De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLIII.
|
1. Interim fames omnem terram vehementer premebat. | 1. Intusschen drukte de hongersnood zwaar op geheel het land. |
2. Consumptisque cibis quos ex AEgypto detulerant, dixit Jacob ad filios suos: Revertimini, et emite nobis pauxillum escarum. | 2. En toen de levensmiddelen, welke zij uit Egypte medegebracht hadden, waren opgeteerd, zeide Jacob tot zijne zonen: Gaat wederom en koopt ons een weinig voedsel. |
3. Respondit Judas: Denuntiavit nobis vir ille sub attestatione jurisjurandi, dicens: Non videbitis faciem meam, nisi fratrem vestrum minimum adduxeritis vobiscum. | 3. Juda antwoorddeGa naar voetnoot1): Ons heeft die man onder eedbetuiging verklaard, zeggende: Gij zult mijn aangezicht niet zien, zoo gij niet uwen jongsten broeder met u herwaarts brengt. |
4. Si ergo vis eum mittere nobis- | 4. Wilt gij hem derhalve met ons laten |
[pagina 175]
cum, pergemus pariter, et ememus tibi necessaria. | gaan, dan zullen wij te zamen reizen en voor u het noodige koopen. |
5. Sin autem non vis, non ibimus: vir enim, ut saepe diximus, denuntiavit nobis, dicens: Non videbitis faciem meam absque fratre vestro minimo. Supra XLII 20. | 5. Wilt gij echter niet, dan zullen wij niet gaan, want de man heeft ons, gelijk wij meermalen zeiden, verklaard en gezegd: Gij zult mijn aangezicht niet zien zonder uw jongsten broeder. |
6. Dixit eis Israel: In meam hoc fecistis miseriam, ut indicaretis ei et alium habere vos fratrem. | 6. Israël zeide tot hen: Tot mijn ongeluk hebt gij dat gedaan met hem te openbaren, dat gij nog een anderen broeder hebt. |
7. At illi responderunt: Interrogavit nos homo per ordinem nostram progeniem: si pater viveret: si haberemus fratrem: et nos respondimus ei consequenter juxta id quod fuerat sciscitatus: numquid scire poteramus quod dicturus esset: Adducite fratrem vestrum vobiscum? | 7. Maar zij antwoordden: De man ondervroeg ons van stuk tot stuk naar ons geslacht: of onze vader nog leefde, of wij nog eenen broeder hadden; en wij gaven hem gevolgelijk antwoord overeenkomstig datgene, wat hij uitvorschte. Konden wij weten, dat hij zeggen zou: Brengt uwen broeder met u herwaarts? |
8. Judas quoque dixit patri suo: Mitte puerum mecum, ut proficiscamur, et possimus vivere: ne moriamur nos et parvuli nostri. | 8. En Juda sprak tot zijnen vader: Laat den knaap gaan met mij, opdat wij afreizen en in het leven kunnen blijven, ten einde wij niet sterven, wij en onze kinderen. |
9. Ego suscipio puerum: de manu mea require illum: nisi reduxero et reddidero eum tibi, ero peccati reus in te omni tempore. Infra XLIV 32. | 9. Ik belast mij met den knaap: eisch hem van mijne hand terug; zoo ik hem niet terugbreng en aan u wedergeef, zal ik schuldig zijn aan zonde tegen u te allen tijdeGa naar voetnoot2). |
10. Si non intercessisset dilatio, jam vice altera venissemus. | 10. Ware er geen vertraging tusschenbeide geweest, reeds ten tweeden male zouden wij terug zijn. |
11. Igitur Israel pater eorum dixit ad eos: Si sic necesse est, facite quod vultis: sumite de optimis terrae fructibus in vasis vestris, et deferte viro munera, modicum resinae, et mellis, et storacis, stactes, et terebinthi, et amygdalarum. | 11. Israël, hun vader, zeide dan tot hen: Als het zoo moet zijn, doet wat gij wilt. Neemt van de beste vruchten des lands in uwe zakken en brengt den man geschenken, een weinig hars en honig en storax, mirreolie en terpentijn en aman delenGa naar voetnoot3). |
12. Pecuniam quoque duplicem | 12. Neemt ook dubbel geld met u; |
[pagina 176]
ferte vobiscum: et illam, quam invenistis in sacculis, reportate, ne forte errore factum sit: | ook dat, wat gij in de zakken gevonden hebt, brengt het terug; wellicht is het bij vergissing gebeurd. |
13. Sed et fratrem vestrum tollite, et ite ad virum. | 13. En neemt dan ook uwen broeder en gaat naar den man. |
14. Deus autem meus omnipotens faciat vobis eum placabilem: et remittat vobiscum fratrem vestrum quem tenet, et hunc Benjamin: ego autem quasi orbatus absque liberis ero. | 14. En mijn God, de Almachtige, make hem goedertieren voor u; en zende hij met u terug uwen broeder, dien hij gevangen houdt, en dezen Benjamin; ik echter, als een beroofde, zonder kinderen zal ik zijn. |
15. Tulerunt ergo viri munera, et pecuniam duplicem, et Benjamin: descenderuntque in AEgyptum, et steterunt coram Joseph. | 15. De mannen namen dan de geschenken en dubbel geld en Benjamin; en zij trokken af naar Egypte, en stonden voor Joseph. |
16. Quos cum ille vidisset, et Benjamin simul, praecepit dispensatori domus suae, dicens: Introduc viros domum, et occide victimas, et instrue convivium: quoniam mecum sunt comesturi meridie. | 16. En toen hij hen zag en Benjamin met hen, gelastte hij zijn huismeester en zeide: Breng de mannen binnen in het huis en dood slachtdieren en recht een gastmaal aan, want met mij zullen zij te middag eten. |
17. Fecit ille quod sibi fuerat imperatum, et introduxit viros domum. | 17. Deze deed wat hem bevolen was en voerde de mannen binnen in het huis. |
18. Ibique exterriti, dixerunt mutuo: Propter pecuniam, quam retulimus prius in saccis nostris, introducti sumus: ut devolvat in nos calumniam, et violenter subjiciat servituti et nos, et asinos nostros. | 18. En daar in verslagenheid zeiden zij tot elkander: Wegens het geld, dat wij den vorigen keer in onze zakken hebben teruggedragen, zijn wij naar binnen gebracht, opdat hij ons een valsche beschuldiging aanwrijve en met geweld aan slavendienst onderwerpe ons en onze ezels. |
19. Quamobrem in ipsis foribus accedentes ad dispensatorem domus | 19. Daarom naderden zij, nog aan de deur, den huismeester, |
20. Locuti sunt: Oramus domine ut audias nos. Jam ante descendimus ut emeremus escas: Supra XLII 3. | 20. en zeiden: Wij bidden u, heer, hoor ons. Reeds vroeger kwamen wij herwaarts om levensmiddelen te koopen. |
21. Quibus emptis, cum venissemus ad diversorium, aperuimus saccos nostros, et invenimus pecuniam in ore saccorum: quam nunc eodem pondere reportavimus. | 21. En toen wij na dien koop in het nachtverblijf gekomen waren, openden wij onze zakken en vonden wij boven in de zakken het geld, dat wij nu in hetzelfde gewicht hebben teruggebrachtGa naar voetnoot4). |
22. Sed et aliud attulimus argentum, ut emamus quae nobis neces- | 22. Maar wij hebben ook ander geld medegenomen om het noodige voor |
[pagina 177]
saria sunt: non est in nostra conscientia quis posuerit eam in marsupiis nostris. | ons te koopen. Wij weten niet, wie het in onze zakken gelegd heeftGa naar voetnoot5). |
23. At ille respondit: Pax vobiscum, nolite timere: Deus vester, et Deus patris vestri dedit vobis thesauros in saccis vestris: nam pecuniam, quam dedistis mihi, probatam ego habeo. Eduxitque ad eos Simeon. | 23. Maar hij antwoordde: Vrede zij met ulieden, vreest niet; uw God en de God van uwen vader heeft u schatten in uwe zakken gegeven. Want het geld, dat gij mij gegeven hebt, heb ik in orde bevonden. En hij bracht Simeon tot henGa naar voetnoot6). |
24. Et introductis domum, attulit aquam, et laverunt pedes suos, deditque pabulum asinis eorum. | 24. En na hen in het huis te hebben geleid, bracht hij water aan, en zij waschten hunne voetenGa naar voetnoot7), en hij gaf voeder aan hunne ezels. |
25. Illi vero parabant munera, donec ingrederetur Joseph meridie: audierant enim quod ibi comesturi essent panem. | 25. Zij nu maakten de geschenken gereed tegen dat Joseph des middags zou binnenkomen; want zij hadden gehoord dat zij daar brood zouden etenGa naar voetnoot8). |
26. Igitur ingressus est Joseph domum suam, obtuleruntque ei munera, tenentes in manibus suis: et adoraverunt proni in terram. | 26. Joseph trad dan zijn huis binnen, en zij boden hem de geschenken aan, welke zij in hunne handen hielden, en zij bogen zich neder voorover op den grond. |
27. At ille, clementer resalutatis eis, interrogavit eos, dicens: Salvusne est pater vester senex, de quo dixeratis mihi? Adhuc vivit? | 27. En hij, na hen goedig te hebben teruggegroet, vroeg hen en zeide: Is uw oude vader, van wien gij mij gesproken hebt, welvarend? Leeft hij nog? |
28. Qui responderunt: Sospes est servus tuus pater noster, adhuc vivit. Et incurvati, adoraverunt eum. | 28. En zij antwoordden: Het gaat wel met uwen dienstknecht, onzen vader, hij leeft nog. En met diepe buiging bogen zij neder voor hemGa naar voetnoot9). |
29. Attollens autem Joseph oculos, vidit Benjamin fratrem suum uterinum, et ait: Iste est frater vester parvulus, de quo dixeratis mihi? Et rursum: Deus, inquit, misereatur tui, fili mi. | 29. Joseph nu, de oogen opslaande, zag Benjamin, zijnen broeder van dezelfde moeder, en zeide: Is dit uw jonge broeder, van wien gij mij gesproken hebt? En wederom zeide hij: God zij u genadig, mijn zoon. |
30. Festinavitque quia commota fuerant viscera ejus super fratre | 30. En hij spoedde zich weg, want zijn binnenste was ontroerd om |
[pagina 178]
suo, et erumpebant lacrymae: et introiens cubiculum flevit. | zijnen broeder, en zijne tranen barstten uit; en in de binnenkamer gaande, weende hij. |
31. Rursumque lota facie egressus, continuit se, et ait: Ponite panes. | 31. En na zijn aangezicht gewasschen te hebben, kwam hij weder naar buiten en bedwong zich en zeide: Zet de brooden opGa naar voetnoot10). |
32. Quibus appositis, seorsum Joseph, et seorsum fratribus, AEgyptiis quoque qui vescebantur simul, seorsum (illicitum est enim AEgyptiis comedere cum Hebraeis, et profanum putant hujuscemodi convivium) | 32. En zij werden voorgezet voor Joseph afzonderlijk en voor de broeders afzonderlijk, ook voor de Egyptenaren, die mede ten maaltijd waren, afzonderlijk (want de Egyptenaren mogen niet met de Hebreërs eten en beschouwen zulk een maaltijd als onreinGa naar voetnoot11), |
33. Sederunt coram eo, primogenitus juxta primogenita sua, et minimus juxta aetatem suam. Et mirabantur nimis, | 33. en zij zaten voor zijn aangezicht, de eerstgeborene overeenkomstig zijne eerstgeboorte en de jongste volgens zijnen leeftijdGa naar voetnoot12). En zij waren uitermate verwonderd, |
34. Sumptis partibus quas ab eo acceperant: majorque pars venit Benjamin, ita ut quinque partibus excederet. Biberuntque et inebriati sunt cum eo. | 34. terwijl zij de aandeelen namen, welke zij van hem ontvingen; en het grootste aandeel kwam aan Benjamin, zoodat het vijf aandeelen grooter wasGa naar voetnoot13). En zij dronken en werden verzadigdGa naar voetnoot14) met hem. |
- voetnoot1)
- Als een der eersten onder de broeders treedt hier Juda op en voert hij het woord met passenden eerbied, maar ook met mannelijke beslistheid.
- voetnoot2)
- Juda verbindt zich zoo nadrukkelijk mogelijk. Zoo hij Benjamin niet terugbrengt, zal hij voortaan gebukt gaan onder den vloek zijns vaders.
- voetnoot3)
- Voor hars en mirreolie zie XXXVII noot 10. De honig is wellicht een soort van druivenhonig, welke ook nu nog uit Palestina wordt uitgevoerd. De storax is volgens het Hebreeuwsch waarschijnlijk de tragacanthgom. Vgl. genoemde noot 10. Het woord van den grondtekst, dat met terebinthus, terpentijn of ook terpentijnnoten wordt weergegeven, beteekent vermoedelijk de vruchten van den pistacheboom (pistacia vera).
- voetnoot4)
- Zij verhaalden in het kort de toedracht der zaak zonder alle omstandigheden (vgl. XLII 27, 35) aan te stippen, omdat een nauwkeuriger opgave niet noodig was.
- voetnoot5)
- De Vulgaat vertaalt hier met marsupium (eigenlijk: geldbuidel) hetzelfde woord, dat zij in v. 21 en 23 met ‘saccus’, dat zij in v. 12 en XLII 27 met ‘sacculus’ vertaalde. Vgl. bij laatstgenoemde plaats noot 12.
- voetnoot6)
- Zoo stelde hij hen volkomen gerust.
- voetnoot7)
- Volgens de oostersche gewoonte, gelijk reeds meermalen uit het bijbelverhaal bleek. Vgl. XVIII noot 4.
- voetnoot8)
- Brood eten beteekent in dergelijke zegswijzen ‘spijs gebruiken’ of ‘maaltijd houden’. Vgl. XXXI noot 18.
- voetnoot9)
- Hiermede betuigden zij aan Joseph èn hunne dankbaarheid voor zijne goedheid èn tevens hunnen kinderlijken eerbied ten opzichte van den ouden vader.
- voetnoot10)
- Zet de spijzen op.
- voetnoot11)
- Alle vreemdelingen, maar bijzonder vreemde herders gelijk de Hebreërs, werden onrein geacht, omdat dezen het vleesch van dieren aten, welke de Egyptenaren als heilige dieren beschouwden. Dat ook de onderkoning afgezonderd van zijne ondergeschikten at, was geheel overeenkomstig de zeden van het oude Egypte.
- voetnoot12)
- Het was bij de Egyptenaren gebruikelijk aan tafel aan te zitten gelijk de oude afbeeldingen aantoonen. De plaatsing der broeders volgens hunnen leeftijd was een raadsel te meer voor hen, dat wellicht door Joseph bedoeld werd als voorbereiding voor de latere herkenning.
- voetnoot13)
- De aan Benjamin voorgezette gerechten waren vijfmaal grooter dan van de anderen. Hiermede werd hem volgens een bij de meeste oude volken bestaand gebruik een blijk van bijzondere onderscheiding gegeven. Waarom zijn deel vijfmaal grooter was, is niet bekend. Mogelijk stond het getal vijf in bijzondere eer. Vgl. XLI 34; XLV 22; XLVII 2, 24; Is. XIX 18.
- voetnoot14)
- Inebriati sunt kan ook beteekenen: ‘zij werden dronken’. Deze zegswijze moet echter hier en dikwijls ook elders volgens het Hebreeuwsche taaleigen in dien zin begrepen worden, dat zij overvloedig genoten en rijkelijk verzadigd werden.