De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXV.
|
1. Interea locutus est Deus ad Jacob: Surge, et ascende Bethel, et habita ibi, facque altare Deo qui | 1. Intusschen sprak God tot Jacob: Maak u op en trek op naar Bethel en woon daar en bouw een altaar |
[pagina 141]
apparuit tibi quando fugiebas Esau fratrem tuum. Supra XXVIII 13. | voor God, die u verschenen is, toen gij vluchttet voor Esau, uwen broederGa naar voetnoot1). |
2. Jacob vero convocata omni domo sua, ait: Abjicite deos alienos qui in medio vestri sunt, et mundamini, ac mutate vestimenta vestra. | 2. Jacob riep dan geheel zijn huis te zamen en zeide: Werpt weg de vreemde goden, die in uw midden zijn, en reinigt u en verwisselt uwe kleederenGa naar voetnoot2). |
3. Surgite, et ascendamus in Bethel, ut faciamus ibi altare Deo: qui exaudivit me in die tribulationis meae, et socius fuit itineris mei. | 3. Maakt u op en trekken wij op naar Bethel om daar een altaar te bouwen voor God, die mij verhoord heeft op den dag mijner benauwdheid en mijn geleider geweest is op den weg. |
4. Dederunt ergo ei omnes deos alienos quos habebant, et inaures quae erant in auribus eorum: at ille infodit ea subter terebinthum, quae est post urbem Sichem. | 4. Zij gaven hem dan al de vreemde goden, die zij hadden, en de oorringenGa naar voetnoot3), welke in hunne ooren waren, en hij begroef ze onder den terpentijnboom, die achter de stad Sichem is. |
5. Cumque profecti essent, terror Dei invasit omnes per circuitum civitates, et non sunt ausi persequi recedentes. | 5. En toen zij vertrokken waren, beving de schrik Gods alle steden in het rond en zij waagden het niet de wegtrekkenden te vervolgen. |
6. Venit igitur Jacob Luzam, quae est in terra Chanaan, cognomento Bethel: ipse et omnis populus cum eo. | 6. Jacob kwam dan te Luza, hetwelk in het land Chanaän is en den bijnaam van Bethel heeft, hij zelf en al het volk met hem. |
7. AEdificavitque ibi altare, et appellavit nomen loci illius, Domus Dei: ibi enim apparuit ei Deus cum fugeret fratrem suum. Supra XXVIII 13. | 7. En hij bouwde daar een altaar en noemde den naam dier plaats Huis GodsGa naar voetnoot4), want daar was God hem verschenen, toen hij vluchtte voor zijnen broeder. |
8. Eodem tempore mortua est Debora nutrix Rebeccae, et sepulta est ad radices Bethel subter quercum: | 8. Terzelfder tijd stierf Debora, de voedster van RebeccaGa naar voetnoot5), en zij werd begraven beneden Bethel onder den |
[pagina 142]
vocatumque est nomen loci illius, Quercus fletus. | eik, en de naam dier plaats is genoemd Eik des geweens. |
9. Apparuit autem iterum Deus Jacob postquam reversus est de Mesopotamia Syriae, benedixitque ei, | 9. God nu verscheen wederom aan Jacob, nadat hij uit Mesopotamië van Syrië was teruggekeerd, en Hij zegende hem, |
10. Dicens: Non vocaberis ultra Jacob, sed Israel erit nomen tuum. Et appellavit eum Israel, Supra XXXII 28. | 10. zeggende: Gij zult niet meer Jacob genoemd worden, maar Israël zal uw naam zijn. En Hij noemde hem IsraëlGa naar voetnoot6), |
11. Dixitque ei: Ego Deus omnipotens, cresce, et multiplicare: gentes, et populi nationum ex te erunt, reges de lumbis tuis egredientur. | 11. en zeide tot hem: Ik ben de almachtige God, was aan en vermenigvuldig u. Volken en menigten van volkeren zullen uit u onstaan, koningen zullen uit uwe lendenen voortkomenGa naar voetnoot7). |
12. Terramque quam dedi Abraham et Isaac, dabo tibi et semini tuo post te. | 12. En het land, dat Ik aan Abraham en Isaäc heb gegeven, zal Ik geven aan u en aan uw zaad na u. |
13. Et recessit ab eo. | 13. En Hij ging van hem weg. |
14. Ille vero erexit titulum lapideum in loco quo locutus fuerat ei Deus: libans super eum libamina, et effundens oleum: | 14. Jacob nu richtte een steenen gedenkteeken op ter plaatse, waar God tot hem gesproken had, en hij plengde daarop drankoffersGa naar voetnoot8) en goot olie daarover uit. |
15. Vocansque nomen loci illius, Bethel. | 15. En hij noemde den naam dier plaats BethelGa naar voetnoot9). |
16. Egressus autem inde, venit verno tempore ad terram quae ducit Ephratam: in qua cum parturiret Rachel, | 16. En van daar weggegaan, kwam hij in den lentetijdGa naar voetnoot10) in het land, dat naar Ephrata leidt; en toen daar Rachel in barensnood was, |
17. Ob difficultatem partus periclitari coepit. Dixitque ei obstetrix: Noli timere, quia et hunc habebis filium. | 17. begon zij wegens de moeielijkheid van het baren in gevaar te geraken. En de vroedvrouw zeide tot haar: Vrees niet, want ook dezen zoon zult gij hebben. |
18. Egrediente autem anima prae dolore, et imminente jam morte, vocavit nomen filii sui Benoni, id est filius doloris mei: pater vero | 18. Als nu hare ziel vanwege de smart uitging en de dood reeds nabij was, noemde zij den naam van haren zoon Benoni, dat is zoon mijner smart, maar de vader |
[pagina 143]
appellavit eum Benjamin, id est filius dextrae. | noemde hem Benjamin, dat is zoon der rechterhandGa naar voetnoot11). |
19. Mortua est ergo Rachel, et sepulta est in via quae ducit Ephratam, haec est Bethlehem. Infra XLVIII 7. | 19. Alzoo stierf Rachel en zij werd begraven op den weg, die naar Ephrata leidt, hetwelk Bethlehem is. |
20. Erexitque Jacob titulum super sepulcrum ejus: Hic est titulus monumenti Rachel, usque in praesentem diem. | 20. En Jacob richtte een gedenksteen op boven haar grafGa naar voetnoot12). Dit is de gedenksteen van Rachel's grafplaats tot op dezen dag. |
21. Egressus inde, fixit tabernaculum trans Turrem gregis. | 21. Van daar weggegaan, sloeg hij zijn tent op aan gene zijde van den Toren der kuddeGa naar voetnoot13). |
22. Cumque habitaret in illa regione, abiit Ruben, et dormivit cum Bala concubina patris sui: quod illum minime latuit. Erant autem filii Jacob duodecim. Infra XLIX 4. | 22. En toen hij in die landstreek woonde, ging Ruben heen en sliep bij Bala, zijns vaders bijvrouw, hetwelk voor dezen geenszins verborgen bleefGa naar voetnoot14). De zonen van Jacob nu waren twaalfGa naar voetnoot15). |
23. Filii Liae: primogenitus Ruben, et Simeon, et Levi, et Judas, et Issachar, et Zabulon. | 23. De zonen van Lia: De eerstgeborene Ruben en Simeon en Levi en Juda en Issachar en Zabulon. |
24. Filii Rachel: Joseph et Benjamin. | 24. De zonen van Rachel: Joseph en Benjamin. |
25. Filii Balae ancillae Rachelis: Dan et Nephthali. | 25. De zonen van Bala, Rachel's dienstmaagd: Dan en Nephthali. |
26. Filii Zelphae ancillae Liae: Gad et Aser: hi sunt filii Jacob, qui nati sunt ei in Mesopotamia Syriae. | 26. De zonen van Zelpha, Lia's dienstmaagd: Gad en Aser. Dit zijn de zonen van Jacob, die hem in Mesopotamië van Syrië geboren zijnGa naar voetnoot16). |
[pagina 144]
27. Venit etiam ad Isaac patrem suum in Mambre, civitatem Arbee, haec est Hebron: in qua peregrinatus est Abraham et Isaac. Supra XXIII 19. | 27. Hij kwamGa naar voetnoot17) ook bij Isaäc, zijnen vader, in Mambre, de stad van Arbee, dat is Hebron, alwaar Abraham en Isaäc als vreemdelingen gewoond hebbenGa naar voetnoot18). |
28. Et completi sunt dies Isaac centum octoginta annorum. | 28. En de dagen van Isaäc werden voltallig honderd en tachtig jaren. |
29. Consumptusque aetate mortuus est: et appositus est populo suo senex et plenus dierum: et sepelierunt eum Esau et Jacob filii sui. | 29. En uitgeleefd zijnde, stierf hijGa naar voetnoot19); en hij werd verzameld tot zijn volk, oud en vol van dagen; en hem begroeven Esau en Jacob, zijne zonen. |
- voetnoot1)
- Hoewel er nu sedert het vertrek uit Haran waarschijnlijk negen of tien jaren verloopen waren, mag daarom Jacob niet van nalatigheid in het vervullen zijner gelofte, zie XXVIII 22, verdacht worden. Klaarblijkelijk heeft hij langen tijd in het over-Jordaansche Socoth gewoond, zie XXXIII 17. De vervulling der gelofte nu kon eerst geschieden, toen hij voor goed in het eigenlijke Chanaän gekomen was. Vgl. XXXIII noot 10.
- voetnoot2)
- De onderhoorigen van Jacob's huis waren uit het land van den bijgeloovigen Laban en wellicht hadden zelfs Lia en Rachel den dienst der vreemde goden nog niet volkomen afgezworen, vgl. XXXI 19. De lichamelijke reiniging nu diende ten zinnebeeld van de zuivering des harten, gelijk eveneens de verwisseling van kleederen de innerlijke vernieuwing en verandering beteekende.
- voetnoot3)
- Die oorringen waren geen gewone sieraden, maar bijgeloovige versierselen, waaraan bovennatuurlijke kracht werd toegeschreven.
- voetnoot4)
- Vgl. XXVIII noot 11.
- voetnoot5)
- Reeds te Socoth en meer nog te Sichem had Jacob gelegenheid om zijnen vader te Hebron te bezoeken en zeker zal hij dit meermalen gedaan hebben. Alzoo is de tegenwoordigheid van Debora in het huis van Jacob gemakkelijk te verklaren, al werd van hare komst ten zijnent geen woord gerept.
- voetnoot6)
- In deze verschijning bevestigde God zijne te Phanuel gedane belofte, dat Jacob voortaan de in den strijd onoverwinnelijke Israël zou zijn.
- voetnoot7)
- Ook op bovennatuurlijke wijze werd en wordt nog die belofte vervuld in Jacob's nakomelingschap naar den geest, in het nieuwe Israël der christenen. Vgl. XVII noot 4.
- voetnoot8)
- Drankoffers waarschijnlijk van wijn. Door de drankoffers wordt deze zalving met olie eene uiting van dankbare vreugde en verschilt zij dus ook zinnebeeldig van de vroegere zalving. Vgl. XXVIII noot 10.
- voetnoot9)
- Hij vernieuwde dien reeds te voren gegeven naam. Vgl. XXVIII 19.
- voetnoot10)
- De grondtekst spreekt niet van den lentetijd, maar van een bepaalden afstand om te Ephrata te komen.
- voetnoot11)
- Jacob wilde niet door Benoni telkens aan het smartelijk verlies herinnerd worden. Daarom noemde hij hem Benjamin. De vader had hem lief als zijne rechterhand. Volgens anderen beteekent zoon der rechterhand ‘zoon van geluk’ en geeft de vader dien hoopvollen naam aan den zoon, die hem zooveel droefheid kost, omdat hij, onderworpen aan Gods wil, de beproeving gelaten verdraagt en den moed niet verliest.
- voetnoot12)
- Bethlehem ligt ruim twee uren ten zuiden van Jerusalem in eene eertijds zeer vruchtbare streek. Vandaar ontving het den naam Bethlehem, dat ‘huis des broods’ en Ephrata, dat ‘vruchtbaar’ of ‘vruchtbaarheid’ beteekent. Nog wordt op den weg van het vroegere Bethel (thans het vlek Beïtin) naar Bethlehem ongeveer een half uur van laatstgenoemde plaats de grafstede van Rachel getoond. De eerbiedwaardige plek werd nimmer vergeten (I Reg. X 2; Jer. XXXI 15) en bleef ook in de latere tijden tot op den dag van heden in eere.
- voetnoot13)
- Niet ver van Bethlehem was die wachttoren, van welks hoogte de her ders gemakkelijk het toezicht op de kudden hielden.
- voetnoot14)
- Nog op het sterfbed uitte Jacob zijne verontwaardiging over het misdrijf en strafte hij den schuldige. Zie XLIX 4.
- voetnoot15)
- Deze optelling onmiddellijk voor v. 27 heeft hare beteekenis. Alleen met zijn reisstaf verliet Jacob het ouderlijke huis, met twaalf zonen keert hij er terug.
- voetnoot16)
- Benjamin, buiten Mesopotamië geboren, wordt in het grooter getal medegeteld.
- voetnoot17)
- Hier is geen sprake van een gewoon bezoek, maar van den terugkeer des erfgenaams, die na Isaäc's afsterven de drager zal zijn der beloften van zegening. Waarom Jacob niet reeds vroeger voor goed te Hebron kwam en zijne bezitting vereenigde met het toekomstige erfgoed, is slechts te gissen. Misschien kon zulks niet eer geschieden om Esau, die tijdens Jacob's afwezigheid de vermoedelijke erfgenaam was geweest en zich wel is waar toen reeds in Idumea deed gelden, maar daarom toch Chanaän nog niet met have en goed had verlaten, zie XXXVI 6.
- voetnoot18)
- Hebron was in hun zwervend herdersleven hun voornaamste standplaats geweest.
- voetnoot19)
- Met Jacob's terugkeer eindigt de historische belangrijkheid van Isaäc's leven. Zoo dan wordt zijne geschiedenis besloten met het bericht van zijnen dood, welke echter, volgens de cijfers van Genesis, eerst twaalf of dertien jaren na Joseph's wegvoering plaats greep.