De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLV.
|
1. Non se poterat ultra cohibere Joseph multis coram adstantibus: unde praecepit ut egrederentur cuncti | 1. Niet langer kon zich Joseph bedwingen voor de velen, die bij hem stonden; en daarom gebood hij, |
[pagina 183]
foras, et nullus interesset alienus agnitioni mutuae. | dat allen van daar zouden weggaan en er geen enkele vreemde zou zijn bij de wederzijdsche herkenning. |
2. Elevavitque vocem cum fletu: quam audierunt AEgyptii, omnisque domus Pharaonis. | 2. En hij verhief met geween zijne stem; en zij werd door de Egyptenaren en door geheel het huis van Pharao gehoordGa naar voetnoot1). |
3. Et dixit fratribus suis: Ego sum Joseph: adhuc pater meus vivit? Non poterant respondere fratres nimio terrore perterriti. | 3. En hij zeide tot zijne broeders: Ik ben Joseph; leeft mijn vader nogGa naar voetnoot2)? De broeders, van overgrooten schrik verslagen, konden niet antwoorden. |
4. Ad quos ille clementer: Accedite, inquit, ad me. Et cum accessissent prope, Ego sum, ait, Joseph, frater vester, quem vendidistis in AEgyptum. Act. VII 13. | 4. En goedig zeide hij tot hen: Nadert tot mij. En toen zij dichtbij genaderd waren, zeide hij: Ik ben Joseph, uw broeder, dien gij verkocht hebt naar Egypte. |
5. Nolite pavere, neque vobis durum esse videatur quod vendidistis me in his regionibus: pro salute enim vestra misit me Deus ante vos in AEgyptum. Infra L 20. | 5. Weest niet beangst en laat het u niet zwaar toeschijnen, dat gij mij voor deze landstreken verkocht hebt; want tot uw heil heeft God mij vóór u naar Egypte gezonden. |
6. Biennium est enim quod coepit fames esse in terra: et adhuc quinque anni restant, quibus nec arari poterit, nec meti. | 6. Want twee jaren zijn het, sedert de hongersnood in het land is begonnen, en nog vijf jaren blijven over, waarin niet zal kunnen geploegd noch geoogst worden. |
7. Praemisitque me Deus ut reservemini super terram, et escas ad vivendum habere possitis. | 7. En God heeft mij vooruitgezonden, opdat gij zoudt behouden blijven op de aarde en voedsel om te leven zoudt kunnen hebben. |
8. Non vestro consilio, sed Dei voluntate huc missus sum: qui fecit me quasi patrem Pharaonis, et dominum universae domus ejus, ac principem in omni terra AEgypti. | 8. Niet door uw beraad, maar door den wil van God ben ik hierheen gezonden; en Hij heeft mij gemaakt als tot vader van PharaoGa naar voetnoot3) en tot heer van geheel zijn huis en tot vorst over het gansche land Egypte. |
9. Festinate, et ascendite ad patrem meum, et dicetis ei: Haec mandat filius tuus Joseph: Deus fecit me dominum universae terrae AEgypti: descende ad me, ne moreris, | 9. Haast u en trekt op naar mijnen vader en gij zult hem zeggen: Dit laat uw zoon Joseph zeggen: God heeft mij tot heer gemaakt van geheel het land Egypte; kom af naar mij, draal niet. |
[pagina 184]
10. Et habitabis in terra Gessen: erisque juxta me tu, et filii tui, et filii filiorum tuorum, oves tuae, et armenta tua, et universa quae possides. | 10. En gij zult wonen in het land GessenGa naar voetnoot4), en gij zult nabij mij zijn, gij en uwe zonen en de zonen uwer zonen, uwe schapen en uwe runderen en alles, wat gij bezit. |
11. Ibique te pascam (adhuc enim quinque anni residui sunt famis) ne et tu pereas, et domus tua, et omnia quae possides. | 11. En daar zal ik u onderhouden (want nog vijf jaren van hongersnood zijn te wachten), opdat niet èn gij èn uw huis èn al, wat gij bezit, omkomt. |
12. En oculi vestri, et oculi fratris mei Benjamin vident quod os meum loquatur ad vos. | 12. Ziet, uwe oogen en de oogen mijns broeders Benjamin zien, dat mijn mond tot u spreektGa naar voetnoot5). |
13. Nuntiate patri meo universam gloriam meam, et cuncta quae vidistis in AEgypto: festinate, et adducite eum ad me. | 13. Boodschapt aan mijnen vader al mijne heerlijkheid en alles, wat gij gezien hebt in Egypte; haast u en voert hem tot mij. |
14. Cumque amplexatus recidisset in collum Benjamin fratris sui, flevit: illo quoque similiter flente super collum ejus. | 14. En toen hij in omhelzing Benjamin, zijnen broeder, om den hals was gevallen, weende hij, terwijl ook deze evenzoo weende aan zijnen hals. |
15. Osculatusque est Joseph omnes fratres suos, et ploravit super singulos: post quae ausi sunt loqui ad eum. | 15. En Joseph kuste al zijne broeders en weende over ieder van henGa naar voetnoot6); en daarna waagden zij het tot hem te spreken. |
16. Auditumque est, et celebri sermone vulgatum in aula regis: Venerunt fratres Joseph: et gavisus est Pharao, atque omnis familia ejus. | 16. En het werd vernomen en als een groote mare verbreid aan het hof des konings: De broeders van Joseph zijn gekomen; en Pharao verheugde zich met geheel zijne hofhouding. |
17. Dixitque ad Joseph ut imperaret fratribus suis, dicens: Onerantes jumenta, ite in terram Chanaan, | 17. En hij zeide tot Joseph, dat hij aan zijne broeders zou bevelen en zeggen: Belaadt uwe lastdieren en gaat naar het land Chanaän; |
18. Et tollite inde patrem vestrum et cognationem, et venite ad me: et ego dabo vobis omnia bona AEgypti, ut comedatis medullam terrae. | 18. en haalt van daar uwen vader en uwe maagschap en komt tot mij; en ik zal u al het goede van Egypte geven, ten einde gij het merg des lands moogt eten. |
[pagina 185]
19. Praecipe etiam ut tollant plaustra de terra AEgypti, ad subvectionem parvulorum suorum ac conjugum: et dicito: Tollite patrem vestrum, et properate quantocius venientes. | 19. Gelast ook, dat zij wagens nemen uit het land Egypte om hunne kinderen en vrouwen te vervoeren en zeg hun: Haalt uwen vader en haast u ten spoedigste te komen. |
20. Nec dimittatis quidquam de suppellectili vestra: quia omnes opes AEgypti, vestrae erunt. | 20. Laat ook niets van uw huisraad achterGa naar voetnoot7), want al de schatten van Egypte zullen de uwe zijn. |
21. Feceruntque filii Israel ut eis mandatum fuerat. Quibus dedit Joseph plaustra, secundum Pharaonis imperium: et cibaria in itinere. | 21. En de zonen van Israël deden gelijk hun bevolen was En Joseph gaf hun wagens volgens Pharao's gebod en levensmiddelen voor de reis. |
22. Singulis quoque proferri jussit binas stolas: Benjamin vero dedit trecentos argenteos cum quinque stolis optimis: | 22. Ook liet hij aan ieder van hen twee eerekleederen gevenGa naar voetnoot8), maar aan Benjamin gaf hij driehonderd zilverlingen met vijf van de beste eerekleederenGa naar voetnoot9). |
23. Tantumdem pecuniae et vestium mittens patri suo, addens et asinos decem, qui subveherent ex omnibus divitiis AEgypti: et totidem asinas, triticum in itinere, panesque portantes. | 23. Evenveel geld en kleederen zond hij voor zijnen vader en voegde daarbij tien ezels, die van allerlei schatten van Egypte droegen, en evenveel ezelinnen, met tarwe voor de reis en brooden beladen. |
24. Dimisit ergo fratres suos, et proficiscentibus ait: Ne irascamini in via. | 24. Hij liet dan zijne broeders gaan en zeide hun, toen zij vertrokken: Wordt niet toornig onderwegGa naar voetnoot10). |
25. Qui ascendentes ex AEgypto, venerunt in terram Chanaan ad patrem suum Jacob. | 25. En zij trokken op uit Egypte en kwamen in het land Chanaän bij hunnen vader Jacob. |
26. Et nuntiaverunt ei, dicentes: Joseph filius tuus vivit: et ipse dominatur in omni terra AEgypti. Quo audito Jacob, quasi de gravi somno evigilans, tamen non credebat eis. | 26. En zij boodschapten hem en zeiden: Joseph, uw zoon, leeft en hij heerscht over geheel het land Egypte. En toen Jacob dit hoorde, was het alsof hij uit een diepen slaap ontwaakte, maar hij geloofde hen niet. |
27. Illi econtra referebant omnem | 27. Zij daarentegen verhaalden |
[pagina 186]
ordinem rei. Cumque vidisset plaustra, et universa quae miserat, revixit spiritus ejus, | geheel de toedracht der zaak. En toen hij de wagens en al het door hem gezondene gezien had, leefde zijn geest weder op |
28. Et ait: Sufficit mihi si adhuc Joseph filius meus vivit: vadam, et videbo illum antequam moriar. | 28. en hij zeide: Het is mij genoeg als Joseph, mijn zoon, nog leeft. Ik zal gaan en hem zien, eer ik sterf. |
- voetnoot1)
- Overluid weende hij, zoodat het buiten gehoord werd en Pharao met zijn huis daarvan bericht ontving.
- voetnoot2)
- Reeds meermalen deed hij die vraag, maar nu hij voor het eerst als broeder tot zijne broeders spreekt, rijst hem nog eens die vraag uit het hart. Niets ook was uiteraard meer in staat om aanstonds toenadering te brengen tusschen Joseph en zijne broeders dan de gedachte aan aller gemeenschappelijken vader.
- voetnoot3)
- Quasi, als staat niet in den grondtekst. Vader van Pharao, d.i. 's konings meest vertrouwde vriend en raadsman. Vgl. II Par. IV 16. Dien titel voerde ook later de eerste staatsdienaar bij de Perzen (Esth. XIII 6) en bij de Syriërs (I Mach. XI 32).
- voetnoot4)
- Het vruchtbaar landschap Gessen, thans de provincie Es Sharkiyeh, was het noordoostelijkste, dichtst bij Palestina gelegen gedeelte van Egypte. Ten westen werd het door den oostelijken Nijlarm, ten zuiden door de Roode Zee en Midden-Egypte, ten oosten door de woestijn van steenachtig Arabië begrensd.
- voetnoot5)
- Gemakkelijk konden nu hunne oogen de trekken van den doodgewaanden broeder in het gelaat des onderkonings herkennen en zij zagen, dat waarlijk hij zelf, niet meer door middel van een tolk, maar met eigen mond en in hun eigen taal tot hen sprak.
- voetnoot6)
- Zoo wischte de edele Joseph met de tranen der liefde de schuld der broeders weg.
- voetnoot7)
- De grondtekst heeft: ‘En uw oog spare uw huisraad niet’. Dit kan volgens de opvatting der Vulgaat begrepen worden of ook de beteekenis hebben, dat het hun geen leed moest doen, bijaldien zij het een en ander moesten achterlaten.
- voetnoot8)
- Elders (IV Reg. V 5) vertaalt de Vulgaat niet binae (twee), maar mutatoria. Volgens deze meer juiste vertaling gaf Joseph aan zijne broeders ‘wisselkleederen’. Hiermede zijn die kleederen bedoeld, welke bij feestelijke gelegenheden in plaats van de gewone kleederen gedragen worden. Wisselkleederen zijn feestkleederen.
- voetnoot9)
- Op die wijze toonde hij zijn bijzondere liefde voor zijn vollen broeder en stelde hij hem schadeloos voor het leed, dat bij de beproeving ook hem, den schuldelooze, getroffen had.
- voetnoot10)
- Zij moesten elkander geene verwijtingen doen aangaande het vroeger tegen Joseph gepleegde misdrijf. Vgl. XLII 22.