De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLI
|
1. Post duos annos vidit Pharao somnium. Putabat se stare super fluvium, | 1. Twee jaren daarna zag Pharao eenen droom. Hij verbeeldde zich, dat hij aan de rivierGa naar voetnoot1) stond, |
2. De quo ascendebant septem boves, pulchrae et crassae nimis: et pascebantur in locis palustribus. | 2. waaruit zeven koeien opstegen, uitermate schoon en vet; en zij graasden in de drassige plaatsenGa naar voetnoot2). |
3. Aliae quoque septem emergebant de flumine, foedae, confectaeque macie: et pascebantur in ipsa amnis ripa in locis virentibus: | 3. Ook zeven andere rezen op uit de rivier, wanstaltig en uitgemergeld van magerheid; en zij graasden aan denzelfden oever der rivier op groene plaatsenGa naar voetnoot3); |
4. Devoraveruntque eas, quarum mira species et habitudo corporum erat. Expergefactus Pharao, | 4. en zij verslonden die, wier schoonheid en lichaamsomvang wonderbaar was. Pharao ontwaakte |
5. Rursum dormivit, et vidit alte- | 5. en sliep wederom in en zag een |
[pagina 164]
rum somnium: Septem spicae pullulabant in culmo uno plenae atque formosae: | tweeden droom: Zeven korenaren, vol en schoon, schoten uit op éénen halm. |
6. Aliae quoque totidem spicae tenues, et percussae uredine oriebantur, | 6. Ook even zooveel andere korenaren, dun en verzengd door den brandenden wind, sproten uitGa naar voetnoot4) |
7. Devorantes omnem priorum pulchritudinem. Evigilans Pharao post quietem, | 7. en verslonden al de schoonheid der eerste. Pharao ontwaakte na zijne rust, |
8. Et facto mane, pavore perterritus, misit ad omnes conjectores AEgypti, cunctosque sapientes: et accersitis narravit somnium, nec erat qui interpretaretur. | 8. en toen het ochtend was geworden, zond hij, van schrik verslagen, naar alle waarzeggers van Egypte en naar alle wijzenGa naar voetnoot5), en aan de ontbodenen verhaalde hij den droom, en er was niemand, die verklaring kon geven. |
9. Tunc demum reminiscens pincernarum magister, ait: Confiteor peccatum meum: | 9. Toen eindelijk kwam de overste der schenkers tot nagedachte en zeide: Ik beken mijne zondeGa naar voetnoot6). |
10. Iratus rex servis suis, me et magistrum pistorum retrudi jussit in carcerem principis militum: | 10. De koning, op zijne knechten vertoornd, liet mij en den overste der bakkers in den kerker van den overste der soldaten werpen, |
11. Ubi una nocte uterque vidimus somnium praesagum futurorum. | 11. waar wij in eenzelfden nacht elk een toekomstspellenden droom zagen. |
12. Erat ibi puer Hebraeus, ejusdem ducis militum famulus: cui narrantes somnia, | 12. Dáár was een Hebreeuwsch jongeling, een dienaar van denzelfden overste der soldaten; aan hem nu de droomen verhalende, |
13. Audivimus quidquid postea rei probavit eventus: ego enim redditus sum officio meo: et ille suspensus est in cruce. | 13. vernamen wij al wat naderhand de uitkomst der zaak heeft bewezen, want ik ben hersteld in mijn ambt en hij is aan een kruis opgehangen. |
14. Protinus ad regis imperium eductum de carcere Joseph totonde- | 14. Terstond werd op des konings bevel Joseph uit den kerker ge- |
[pagina 165]
runt: ac veste mutata obtulerunt ei. | voerd, en zij schoren hemGa naar voetnoot7); en nadat hij van kleeding verwisseld had, brachten zij hem voor dezen. |
15. Cui ille ait: Vidi somnia, nec est qui edisserat: quae audivi te sapientissime conjicere. | 15. En hij zeide tot hem: Ik heb droomen gezien, en er is niemand, die uitleg kan geven; ik nu heb gehoord, dat gij die zeer wijselijk verklaart. |
16. Respondit Joseph: Absque me Deus respondebit prospera Pharaoni. | 16. Joseph antwoordde: Zonder mij zal God aan Pharao een gunstig antwoord gevenGa naar voetnoot8). |
17. Narravit ergo Pharao quod viderat: Putabam me stare super ripam fluminis, | 17. Pharao verhaalde dan wat hij gezien had: Ik verbeeldde mij, dat ik aan den oever der rivier stond |
18. Et septem boves de amne conscendere, pulchras nimis, et obesis carnibus: quae in pastu paludis virecta carpebant. | 18. en dat er zeven koeien, uitermate schoon en vet van vleesch, uit den stroom opstegen, welke in de weide van het drasland het groen afgraasden. |
19. Et ecce, has sequebantur aliae septem boves in tantum deformes et macilentae, ut nunquam tales in terra AEgypti viderim: | 19. En zie, op deze volgden zeven andere koeien, zoo mismaakt en mager, dat ik nooit zulke in het land Egypte gezien heb, |
20. Quae, devoratis et consumptis prioribus, | 20. welke, na de eerste verslonden en verteerd te hebben, |
21. Nullum saturitatis dedere vestigium: sed simili macie et squalore torpebant. Evigilans, rursus sopore depressus, | 21. geen enkel teeken van verzadigdheid gaven, maar even mager en leelijk bleven. Ontwakende en wederom door den slaap overweldigd, |
22. Vidi somnium: Septem spicae pullulabant in culmo uno plenae atque pulcherrimae. | 22. zag ik eenen droom: Zeven korenaren, vol en allerschoonst, schoten uit op éénen halm. |
23. Aliae quoque septem tenues et percussae uredine oriebantur e stipula: | 23. Ook zeven andere, dun en door den brandenden wind verzengd, sproten uit een halmsteelGa naar voetnoot9), |
24. Quae priorum pulchritudinem devoraverunt. Narravi conjectoribus somnium, et nemo est qui edisserat. | 24. welke de schoonheid der eerste verslonden. Ik heb den droom aan de waarzeggers verhaald, en er is niemand, die uitleg kan geven. |
25. Respondit Joseph: Somnium regis unum est: quae facturus est Deus, ostendit Pharaoni. | 25. Joseph antwoordde: Des konings droom is één; wat God zal doen, heeft hij aan Pharao getoond. |
[pagina 166]
26. Septem boves pulchrae, et septem spicae plenae: septem ubertatis anni sunt: eamdemque vim somnii comprehendunt. | 26. De zeven schoone koeien en de zeven volle aren zijn zeven jaren van overvloed en behelzen dezelfde droombeduiding. |
27. Septem quoque boves tenues atque macilentae, quae ascenderunt post eas, et septem spicae tenues, et vento urente percussae: septem anni venturae sunt famis. | 27. Ook de zeven schrale en magere koeien, welke na de eerste opstegen, en de zeven dunne en door den brandenden wind verzengde aren zijn zeven jaren van aanstaanden hongersnood. |
28. Qui hoc ordine complebuntur: | 28. En zij zullen in deze volgorde verwerkelijkt worden: |
29. Ecce septem anni venient fertilitatis magnae in universa terra AEgypti: | 29. Zie, zeven jaren zullen er komen van groote vruchtbaarheid in het gansche land Egypte, |
30. Quos sequentur septem anni alii tantae sterilitatis, ut oblivioni tradatur cuncta retro abundantia: consumptura est enim fames omnem terram, | 30. en na deze zullen er zeven andere jaren volgen van zoo groote onvruchtbaarheid, dat geheel de vroegere overvloed zal vergeten worden, want de hongersnood zal het gansche land uitmergelen |
31. Et ubertatis magnitudinem perditura est inopiae magnitudo. | 31. en de grootte van het gebrek zal de grootte van den overvloed vernietigen. |
32. Quod autem vidisti secundo ad eamdem rem pertinens somnium: firmitatis indicium est, eo quod fiat sermo Dei, et velocius impleatur. | 32. Dat gij nu ten tweeden male betreffende dezelfde zaak eenen droom gezien hebt, is een teeken van zekerheid, naardien Gods woord geschieden zal en weldra vervuld zal worden. |
33. Nunc ergo provideat rex virum sapientem et industrium, et praeficiat eum terrae AEgypti: | 33. Nu derhalve zie de koning uit naar een wijzen en bekwamen man, en hij stelle hem over het land Egypte. |
34. Qui constituat praepositos per cunctas regiones: et quintam partem fructuum per septem annos fertilitatis, | 34. En deze plaatse opzieners in alle gewesten; en het vijfde deel der vruchten gedurende de zeven jaren van vruchtbaarheid, |
35. Qui jam nunc futuri sunt, congreget in horrea: et omne frumentum sub Pharaonis potestate condatur, serveturque in urbibus. | 35. welke nu reeds aanstaande zijn, verzamele hij in voorraadschuren; en al het graan worde onder Pharao's macht geborgen en in de steden bewaardGa naar voetnoot10). |
[pagina 167]
36. Et praeparetur futurae septem annorum fami, quae oppressura est AEgyptum, et non consumetur terra inopia. | 36. En het worde gereed gehouden voor den komenden hongersnood der zeven jaren, die Egypte zal drukken, en het land zal niet van gebrek ten gronde gaan. |
37. Placuit Pharaoni consilium et cunctis ministris ejus: | 37. De raad behaagde aan Pharao en aan al zijne dienaren; |
38. Locutusque est ad eos: Num invenire poterimus talem virum, qui spiritu Dei plenus sit? | 38. en hij sprak tot hen: Zullen wij wel eenen man kunnen vinden als dezen, die vol is van den geest Gods? |
39. Dixit ergo ad Joseph: Quia ostendit tibi Deus omnia quae locutus es, numquid sapientiorem et consimilem tui invenire potero? | 39. Hij zeide dan tot Joseph: Daar God aan u geopenbaard heeft al hetgeen gij gesproken hebt, zal ik dan wel iemand wijzer dan gij en aan u gelijk kunnen vinden? |
40. Tu eris super domum meam, et ad tui oris imperium cunctus populus obediet: uno tantum regni solio te praecedam. Ps. CIV 21; I Mach. II 53; Act. VII 10. | 40. Gij zult zijn over mijn huis, en naar het bevel van uwen mond zal het gansche volk gehoorzamen; alleen slechts door den rijkstroon zal ik u te boven gaan. |
41. Dixitque rursus Pharao ad Joseph: Ecce, constitui te super universam terram AEgypti. | 41. En wederom zeide Pharao tot Joseph: Zie, ik heb u gesteld over het gansche land Egypte. |
42. Tulitque annulum de manu sua, et dedit eum in manu ejus: vestivitque eum stola byssina, et collo torquem auream circumposuit. | 42. En hij nam den zegelring van zijne hand en stak hem dien aan de hand; en hij kleedde hem met een byssus-kleed en hing hem om den hals een gouden ketenGa naar voetnoot11). |
43. Fecitque eum ascendere super currum suum secundum, clamante praecone, ut omnes coram eo genu flecterent, et praepositum esse scirent universae terrae AEgypti. | 43. En hij deed hem op zijn tweeden wagen stijgenGa naar voetnoot12), en de heraut riep, dat allen voor hem de knie buigenGa naar voetnoot13) en weten zouden, dat hij gesteld was over het gansche land Egypte. |
44. Dixit quoque rex ad Joseph: | 44. Ook zeide de koning tot Jo- |
[pagina 168]
Ego sum Pharao: absque tuo imperio non movebit quisquam manum aut pedem in omni terra AEgypti. | seph: Ik ben PharaoGa naar voetnoot14); zonder uw bevel zal niemand hand of voet verroeren in geheel het land Egypte. |
45. Vertitque nomen ejus, et vocavit eum lingua AEgyptiaca, Salvatorem mundi. Deditque illi uxorem Aseneth filiam Putiphare sacerdotis Heliopoleos. Egressus est itaque Joseph ad terram AEgypti | 45. En hij veranderde zijnen naam en noemde hem in de Egyptische taal Behouder der wereld. En hij gaf hem tot huisvrouw Aseneth, de dochter van Putiphare, priester van HeliopolisGa naar voetnoot15). Alzoo toog Joseph uit door het land Egypte |
46. (Triginta autem annorum erat quando stetit in conspectu regis Pharaonis) et circuivit omnes regiones AEgypti. | 46. (dertig jaren nu was Joseph oud, toen hij voor het aanschijn van Pharao, den koning, stond) en hij doorreisde alle gewesten van Egypte. |
47. Venitque fertilitas septem annorum: et in manipulos redactae segetes congregatae sunt in horrea AEgypti. | 47. En de vruchtbaarheid der zeven jaren kwam en de in schooven gebonden graangewassen werden in de voorraadschuren van Egypte verzameld. |
48. Omnis etiam frugum abundantia in singulis urbibus condita est. | 48. En al de overvloed der veldvruchten werd in de verschillende steden geborgenGa naar voetnoot16). |
49. Tantaque fuit abundantia tritici, ut arenae maris coaequaretur, et copia mensuram excederet. | 49. En zoo groot was de overvloed van tarwe, dat zij gelijk werd gesteld met het zand der zee en dat de voorraad de maat te boven ging. |
50. Nati sunt autem Joseph filii duo antequam veniret fames: quos peperit ei Aseneth filia Putiphare sacerdotis Heliopoleos. Infra XLVI 20 et XLVIII 5, 20. | 50. Aan Joseph nu werden, alvorens de hongersnood kwam, twee zonen geboren, welke hem Aseneth baarde, de dochter van Putiphare, priester van Heliopolis. |
51. Vocavitque nomen primogeniti, Manasses, dicens: Oblivisci me fecit Deus omnium laborum meorum, et domus patris mei. | 51. En hij noemde den naam van den eerstgeborene Manasses, zeggende: God heeft mij al mijne kwellingen en het huis mijns vaders doen vergetenGa naar voetnoot17). |
[pagina 169]
52. Nomen quoque secundi appellavit Ephraim, dicens: Crescere me fecit Deus in terra paupertatis meae. | 52. En den naam van den tweeden noemde hij EphraïmGa naar voetnoot18), zeggende: God heeft mij laten aanwassen in het land mijner armoedeGa naar voetnoot19). |
53. Igitur transactis septem ubertatis annis, qui fuerant in AEgypto: | 53. Na verloop dan der zeven jaren van overvloed, die er in Egypte geweest waren, |
54. Coeperunt venire septem anni inopiae, quos praedixerat Joseph: et in universo orbe fames praevaluit, in cuncta autem terra AEgypti panis erat. | 54. begonnen de zeven jaren van gebrek, die Joseph voorzegd had, te komen, en in geheel de wereld heerschte de hongersnoodGa naar voetnoot20), maar in het gansche land Egypte was brood. |
55. Qua esuriente, clamavit populus ad Pharaonem, alimenta petens. Quibus ille respondit: Ite ad Joseph: et quidquid ipse vobis dixerit, facite. | 55. En toen men daar hongerde, riep het volk tot Pharao, vragend om voedsel. En hij antwoordde hun: Gaat tot Joseph, en doet al wat hij u zeggen zal. |
56. Crescebat autem quotidie fames in omni terra: aperuitque Joseph universa horrea, et vendebat AEgyptiis: nam et illos oppresserat fames. | 56. De hongersnood nu nam dagelijks toe in het gansche land; en Joseph opende alle voorraadschuren en verkocht aan de Egyptenaren; want ook hen drukte de hongersnood. |
57. Omnesque provinciae veniebant in AEgyptum, ut emerent escas, et malum inopiae temperarent. | 57. En alle landstreken kwamen naar Egypte om voedsel te koopen en de ellende van het gebrek te verzachten. |
- voetnoot1)
- De Nijl heet hier, overeenkomstig de spreekwijze der Egyptenaren, de rivier. De heilige naam van den Nijl was ‘Hapi’, de ongewijde naam was oorspronkelijk ‘A-oer’, de stroom, of ook ‘A-oer-a’, de groote stroom, welk woord in de volkstaal veranderde in ‘Jaro’. Daarvan stamt het Hebreeuwsche woord met dezelfde beteekenis ‘Jeor’, dat hier en elders de bijbelsche naam van den Nijl is.
- voetnoot2)
- Voor drassige plaatsen heeft de grondtekst het Egyptische woord ‘achoe’, waarmede het oevergras is aangeduid.
- voetnoot3)
- Volgens den grondtekst stelden zij zich naast de andere koeien aan den oever der rivier.
- voetnoot4)
- De brandende wind, in het Hebr. ‘kadim’, d.i. eigenlijk de oostenwind, is hier de naam van den verschrikkelijken Chamsin. Wel is waar komt die verzengende wind uit de Arabische woestijn en dus uit het zuid-oosten, maar daar de Hebreërs slechts bij de vier hoofdstreken rekenden, is die benaming, ofschoon niet geheel juist, wel begrijpelijk. - Ook hierin verschilden de dunne en verzengde korenaren, dat zij niet, gelijk de vorige, in overvloedige vruchtbaarheid op éénen halm groeiden. Van de laatste wordt in den grondtekst alleen gezegd, dat zij uitsproten.
- voetnoot5)
- De waarzeggers, in het Hebr. ‘chartummim’ behoorden tot de priesterkaste en werden om hunne beoefening der geheime wetenschappen, om hunne bedrevenheid in het vertolken der heilige boeken en in het verklaren der droomen als de wijzen des lands gevierd.
- voetnoot6)
- Waarschijnlijk wil zich de ondankbare hiermede alleen verontschuldigen, dat hij niet vroeger aan de wenschen van Pharao, door middel van Joseph, is te gemoet gekomen.
- voetnoot7)
- In den grondtekst: ‘en hij schoor zich en wisselde van kleeding’. Gelijk reeds de geschiedschrijver Herodotus verhaalt en uit een menigte van oude afbeeldingen blijkt, droegen de Egyptenaren den baard niet. Alleen in dagen van rouw was het gebruikelijk zich niet te scheren.
- voetnoot8)
- Duidelijker nog zegt hij in den grondtekst, dat niet hij, maar God dit zal doen. Op eenzelfde wijze sprak later Daniël. Vgl. Dan. II 28.
- voetnoot9)
- Van een halmsteel spreekt de grondtekst niet. Vgl. noot 4.
- voetnoot10)
- Die belasting van het vijfde deel was in een zoo vruchtbaar land als Egypte en bij den komenden overvloed niet te zwaar, te minder wijl, gelijk blijken zal, het welzijn der bevolking dien maatregel vorderde. Waarschijnlijk heeft ook Pharao in de jaren van overvloed de voorraadschuren zijner steden gevuld met nog ander koren, dat hij van zijne onderdanen kocht. Anders is het onbegrijpelijk, dat Egypte zoo spoedig na den overvloed gebrek leed en ook dat Pharao's voorraad toen in den nood niet alleen van Egypte maar ook van de naburige landen kon voorzien.
- voetnoot11)
- Dat de kunst om edele metalen te bewerken sedert lang in Egypte inheemsch was, blijkt o.a. uit de vele kleinoodiën in de Egyptische musea. - Byssus was een soort van allerfijnst lijnwaad, dat waarschijnlijk uit de vrucht van een in Egypte groeiend struikgewas werd gesponnen, gelijk ons linnen uit het vlas. - De uiterlijke verandering, welke hier met Joseph plaats greep, was in overeenstemming met de hem geschonken waardigheid. De verkoren onderkoning kreeg Pharao's zegelring, welks zegel koninklijk gezag aan zijne bevelen moest geven. Hij ontving daarbij het glanzend witte byssus-kleed, dat alleen door de aanzienlijksten in waardigheid gedragen werd, alsook de gouden halsketen, waarmede steeds op de afbeeldingen van het oud-Egyptische leven de rijksgrooten en vorsten getooid zijn.
- voetnoot12)
- Op zijn tweeden wagen, welke den koninklijken wagen van Pharao onmiddellijk volgde. Geheel het volk moest openlijk en plechtig den onderkoning huldigen.
- voetnoot13)
- De grondtekst heeft: ‘en zij riepen voor zijn aangezicht: Abrek’. Onvertaald nam het Hebreeuwsch dit laatste woord over, dat van Egyptischen oorsprong is en het bevel van kniebuiging schijnt te beteekenen.
- voetnoot14)
- In die woorden ligt of wel, evenals in v. 40, een uitdrukkelijk voorbehoud van het koninklijk oppergezag, of wel zijn zij, hetgeen om den samenhang waarschijnlijker is, een nadrukkelijke bevestiging van het gezag des onderkonings. Zij beteekenen dan: Zoo zeker als ik Pharao ben.
- voetnoot15)
- De grondtekst heeft: ‘En Pharao noemde den naam van Joseph Zaphnath Paäneach’. Met dien Egyptischen naam werd Joseph in het Egyptische volk ingelijfd, terwijl hij, door zijn huwelijk met eene dochter uit de priesterkaste, in den adelstand en tusschen de rijksgrooten plaats nam, gelijk dit den onderkoning paste. - Heliopolis, in het Hebr. ‘On’, lag in Beneden-Egypte ongeveer twee mijlen ten noorden van Caïro. De heilige naam dier stad was ‘Ta Ra’ of ‘Pa Ra’, d.i. huis van de zon.
- voetnoot16)
- Van hetgeen zoo even verhaald is, dat de voorraad in de voorraadschuren (Hebr. ‘steden’) verzameld werd, geeft hier de grondtekst een nadere toelichting. Hij zegt, dat Joseph in elke stad den voorraad oplegde van de velden, welke tot den omtrek van dezelve behoorden.
- voetnoot17)
- Manasses beteekent ‘doende vergeten’ of ‘een, die doet vergeten’. Zoo sprak hij, omdat God hem vertroosting voor het leed en vergoeding voor het gemis in ruime mate geschonken had. Van een harteloos vergeten is geen sprake, zooals het vervolg der geschiedenis bewijst.
- voetnoot18)
- Ephraïm beteekent ‘dubbele vruchtbaarheid’.
- voetnoot19)
- De grondtekst heeft: ‘in het land mijner verdrukking’.
- voetnoot20)
- Dat reeds zeer spoedig in alle naburige landen gebrek ontstond, bewijst XLV 11.