem: Hebr. XI 21. | 15. En Jacob zegende de zonen van JosephGa naar voetnoot10) en zeide: De God, voor wiens aanschijn mijne vaderen Abraham en Isaäc gewandeld hebben; de God, die mijn hoeder is van mijne jeugd tot op dezen dag; |
16. Angelus, qui eruit me de cunctis malis, benedicat pueris istis: et invocetur super eos nomen meum, nomina quoque patrum meorum Abraham, et Isaac, et crescant in multitudinem super terram. Supra XXXI 29 et XXXII 1; Matth. XVIII 10. | 16. de engel, die mij van alle kwaad verloste, zegene deze kinderenGa naar voetnoot11); en op hen worde ingeroepen mijn naam en de namen mijner vaderen Abraham en IsaäcGa naar voetnoot12), en dat zij aanwassen tot eene menigte op de aarde. |
17. Videns autem Joseph quod posuisset pater suus dexteram manum super caput Ephraim, graviter accepit: et apprehensam manum patris levare conatus est de capite Ephraim, et transferre super caput Manasse. | 17. Toen Joseph nu zag, dat zijn vader de rechterhand op het hoofd van Ephraïm had gelegd, mishaagde dit hem; en hij vatte de hand zijns vaders en trachtte die te lichten van Ephraïm's hoofd en over te brengen op het hoofd van Manasses. |
18. Dixitque ad patrem: Non ita convenit, pater: quia hic est primogenitus, pone dexteram tuam super caput ejus. | 18. En hij zeide tot zijnen vader: Niet zóó behoort het, vader, want deze is de eerstgeborene, leg uwe rechterhand op zijn hoofdGa naar voetnoot13). |
[pagina 198]
19. Qui renuens, ait: Scio fili mi, scio: et iste quidem erit in populos, et multiplicabitur: sed frater ejus minor, major erit illo: et semen illius crescet in gentes. | 19. Maar hij weigerde en sprak: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het; ook deze zal wel worden tot volkeren en vermenigvuldigd worden; maar zijn jongere broeder zal grooter wezen dan hij en zijn zaad zal aanwassen tot volksmenigtenGa naar voetnoot14). |
20. Benedixitque eis in tempore illo, dicens: In te benedicetur Israel, atque dicetur: Faciat tibi Deus sicut Ephraim, et sieut Manasse. Constituitque Ephraim ante Manassen. | 20. En hij zegende hen te dien tijde, zeggende: In u zal Israël gezegend worden, en men zal zeggen: God doe met u als met Ephraïm en als met ManassesGa naar voetnoot15). En hij stelde Ephraïm vóór Manasses. |
21. Et ait ad Joseph filium suum: En ego morior, et erit Deus vobiscum, reducetque vos ad terram patrum vestrorum. | 21. En hij zeide tot Joseph, zijnen zoon: Zie, ik sterf, en God zal met ulieden zijn en Hij zal u terugvoeren naar het land uwer vaderen. |
22. Do tibi partem unam extra fratres tuos, quam tuli de manu Amorrhaei in gladio et arcu meo. Jos. XVI 1; Jos. XXIV 8. | 22. Ik geef u een deel boven uwe broeders, dat ik aan de hand van den Amorrheër ontnomen heb met mijn zwaard en boogGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- Manasses en Ephraïm, vóór den hongersnood geboren, moeten thans, tegen het einde van Jacob's leven, jongelingen geweest zijn, die meer dan twintig jaren telden.
- voetnoot2)
- De grondtekst heeft: ‘En aan Jacob werd geboodschapt en gezegd: Zie, uw zoon Joseph is tot u gekomen; en Israël sterkte zich en zette zich in het bed’. De verwisseling der namen heeft (evenals XLV 28 in den grondtekst; XLVI 1) hare beteekenis. De verzwakte Jacob maakt plaats voor den sterken Israël, die de drager der goddelijke beloften is. Als Israël gaat de met Gods geest vervulde aartsvader de toekomst bepalen in de kracht van God.
- voetnoot3)
- Ter inleiding van de gewichtige beslissing, welke in v. 5 gegeven zal worden, gaat de herinnering vooraf aan Gods beloften van de talrijke nakomelingschap in het toekomstig erfland Chanaän. De aartsvader wil de aan hem krachtens die beloften geschonken macht uitoefenen.
- voetnoot4)
- De twee, hoewel kleinzonen, zullen als zonen hem worden toegerekend. Evengoed als zijn oudste zonen, Ruben en Simeon, zullen zij stammen zijn en als stammen hun erfdeel in het land Chanaän bezitten. Hiermede ontving Joseph, in zijne zonen tot dubbelen stam verheven, het dubbel deel, dat rechtens den eerstgeborene toekwam. Vgl. I Par. V 1.
- voetnoot5)
- De andere kinderen van Joseph met hunne nakomelingen zouden in de stamfamiliën van Ephraïm en Manasses gerangschikt worden.
- voetnoot6)
- De beslissing ten opzichte van Ephraïm en Manasses is een belooning voor Joseph en tevens eene hulde aan Joseph's moeder, de welbeminde en zoo vroeg gestorven Rachel. Vandaar die woorden, welke oppervlakkig beschouwd den samenhang der rede breken, maar inderdaad den natuurlijken gang der gedachten openbaren. En het was lentetijd. Vgl. XXXV noot 10. De opmerking, dat Ephrata Bethlehem is, werd door den geschiedschrijver er bij gevoegd.
- voetnoot7)
- Na de omhelzing deed Joseph hen een weinig teruggaan van den grijsaard, die overeind op zijne legerstede gezeten was, en knielde hij met hen neder om den zegen te ontvangen.
- voetnoot8)
- Ook bij de Hebreërs werd de rechterhand voortreffelijker gerekend dan de linkerhand en was de rechterzijde de plaats van voorrang en eer.
- voetnoot9)
- Voor het eerst wordt hier in de H. Schrift bij de zegening ook de handoplegging genoemd. Op zinnebeeldige wijze stelt die plechtigheid voor, dat de eene mensch Gods zegen op den anderen overdraagt.
- voetnoot10)
- Eene afschaduwing der Messiaansche toekomst is deze zegening. Zij geschiedde kruisgewijze en onder drievoudige aanroeping van den éénen God, terwijl aan den laatstgeborene het grootste heil werd verkondigd.
- voetnoot11)
- De engel kan moeilijk een gewone engel zijn, daar hij te gelijk met God als eenzelfde oorzaak van zegening wordt aangeroepen. Hier is aangewezen de in den Bijbel reeds zoo dikwijls genoemde engel van God of van Jehova, volgens zeer vele schriftverklaarders God de Zoon, die zich op zoodanige wijze aan de aartsvaders openbaarde, die zijn verlossingswerk reeds voorbereidde door Jacob van alle kwaad te verlossen.
- voetnoot12)
- Deze zegswijze beteekent, dat zij, hoewel van Joseph geboren, Jacob's naam zullen dragen als zijn eigen zonen en als zoodanig de onmiddellijke erfgenamen zullen zijn van Abraham, Isaäc en Jacob, aan wie God de groote beloften deed.
- voetnoot13)
- Joseph, voor wien Gods raadsbesluit nog verborgen was, oordeelde, dat aan den eerstgeborene de voorrang toekwam.
- voetnoot14)
- De grondtekst zegt: ‘Ook hij (Manasses) zal tot een volk worden... maar zijn jongere broeder zal aanwassen meer dan hij en zijn zaad zal worden eene volheid van volken’. Niet in de dagen van Moses, maar eerst ten tijde der Rechters begon deze voorspelling in vervulling te gaan. Vooral echter getuigt van Ephraïm's uitgebreidheid en macht de tijd na Salomon, toen Ephraïm in het rijk der tien stammen zoo klaarblijkelijk de voornaamste en sterkste stam was, dat meermalen naar zijnen naam geheel het rijk Israël genoemd wordt.
- voetnoot15)
- Zoo overvloedig zal de zegen van Joseph's zonen in hunne nakomelingschap zijn, dat die zegen tot een spreekwoordelijke uitdrukking zal worden onder het volk van Israël. De grondtekst heeft: ‘In u zal Israël zegenen, zeggende’ enz. De zegening van Ephraïm en Manasses zal voortdurend onder het volk van Israël bij gelukwensching en zegenwensch herdacht worden. Het zal tot een spreekwoord in Israël worden: God doe met u enz.
- voetnoot16)
- Het met een deel vertaalde woord sechem is tevens de naam der stad Sichem, op welke dan ook de aartsvader met deze woordspeling doelt. De Septuagintvertaling heeft hier Sichem. Vgl. hierbij Joan. IV 5. Tot beter begrip worde het verband van dit vers met de vorige verzen in het oog gehouden. Met profetischen blik schouwt de patriarch in de toekomst, wanneer de Amorrheërs of in het algemeen de Chanaänieten door Israël gewapenderhand zullen zijn verdreven en verdelgd, en hij wijst als het middelpunt van Joseph's dubbel erfdeel de stad Sichem aan. Vgl. Jos. XXI 21.