De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXIV.
|
1. Egressa est autem Dina filia Liae ut videret mulieres regionis illius. | 1. En Dina, de dochter van Lia, ging uit om de vrouwen van dat gewest te zien. |
2. Quam cum vidisset Sichem filius Hemor Hevaei, princeps terrae illius, adamavit eam: et rapuit, et dormivit cum illa, vi opprimens virginem. | 2. En toen Sichem, de zoon van Hemor den Heveër, de vorst van dat landGa naar voetnoot1), haar gezien had, kreeg hij haar lief; en hij roofde haar en sliep bij haar en deed de maagdGa naar voetnoot2) geweld aan. |
3. Et conglutinata est anima ejus cum ea, tristemque delinivit blanditiis. | 3. En zijne ziel hechtte zich aan haar en hij streelde de bedroefde met zoete woorden. |
4. Et pergens ad Hemor patrem suum, Accipe, inquit, mihi puellam hanc conjugem. | 4. En tot Hemor, zijnen vader, gaande, zeide hij: Neem mij deze jonge dochter tot echtgenoote. |
5. Quod cum audisset Jacob, absentibus filiis, et in pastu pecorum | 5. En toen Jacob dat gehoord had, terwijl zijne zonen afwezig en met |
[pagina 138]
occupatis, siluit donec redirent. | het weiden van het vee bezig waren, zweeg hij, totdat zij terugkwamenGa naar voetnoot3). |
6. Egresso autem Hemor patre Sichem ut loqueretur ad Jacob, | 6. Als nu Hemor, de vader van Sichem, was uitgegaan, om te spreken met Jacob, |
7. Ecce filii ejus veniebant de agro: auditoque quod acciderat, irati sunt valde, eo quod foedam rem operatus esset in Israel, et, violata filia Jacob, rem illicitam perpetrasset. | 7. zie, daar kwamen diens zonen van het veld, en toen zij hoorden wat er gebeurd was, werden zij zeer vergramd, omdat hij een schandelijk stuk tegen Israël gepleegd en door onteering der dochter van Jacob een ongeoorloofd bedrijf volvoerd had. |
8. Locutus est itaque Hemor ad eos: Sichem filii mei adhaesit anima filiae vestrae: date eam illi uxorem: | 8. Hemor dan sprak tot hen: De ziel van Sichem, mijnen zoon, hangt aan uwe dochter; geeft haar aan hem tot huisvrouw, |
9. Et jungamus vicissim connubia: filias vestras tradite nobis, et filias nostras accipite. | 9. en sluiten wij wederkeerig huwelijken; geeft ons uwe dochters en neemt onze dochters |
10. Et habitate nobiscum: terra in potestate vestra est, exercete, negotiamini, et possidete eam. | 10. en woont met ons; het land is tot uwe beschikking, bebouwt het, drijft er handel en bezit het. |
11. Sed et Sichem ad patrem et ad fratres ejus ait: Inveniam gratiam coram vobis: et quaecumque statueritis, dabo: | 11. Bovendien zeide ook Sichem tot haren vader en hare broeders: Moge ik genade voor u vinden, en al wat gij zult bepalen, zal ik geven. |
12. Augete dotem, et munera postulate, et libenter tribuam quod petieritis: tantum date mihi puellam hanc uxorem. | 12. Verzwaart de huwelijksgave en vordert geschenken en gaarne zal ik geven wat gij zult eischen; geeft mij slechts deze jonge dochter tot huisvrouw. |
13. Responderunt filii Jacob Sichem et patri ejus in dolo, saevientes ob stuprum sororis: | 13. Jacob's zonen antwoordden aan Sichem en zijnen vader bedrieglijk, woedend om de verkrachting hunner zuster: |
14. Non possumus facere quod petitis, nec dare sororem nostram homini incircumciso: quod illicitum et nefarium est apud nos. | 14. Wij kunnen niet doen wat gij vraagt en onze zuster niet geven aan een onbesneden man, hetgeen ongeoorloofd en verfoeilijk is bij ons. |
15. Sed in hoc valebimus foederari, si volueritis esse similes nostri, et circumcidatur in vobis omne masculini sexus; | 15. Maar op deze voorwaarde zullen wij bondgenooten kunnen worden, als gij aan ons gelijk wilt worden en alles van het mannelijk geslacht bij u besneden wordt. |
16. Tunc dabimus et accipiemus mutuo filias vestras, ac nostras: et habitabimus vobiscum, erimusque unus populus: | 16. Dan zullen wij wederzijds onze dochters geven en uwe dochters nemen, en wij zullen met u wonen en één volk zullen wij zijn. |
[pagina 139]
17. Si autem circumcidi nolueritis, tollemus filiam nostram, et recedemus. | 17. Indien gij echter u niet wilt laten besnijden, zullen wij onze dochter nemen, en wegtrekken. |
18. Placuit oblatio eorum Hemor, et Sichem filio ejus: | 18. Hunne aanbieding behaagde aan Hemor en aan Sichem, zijnen zoon. |
19. Nec distulit adolescens, quin statim quod petebatur expleret: amabat enim puellam valde, et ipse erat inclytus in omni domo patris sui. | 19. En de jongeling stelde niet uit om aanstonds wat verlangd werd te vervullen, want hij had de jonge dochter zeer lief en hij zelf was in aanzien bij geheel het huis zijns vadersGa naar voetnoot4). |
20. Ingressique portam urbis, locuti sunt ad populum: | 20. En zij gingen binnen de stadspoort en spraken tot het volk: |
21. Viri isti pacifici sunt, et volunt habitare nobiscum: negotientur in terra, et exerceant eam, quae spatiosa et lata cultoribus indiget: filias eorum accipiemus uxores, et nostras illis dabimus. | 21. Deze mannen zijn vreedzaam en willen met ons wonen; dat zij handel drijven in het land en hetzelve bebouwen, daar het wijd en breed is en bebouwers noodig heeftGa naar voetnoot5); hunne dochters zullen wij tot huisvrouwen nemen en onze dochters zullen wij aan hen geven. |
22. Unum est quo differtur tantum bonum: Si circumcidamus masculos nostros, ritum gentis imitantes. | 22. Eén enkele zaak is er, waardoor zoo groot een goed wordt verhinderd: de voorwaarde namelijk, dat wij hetgeen mannelijk bij ons is besnijden in navolging van hun volksgebruik. |
23. Et substantia eorum, et pecora, et cuncta quae possident, nostra erunt: tantum in hoc acquiescamus, et habitantes simul, unum efficiemus populum. | 23. En hun goed en hun vee en alles, wat zij bezitten, zal het onze zijn; dat wij hierin slechts berusten, en samenwonend zullen wij één volk uitmaken. |
24. Assensique sunt omnes, circumcisis cunctis maribus. | 24. En allen stemden toe, zoodat al het mannelijke besneden werd. |
25 Et ecce, die tertio quando gravissimus vulnerum dolor est: arreptis duo filii Jacob, Simeon et Levi, fratres Dinae, gladiis, ingressi sunt urbem confidenter: interfectisque omnibus masculis, Infra XLIX 6. | 25. En zie, op den derden dag, wanneer de smart der wonden het ergst is, grepen de twee zonen van Jacob, Simeon en Levi, broeders van Dina, het zwaard en traden stoutmoedig de stad binnenGa naar voetnoot6), en doodden al wat mannelijk was; |
[pagina 140]
26. Hemor et Sichem pariter necaverunt, tollentes Dinam de domo Sichem sororem suam. | 26. ook vermoordden zij Hemor en Sichem en voerden Dina, hunne zuster, uit het huis van Sichem weg. |
27. Quibus egressis, irruerunt super occisos ceteri filii Jacob: et depopulati sunt urbem in ultionem stupri. | 27. En toen zij de stad waren uitgegaan, vielen de andere zonen van JacobGa naar voetnoot7) op de verslagenen en plunderden de stad om de verkrachting te wreken. |
28. Oves eorum, et armenta, et asinos, cunctaque vastantes quae in domibus et in agris erant, | 28. Hunne schapen en runderen en ezels en alles wat in de huizen en op de velden was roofden zij, |
29. Parvulos quoque eorum et uxores duxerunt captivas. | 29. en ook hunne kinderen en vrouwen voerden zij gevankelijk weg. |
30. Quibus patratis audacter, Jacob dixit ad Simeon et Levi: Turbastis me, et odiosum fecistis me Chananaeis, et Pherezaeis habitatoribus terrae hujus: nos pauci sumus: illi congregati percutient me, et delebor ego, et domus mea. | 30. En nadat die vermetele daad volvoerd was; zeide Jacob tot Simeon en Levi: Gij hebt mij in onrust gebracht en mij gehaat gemaakt bij de Chanaänieten en Pherezeërs, de inwoners van dit land. Wij zijn klein in getal; als zij zich vereenigen, zullen zij mij verslaan, en verdelgd zal ik worden, ik en mijn huisGa naar voetnoot8). |
31. Responderunt: Numquid ut scorto abuti debuere sorore nostra? | 31. Zij antwoordden: Moesten zij onze zuster als een veile deern misbruikenGa naar voetnoot9)? |
- voetnoot1)
- Volgens de Vulgaat is Sichem de vorst, maar duidelijk blijkt uit den grondtekst en uit geheel het verhaal dat Hemor de vorst van dat land is.
- voetnoot2)
- Dina zal toen eene maagd van vijftien of zestien jaren geweest zijn. Hare geboorte toch valt ongeveer samen met die van Joseph op het einde der veertien dienstjaren bij Laban, en tusschen hare schaking en de wegvoering van den zeventienjarigen Joseph ligt slechts de reis naar Bethel en naar het naburig Ephrata, en de aankomst te Hebron, zie XXXV. Gemakkelijk nu konden die feiten binnen één jaar plaats grijpen.
- voetnoot3)
- Ook de broeders hadden, wanneer het hunne zusters gold, met den vader groote rechten, zie XXIV 50.
- voetnoot4)
- Dit laatste maakt begrijpelijk, waarom het volk zich zoo gemakkelijk, gelijk uit het verder verhaal blijkt, naar zijne wenschen schikte.
- voetnoot5)
- De grondtekst spreekt noch te dezer plaate, noch in v. 10 van een bebouwen, maar van een doortrekken des lands. Ook zegt hij hier niet, dat het land bebouwers noodig heeft. Er wordt slechts op gewezen, dat het land ruim genoeg is naar alle kanten. Bijgevolg kon dus aan het herdersvolk gemakkelijk worden toegestaan om met zijne kudden daarin rond te trekken.
- voetnoot6)
- Al de zonen van Lia waren eigen broeders van Dina, maar Simeon en Levi handelden hier als de hoofdaanleggers. Ongetwijfeld werden zij bij hun trouweloos bedrijf door hun volk geholpen.
- voetnoot7)
- Zoo hadden zij bij het volvoeren der gruweldaad hun deel, gelijk zij dat ook waarschijnlijk bij het beramen van het schelmstuk hadden. Zie v. 7 en 13.
- voetnoot8)
- De klacht van Jacob, welke alleen op de schadelijke gevolgen wijst, is berekend op het laaghartig karakter der moordenaars. Zij openbaart niet al het afgrijzen, dat die misdaad hem veroorzaakte. Vgl. XLIX 5-7. Hierbij moet worden opgemerkt, dat in dit misdrijf, hoe verschrikkelijk ook, niet alles misprijzing verdient. De gewelddaad van Sichem eischte bestraffing. De broeders misdeden niet, omdat zij het onrecht wreekten, maar omdat zij bij de wraakneming trouweloos handelden en de maat te buiten gingen. Op dit onderscheid tusschen de daad zelf en de wijze van uitvoering dient gelet te worden. Zie Judith IX 2.
- voetnoot9)
- Geheel dit verhaal, dat de gebreken en misdaden der stamvaders van het Israëlietische volk zoo onbewimpeld mededeelt, bewijst duidelijk de onpartijdigheid der H. Schrift. Evenzoo leert het ons, dat de hooge verheffing dier zedelijk en godsdienstig weinig ontwikkelde menschen alleen het werk van God is geweest.