De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLII.
|
1. Audiens autem Jacob quod alimenta venderentur in AEgypto, dixit filiis suis: Quare negligitis? | 1. Toen nu Jacob hoorde, dat er levensmiddelen in Egypte verkocht werden, zeide hij tot zijne zonen: Waarom draalt gij? |
2. Audivi quod triticum venumdetur in AEgypto: descendite, et emite nobis necessaria, ut possimus vivere, et non consumamur inopia. | 2. Ik hoor, dat er in Egypte tarwe verkocht wordt; trekt derwaarts af en koopt wat wij noodig hebben, opdat wij kunnen leven en niet van gebrek omkomen. |
3. Descendentes igitur fratres Jo- | 3. Tien broeders van Joseph trok- |
[pagina 170]
seph decem, ut emerent frumenta in AEgypto, | ken dan af om graan in Egypte te koopenGa naar voetnoot1), |
4. Benjamin domi retento a Jacob, qui dixerat fratribus ejus: Ne forte in itinere quidquam patiatur mali: | 4. terwijl Benjamin door Jacob te huis werd gehouden, want hij had aan diens broeders gezegd: Opdat hem niet wellicht onderweg eenig kwaad overkomeGa naar voetnoot2); |
5. Ingressi sunt terram AEgypti cum aliis qui pergebant ad emendum. Erat autem fames in terra Chanaan. | 5. en zij kwamen in het land Egypte met anderen, die er heentrokken om te koopen. De hongersnood toch was in het land Chanaän. |
6. Et Joseph erat princeps in terra AEgypti, atque ad ejus nutum frumenta populisvendebantur. Cumque adorassent eum fratres sui, | 6. En Joseph was vorst in het land Egypte en naar zijn wenk werd het graan aan de volkeren verkochtGa naar voetnoot3). En toen zich zijne broeders voor hem hadden nedergebogen |
7. Et agnovisset eos, quasi ad alienos durius loquebatur, interrogans eos: Unde venistis? Qui responderunt: De terra Chanaan, ut emamus victui necessaria. | 7. en hij hen herkend had, sprak hij barsch tot hen als tot vreemdelingen, hen ondervragende: Vanwaar komt gij? En zij antwoordden: Van het land Chanaän om levensbehoeften te koopen. |
8. Et tamen fratres ipse cognoscens, non est cognitus ab eis. | 8. En hoewel hij zelf zijne broeders herkende, werd hij toch door hen niet herkendGa naar voetnoot4). |
9. Recordatusque somniorum, quae aliquando viderat, ait ad eos: Exploratores estis: ut videatis infirmiora terrae venistis. | 9. En zich de droomen herinnerend, welke hij eenmaal had gezien, zeide hij tot hen: Verspieders zijt gij; om de zwakkere plaatsen des lands in oogenschouw te nemen zijt gij gekomenGa naar voetnoot5). |
[pagina 171]
10. Qui dixerunt: Non est ita, domine, sed servi tui venerunt ut emerent cibos. | 10. En zij zeiden: Het is zoo niet, o heer, maar uwe knechten zijn gekomen om voedsel te koopen. |
11. Omnes filii unius viri sumus: pacifici venimus, nec quidquam famuli tui machinantur mali. | 11. Allen zijn wij zonen van éénen man; vreedzaam is onze komst en uwe dienaars voeren niets kwaads in hun schildGa naar voetnoot6). |
12. Quibus ille respondit: Aliter est: immunita terrae hujus considerare venistis. | 12. En hij antwoordde hun: Het is anders; om de onversterkte plaatsen van dit land op te nemen zijt gij gekomenGa naar voetnoot7). |
13. At illi: Duodecim, inquiunt, servi tui, fratres sumus, filii viri unius in terra Chanaan: minimus cum patre nostro est, alius non est super. | 13. Waarop zij zeiden: Met twaalven zijn wij, uwe knechten, gebroeders, zonen van éénen man in het land Chanaän; de jongste is bij onzen vader, de ander is niet meer. |
14. Hoc est, ait, quod locutus sum: Exploratores estis. | 14. Hij zeide: Zoo is het, gelijk ik gezegd heb: Verspieders zijt gij. |
15. Jam nunc experimentum vestri capiam: per salutem Pharaonis non egrediemini hinc, donec veniat frater vester minimus. | 15. Terstond zal ik u op de proef stellen; bij het heil van Pharao! gij zult van hier niet vertrekken, totdat uw jongste broeder gekomen is. |
16. Mittite ex vobis unum, et adducat eum: vos autem eritis in vinculis, donec probentur quae dixistis utrum vera an falsa sint: alioquin per salutem Pharaonis exploratores estis. | 16. Zendt éénen uit ulieden, en hij hale hem; gij echter zult in de boeien blijven, totdat bewezen worde, of hetgeen gij gezegd hebt waar dan wel valsch is; anders, bij het heil van Pharao, zijt gij verspieders. |
17. Tradidit ergo illos custodiae tribus diebus. | 17. Hij sloot hen dan in de gevangenis drie dagenGa naar voetnoot8). |
18. Die autem tertio eductis de | 18. Op den derden dag nu liet hij |
[pagina 172]
carcere, ait: Facite quae dixi, et vivetis: Deum enim timeo. | hen uit den kerker brengen en zeide hun: Doet wat ik gezegd heb, en gij zult leven; want ik vrees God. |
19. Si pacifici estis, frater vester unu[s] ligetur in carcere: vos autem abite, et ferte frumenta quae emistis, in domos vestras, | 19. Zoo gij vreedzame lieden zijt, blijve één uwer broeders gebonden in den kerker; gaat gijlieden echter heen en brengt het graan, dat gij gekocht hebt, naar uwe huizen |
20. Et fratrem vestrum minimum ad me adducite, ut possim vestros probare sermones, et non moriamini. Fecerunt ut dixerat, Infra XLIII 5. | 20. en voert uw jongsten broeder tot mij, opdat ik uwe woorden op de proef kunne stellen en gij niet behoeft te sterven. Zij deden, gelijk hij gezegd hadGa naar voetnoot9), |
21. Et locuti sunt ad invicem: Merito haec patimur, quia peccavimus in fratrem nostrum, videntes angustiam animae illius, dum deprecaretur nos, et non audivimus: idcirco venit super nos ista tribulatio. | 21. en spraken tot elkander: Naar verdienste lijden wij dit, omdat wij tegen onzen broeder gezondigd hebben; wij zagen de bedruktheid zijner ziel, toen hij ons smeekte, en wij hebben niet geluisterd; daarom overkomt ons deze benauwdheid. |
22. E quibus unus Ruben, ait: Numquid non dixi vobis: Nolite peccare in puerum: et non audistis me? en sanguis ejus exquiritur. Supra XXXVII 22. | 22. En een van hen, Ruben, zeide: Heb ik u niet gezegd: Bezondigt u niet aan den knaap; en gij hebt mij niet gehoord? Ziet, nu wordt zijn bloed opgeëischt. |
23. Nesciebant autem quod intelligeret Joseph: eo quod per interpretem loqueretur ad eos. | 23. Zij nu wisten niet, dat Joseph het verstond, omdat hij door middel van eenen tolk tot hen sprak. |
24. Avertitque se parumper, et flevit: et reversus locutus est ad eos. | 24. En hij wendde zich een weinig af en weende; en weder keerde hij terug en sprak tot hen. |
25. Tollensque Simeon, et ligans illis praesentibus, jussit ministris ut implerent eorum saccos tritico, et reponerent pecunias singulorum in sacculis suis, datis supra cibariis in viam: qui fecerunt ita. | 25. En hij nam Simeon en bond hem in hunne tegenwoordigheidGa naar voetnoot10), en hij beval aan de dienaren om hunne zakken met tarwe te vullen en het geld van ieder hunner weder in hunne zakken te leggen en bovendien hun nog levensmiddelen te geven voor de reisGa naar voetnoot11). En dezen deden alzoo. |
[pagina 173]
26. At illi portantes frumenta in asinis suis, profecti sunt. | 26. Zij nu laadden het graan op hunne ezels en trokken heen. |
27. Apertoque unus sacco, ut daret jumento pabulum in diversorio, contemplatus pecuniam in ore sacculi, | 27. En een, zijnen zak geopend hebbende om in het nachtverblijf zijn lastdier te voederen, zag het geld boven in den zakGa naar voetnoot12) |
28. Dixit fratribus suis: Reddita est mihi pecunia, en habetur in sacco. Et obstupefacti turbatique, mutuo dixerunt: Quidnam est hoc, quod fecit nobis Deus? | 28. en zeide tot zijne broeders: Het geld is mij teruggegeven; ziet het is in den zak. En verbaasd en ontsteld zeiden zij tot elkander: Wat is dit, dat God ons gedaan heeft? |
29. Veneruntque ad Jacob patrem suum in terram Chanaan, et narraverunt ei omnia quae accidissent sibi, dicentes: | 29. En zij kwamen tot Jacob, hunnen vader, in het land Chanaän en verhaalden hem alles, wat hun overkomen was, zeggende: |
30. Locutus est nobis dominus terrae dure, et putavit nos exploratores esse provinciae. | 30. De heer van het land heeft ons barsch toegesproken en ons voor verspieders van het land gehouden. |
31. Cui respondimus: Pacifici sumus, nec ullas molimur insidias. | 31. En wij hebben hem geantwoord: Wij zijn vreedzame lieden en zinnen geenszins op heimelijke lagen. |
32. Duodecim fratres uno patre geniti sumus: unus non est super, minimus cum patre nostro est in terra Chanaan. | 32. Twaalf broeders zijn wij, van éénen vader geboren; de een is niet meer, de jongste is bij onzen vader in het land Chanaän. |
33. Qui ait nobis: Sic probabo quod pacifici sitis: Fratrem vestrum unum dimittite apud me, et cibaria domibus vestris necessaria sumite, et abite, | 33. En hij zeide ons: Aldus zal ik de proef nemen of gij vreedzame lieden zijt: Laat één van uwe broeders bij mij en neemt de levensmiddelen, die voor uwe huizen noodig zijn, en vertrekt, |
34. Fratremque vestrum minimum adducite ad me, ut sciam quod non sitis exploratores: et istum, qui tenetur in vinculis, recipere possitis: ac deinceps quae vultis, emendi habeatis licentiam. | 34. en brengt uw jongsten broeder tot mij, opdat ik wete dat gij geene verspieders zijt, en gij hem, die in boeien wordt gehouden, terug kunt ontvangen en in het vervolg oorlof hebben moogt om te koopen wat gij wilt. |
35. His dictis, cum frumenta effunderent, singuli repererunt in ore | 35. Toen zij, na dit gezegd te hebben, het graan uitstortten, vonden |
[pagina 174]
saccorum ligatas pecunias: exterritisque simul omnibus, | zij, ieder van hen, het geld boven in de zakken gebondenGa naar voetnoot13); en terwijl zij verslagen waren allen te zamen, |
36. Dixit pater Jacob: Absque liberis me esse fecistis: Joseph non est super, Simeon tenetur in vinculis, et Benjamin auferetis: in me haec omnia mala reciderunt. | 36. zeide hun vader Jacob: Kinderloos hebt gij mij gemaakt: Joseph is niet meer, Simeon wordt in boeien gehouden en Benjamin zult gij wegnemen! Op mij vallen al die rampen terug. |
37. Cui respondit Ruben: Duos filios meos interfice, si non reduxero illum tibi: trade illum in manu mea, et ego eum tibi restituam. | 37. En Ruben antwoordde hem: Dood beide mijne zonen, zoo ik hem niet aan u terugbreng; stel hem in mijne hand en ik zal hem aan u teruggevenGa naar voetnoot14). |
38. At ille: Non descendet, inquit, filius meus vobiscum: frater ejus mortuus est, et ipse solus remansit: si quid ei adversi acciderit in terra ad quam pergitis, deducetis canos meos cum dolore ad inferos. | 38. Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; zijn broeder is dood en hij alleen is overgebleven; als hem eenig onheil overkomt in het land, waar gij henen trekt, zult gij mijn grijze haren met jammer ten grave brengen. |
- voetnoot1)
- Zeker werd het koren, zooals de voorzichtigheid eischte, aan de vreemdelingen slechts in een beperkte hoeveelheid verkocht en gingen de broeders gezamenlijk om een grooteren voorraad te kunnen verkrijgen.
- voetnoot2)
- Uit die woorden spreekt de bijzondere liefde van Jacob voor zijn jongsten zoon, die hem alleen van Rachel overgebleven en nog niet tot den rijpen mannenleeftijd gekomen was. Hem althans wil hij met alle zorg bewaken, opdat hem niet als den betreurden Joseph een ongeluk treffe.
- voetnoot3)
- Hij hield het oppertoezicht, zoodat alle aanvraag om koren, vooral als het vreemdelingen betrof, onder zijn oog moest komen. Gemakkelijk kon hij dus de mannen van Chanaän voor zich doen verschijnen.
- voetnoot4)
- Niet alleen waren de oudere broeders veel minder van uiterlijk veranderd dan hij, die van knaap man was geworden, maar ook boden zij, allen te zamen, in hun eigen kleederdracht en hun eigen taal sprekend, veel meer gelegenheid om herkend te worden dan hij, in alles thans een Egyptenaar. Daarenboven kon Joseph hen verwachten en was hij zoo eenigermate voorbereid op de herkenning. Hoe echter zou het vermoeden in hen zijn opgekomen, dat de onderkoning in het vorstelijk gewaad, die een vreemde taal sprak, eens een herdersknaap van Chanaän was geweest!
- voetnoot5)
- De beschuldiging, hoewel ongegrond, is natuurlijk. Zij teekent den toestand. Altijd en vooral in tijden van hongersnood moesten de Pharao's op hunne hoede zijn tegen de vijandelijke invallen der naburige herdersstammen. Zoo ernstig zelfs was dit gevaar, dat zij om veilig te zijn een versterkten muur bouwden van de Roode Zee tot de Middellandsche Zee op eenzelfde wijze als eens de Chineezen ter beschutting tegen de Tartaren hun ‘Grooten Muur’ gebouwd hebben.
- voetnoot6)
- Om allen argwaan weg te nemen maken zij zich zooveel doenlijk bekend. Hoe zou een vader zoovele zonen te gelijk kunnen blootstellen aan de straffe des doods, welke ontwijfelbaar den ontdekten verspieder wachtte.
- voetnoot7)
- Hij hernieuwt de beschuldiging ten einde uit hun antwoord nog meer aangaande Jacob en Benjamin te vernemen.
- voetnoot8)
- Waarom beproefde Joseph zoo zijne broeders? Hij kon zich niet aanstonds aan hen doen kennen, maar moest eerst onderzoeken of zij misschien nog dezelfden waren gebleven; ook moest hij hen voorbereiden en, zoo mogelijk, waardig maken voor het uur der herkenning. Anders zou toch altijd hun vroeger misdrijf hen met wantrouwen en vrees te zijnen opzichte vervuld hebben. Vgl. XLV 3 en L 17. Waarschijnlijk had evenzoo dat misdrijf hem verhinderd om al sedert lang aan zijn vader Jacob bericht te zenden van zijne verheffing. Die tijding zou de schuldigen verre van Egypte gehouden en zoo zijn vader meer hartzeer dan vreugde veroorzaakt hebben. Maar vooral dient ter verklaring van zijne handelwijze het woord van Pharao overwogen te worden, dat Joseph een met den geest Gods vervuld man was, zie XLI 38. Met geduld en vertrouwen wachtte hij dan, na in alles de goddelijke hulp op zoo tastbare wijze ondervonden te hebben, het door God bepaalde oogenblik der vurig gewenschte hereeniging af.
- voetnoot9)
- Door den nood gedwongen namen zij dit voorstel aan, dat ook minder streng dan het eerste was. Zie v. 16.
- voetnoot10)
- Na Ruben, die in de misdaad der broeders niet had ingestemd, was Simeon de oudste. Wellicht ook kende Joseph hem als den slechtste van allen. Hij liet hem dan vatten en binden.
- voetnoot11)
- De Vulgaat schijnt onderscheid te maken tusschen de zakken voor de tarwe (sacci) en de zakken voor het geld (sacculi). Wellicht werd daarom sacculus beter met ‘buidel’ vertaald, zoo niet de grondtekst en ook de Septuagint hier zeiden, dat Joseph beval om hunne ‘vaten’ met koren te vullen en hun geld aan een ieder weder in zijnen ‘zak’ te geven. Met het laatste woord ‘zak’ wordt waarschijnlijk de beteekenis van het eerste woord ‘vaten’ nader aangewezen. - Dat Joseph het geld in de zakken liet leggen, gebeurde wellicht omdat het hem stuitte met zijne broeders koopmanschap te drijven. Ook had hij hiermede waarschijnlijk de bedoeling om nog krachtiger, door de vermeerdering hunner verlegenheid, hunne harten tot inkeer te brengen.
- voetnoot12)
- Voor ‘sacculus’ heeft hier de grondtekst een woord, dat ruim van zin is en zoowel buidel als zak kan beteekenen. Voor de beteekenis van ‘zak’ pleit zeker XLIV 11, waar hetzelfde woord in den grondtekst gevonden wordt. Vgl. verder de vorige noot.
- voetnoot13)
- De grondtekst kan vertaald worden: ‘een ieder (had) zijn bundel met geld (zijn buidel met geld) in zijnen zak’.
- voetnoot14)
- Ruben, die ten opzichte van Joseph de minste schuld heeft, toont den meesten moed. Zijn aanbod is, letterlijk genomen, onuitvoerbaar. Zoo sterk doenlijk wil hij hiermede te kennen geven, dat Benjamin onder zijne hoede veilig zal zijn.