| |
Caput XLIV.
Hoofdstuk XLIV.
Joseph beproeft zijne broeders (v. 1-34).
1. Praecepit autem Joseph dispensatori domus suae, dicens: Imple |
1. Joseph nu gebood aan zijnen huismeester en zeide: Vul hunne |
| |
| |
saccos eorum frumento, quantum possunt capere: et pone pecuniam singulorum in summitate sacci. |
zakken met graan, zooveel ze kunnen bevatten, en leg het geld van een ieder boven in den zak. |
2. Scyphum autem meum argenteum, et pretium quod dedit tritici, pone in ore sacci junioris. Factumque est ita. |
2. En leg mijn zilveren beker boven in den zak van den jongsteGa naar voetnoot1), met den koopprijs, dien hij voor de tarwe gegeven heeft. En het geschiedde zoo. |
3. Et orto mane, dimissi sunt cum asinis suis. |
3. En toen het ochtend was geworden, liet men hen met hunne ezels gaan. |
4. Jamque urbem exierant, et processerant paululum: tunc Joseph accersito dispensatore domus, Surge, inquit, et persequere viros: et apprehensis dicito: Quare reddidistis malum pro bono? |
4. En reeds waren zij buiten de stad gekomen en een weinig voortgetrokken, toen Joseph zijnen huismeester ontbood en hem zeide: Maak u op en jaag de mannen na, en als gij hen achterhaald hebt, zeg hun: Waarom hebt gij goed met kwaad vergolden? |
5. Scyphus, quem furati estis, ipse est in quo bibit dominus meus, et in quo augurari solet: pessimam rem fecistis. |
5. De beker, dien gij gestolen hebt, is die, waaruit mijn heer drinkt en waarin hij gewoon is waar te zeggenGa naar voetnoot2); zeer slecht hebt gij gedaan. |
6. Fecit ille ut jusserat. Et apprehensis per ordinem locutus est. |
6. Deze deed, zooals hem bevolen was. En na hen te hebben achterhaald, sprak hij tot hen overeenkomstig de lastgeving. |
7. Qui responderunt: Quare sic loquitur dominus noster, ut servi tui tantum flagitii commiserint? |
7. En zij antwoordden: Waarom spreekt onze heer aldus, als hadden uwe knechten zoo groot eene misdaad bedreven? |
8. Pecuniam, quam invenimus in summitate saccorum, reportavimus ad te de terra Chanaan: et quomodo consequens est ut furati simus de domo domini tui aurum vel argentum? |
8. Het geld, dat wij boven in de zakken gevonden hebben, brachten wij u uit het land Chanaän terug; en hoe kan het derhalve zijn, dat wij uit het huis uws heeren goud of zilver hebben gestolen? |
9. Apud quemcumque fuerit inventum servorum tuorum quod quaeris, |
9. Bij wien van uwe knechten ook gevonden wordt wat gij zoekt, hij |
| |
| |
moriatur, et nos erimus servi domini nostri. |
sterve, en wij zullen de slaven zijn van onzen heer |
10. Qui dixit eis: Fiat juxta vestram sententiam: apud quemcumque fuerit inventum, ipse sit servus meus, vos autem eritis innoxii. |
10. En hij zeide hun: Het geschiede volgens uwe uitspraak; bij wien het ook gevonden wordt, die zij mijn slaafGa naar voetnoot3); gij echter zult zonder schuld zijn. |
11. Itaque festinato deponentes in terram saccos, aperuerunt singuli. |
11. Haastig dan zetten zij de zakken op den grond en een ieder opende den zijnen. |
12. Quos scrutatus, incipiens a majore usque ad minimum, invenit scyphum in sacco Benjamin. |
12. En hij doorzocht ze, beginnende met den oudste en eindigende met den jongste, en vond den beker in den zak van Benjamin. |
13. At illi, scissis vestibus, oneratisque rursum asinis, reversi sunt in oppidum. |
13. Toen scheurden zij hunne kleederen, en na hunne ezels wederom te hebben beladen, keerden zij terug naar de stad. |
14. Primusque Judas cum fratribus ingressus est ad Joseph (necdum enim de loco abierat) omnesque ante eum pariter in terram corruerunt. |
14. En het eerst trad Juda met de broeders tot Joseph binnen (want deze was van de plaats nog niet weggegaan) en allen wierpen zich voor hem te gelijk ter aarde nederGa naar voetnoot4). |
15. Quibus ille ait: Cur sic agere voluistis? an ignoratis quod non sit similis mei in augurandi scientia? |
15. En hij zeide tot hen: Waarom hebt gij zoo willen doen? Weet gij niet, dat ik mijns gelijke niet heb in de kunst van waarzeggenGa naar voetnoot5)? |
16. Cui Judas: Quid respondebimus, inquit, domino meo? vel quid loquemur, aut juste poterimus obtendere? Deus invenit iniquitatem servorum tuorum: en omnes servi sumus domini mei, et nos, et apud quem inventus est scyphus. |
16. En Juda zeide tot hem: Wat zullen wij antwoorden aan mijnen heer? Of wat zullen wij zeggen of met recht in het midden brengen? God heeft de ongerechtigheid uwer dienaren gevonden; zie, allen zijn wij de slaven van mijnen heer, èn wij, èn degene, bij wien de beker gevonden isGa naar voetnoot6). |
17. Respondit Joseph: Absit a me ut sic agam: qui furatus est scyphum, ipse sit servus meus: vos autem abite liberi ad patrem vestrum. |
17. Joseph antwoordde: Verre van mij, dat ik zoo zou handelen. Die den beker gestolen heeft, hij zij mijn slaaf; maar gij, trekt vrij naar uwen vader heen. |
| |
| |
18. Accedens autem propius Judas, confidenter ait: Oro domine mi, loquatur servus tuus verbum in auribus tuis, et ne irascaris famulo tuo: tu es enim post Pharaonem |
18. Maar Juda, nader tredende, sprak vrijmoedigGa naar voetnoot7): Ik bid u, mijn heer! moge uw dienaar een woord tot uwe ooren spreken en word niet toornig tegen uwen knecht, wantGa naar voetnoot8) gij zijt na Pharao |
19. Dominus meus. Interrogasti prius servos tuos: Habetis patrem, aut fratrem? Supra XLII 13. |
19. mijn heer. Gij vraagdet de vorige maal aan uwe dienstknechten: Hebt gij eenen vader of eenen broeder? |
20. Et nos respondimus tibi domino meo: Est nobis pater senex, et puer parvulus, qui in senectute illius natus est; cujus uterinus frater mortuus est: et ipsum solum habet mater sua, pater vero tenere diligit eum. |
20. En wij antwoordden u, mijnen heer: Wij hebben eenen vader, die oud is, en een jongen knaap, die in zijnen ouderdom is geboren; zijn volle broeder is gestorven en hem alleen heeft zijne moederGa naar voetnoot9), en zijn vader bemint hem teederlijk. |
21. Dixistique servis tuis: Adducite eum ad me, et ponam oculos meos super illum. |
21. En gij zeidet tot uwe dienaren: Brengt hem herwaarts bij mij en dat ik mijne oogen late rusten op hem. |
22. Suggessimus domino meo: Non potest puer relinquere patrem suum: si enim illum dimiserit, morietur. |
22. Wij gaven in bedenking aan mijnen heer: De knaap kan zijnen vader niet verlaten, want zoo deze hem laat gaan, zal hij stervenGa naar voetnoot10). |
23. Et dixisti servis tuis: Nisi venerit frater vester minimus vobiscum, non videbitis amplius faciem meam. Supra XLIII 3, 5. |
23. En gij zeidet tot uwe dienstknechten: Indien niet uw jongste broeder met u komt, zult gij mijn aangezicht niet meer zien. |
24. Cum ergo ascendissemus ad famulum tuum patrem nostrum, narravimus ei omnia quae locutus est dominus meus. |
24. Toen wij dan opgetrokken waren naar uwen dienaar, onzen vader, verhaalden wij hem alles wat mijn heer gesproken heeft. |
25. Et dixit pater noster: Revertimini, et emite nobis parum tritici. |
25. En onze vader zeide: Gaat andermaal en koopt ons een weinig tarwe. |
| |
| |
26. Cui diximus: Ire non possumus: si frater noster minimus descenderit nobiscum, proficiscemur simul: alioquin illo absente, non audemus videre faciem viri. |
26. En wij zeiden tot hem: Wij kunnen niet gaan; als onze jongste broeder met ons trekt, zullen wij te zamen afreizen; anders, zonder hem, durven wij het aangezicht van den man niet zien. |
27. Ad quae ille respondit: Vos scitis quod duos genuerit mihi uxor mea. |
27. Waarop hij antwoordde: Gij weet, dat mijne huisvrouw mij er twee gebaard heeft. |
28. Egressus est unus, et dixistis: Bestia devoravit eum: et hucusque non comparet. Supra XXXVII 20, 33. |
28. De een is heengegaan, en gij hebt gezegd: Een wild dier heeft hem verslonden; en tot hiertoe komt hij niet te voorschijn. |
29. Si tuleritis et istum, et aliquid ei in via contigerit, deducetis canos meos cum moerore ad inferos. |
29. Als gij ook dezen wegneemt en hem iets overkomt op den weg, dan zult gij mijn grijze haren met jammer ten grave brengen. |
30. Igitur si intravero ad servum tuum patrem nostrum, et puer defuerit, (cum anima illius ex hujus anima pendeat) |
30. Wanneer ik derhalve tot uwen dienaar, onzen vader, kom en de knaap er niet is, (daar aan diens ziel zijne ziel hangt), |
31. Videritque eum non esse nobiscum, morietur, et deducent famuli tui canos ejus cum dolore ad inferos. |
31. en wanneer hij ziet, dat deze niet met ons is, dan zal hij sterven en uwe dienaren zullen zijn grijze haren met jammer ten grave brengen. |
32. Ego proprie servus tuus sim qui in meam hunc recepi fidem, et spopondi dicens: Nisi reduxero eum, peccati reus ero in patrem meum omni tempore. |
32. Laat ik in eigen persoon uw slaaf zijn, ik die voor hem borg ben gebleven en beloofd heb, zeggende: Zoo ik hem niet terugbreng, zal ik aan zonde tegen mijnen vader schuldig zijn te allen tijde. |
33. Manebo itaque servus tuus pro puero in ministerio domini mei, et puer ascendat cum fratribus suis. |
33. Derhalve zal ik uw slaaf blijven in de plaats van den knaap ten dienste mijns heeren en de knaap trekke met zijne broeders op. |
34. Non enim possum redire ad patrem meum, absento puero: ne calamitatis, quae oppressura est patrem meum, testis assistam. |
34. Want ik kan niet terugkeeren tot mijnen vader zonder den knaap, om niet van den rampspoed, die mijnen vader verpletteren zal, getuige te zijn. |
|
-
voetnoot1)
- Aan deze laatste beproeving onderwierp Joseph zijne broeders met het duidelijk doel, om hun ware gezindheid ten opzichte van Benjamin, 's vaders lieveling na zijn verdwijnen, te leeren kennen.
-
voetnoot2)
- De kylikomantie is eene in het Oosten oudtijds en ook nu nog bekende soort van wichelarij, waarbij men zich van een beker bedient om verborgene of toekomstige dingen te ontdekken. Voorzeker beoefende de godvruchtige Joseph die heidensche wichelaarskunst niet. Zijne woorden bewijzen alleen, dat hij zich nog een poos voor zijne broeders blijft verbergen. Overeenkomstig de denk- en spreekwijze der Egyptenaren zijn zij gekozen. De onderkoning geeft hiermede eenvoudig te kennen, dat de beker groote waarde voor hem heeft. Tevens maakt hij begrijpelijk, waarom de diefstal terstond ontdekt is.
-
voetnoot3)
- Met voorzichtigheid wordt den jeugdigen Benjamin althans de vrees voor de doodstraf bespaard.
-
voetnoot4)
- Op waardige wijze doorstaan zij de beproeving. Zij verlaten Benjamin in zijn ongeluk niet, al zal het hun, gehuwde mannen en huisvaders, de vrijheid kosten. Zij werpen zich neder voor Joseph om zijne barmhartigheid af te smeeken.
-
voetnoot5)
- De grondtekst heeft: ‘Wist gij niet, dat een man als ik waarzegt’? Vgl. noot 2. Joseph schijnt aan zijne broeders, om hen te sparen, minder eene misdaad dan wel eene onvoorzichtigheid te verwijten. Hij legt er den nadruk op, dat de diefstal noodzakelijk en spoedig ontdekt moest worden.
-
voetnoot6)
- Juda beschouwt den toestand als hopeloos en erkent in het ongeluk, dat hen treft, de beschikking van God, die zoo hun vroegere ongerechtigheid ten opzichte van den verkochten Joseph straft.
-
voetnoot7)
- Een der schoonste gedeelten van het Oud Testament is deze rede van Juda, die hier als de eerste der broeders door adel van karakter uitmunt. In zijn kunstelooze toespraak is al de teederheid van vader- en broederliefde met eerbiedige bescheidenheid, vrijmoedige beslistheid en volmaakte zelfopoffering op het treffendst vereenigd.
-
voetnoot8)
- De Vulgaat verbindt v. 18 met v. 19. De grondtekst heeft: ‘Want gij zijt als Pharao’. Juda richt zich tot en onderkoning, die koninklijke macht heeft, omdat van zijn koninklijke genade of gestrengheid alles afhangt.
-
voetnoot9)
- Rachel was reeds gestorven. De bedoeling is, dat Benjamin de eenig overgeblevene is van de kinderen, welke zijne moeder aan Jacob geschonken heeft. Benjamin, die reeds vóór Joseph's wegvoering geboren was en dus meer dan twee en twintig jaren telde, heet hier een jonge knaap. Aldus wordt hij nog meermalen in deze rede aangeduid. Hierin ligt niets strijdigs. Zoo spreekt het hart.
-
voetnoot10)
- Dit antwoord der broeders, dat in het vorige verhaal niet werd opgeteekend, geeft wellicht ook de reden aan, waarom zij bij de eerste ontmoeting met Joseph drie dagen in de gevangenis bleven: hiervan was misschien hun aanvankelijke weigering om Benjamin naar Egypte te brengen de oorzaak geweest.
|