De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXI.
|
1. Postquam autem audivit verba filiorum Laban dicentium: Tulit Jacob omnia quae fuerunt patris nostri, et de illius facultate ditatus, factus est inclytus: | 1. Nadat hij nu de woorden hoorde van Laban's zonen, die zeiden: Jacob heeft alles weggenomen, wat onzen vader toebehoorde, en met zijn goed verrijkt, is hij aanzienlijk geworden; |
2. Animadvertit quoque faciem | 2. nadat hij ook bemerkte, dat het |
[pagina 125]
Laban, quod non esset erga se sicut heri et nudiustertius, | gelaat van Laban jegens hem niet was gelijk gisteren en eergisteren, |
3. Maxime dicente sibi Domino: Revertere in terram patrum tuorum, et ad generationem tuam, eroque tecum, | 3. bovenal toen de Heer hem zeide: Keer terug naar het land uwer vaderen en naar uw geslacht, en Ik zal met u zijn: |
4. Misit, et vocavit Rachel et Liam in agrum, ubi pascebat greges, | 4. toen zond hij en ontbood Rachel en Lia naar het veld, waar hij de kudden weidde, |
5. Dixitque eis: Video faciem patris vestri quod non sit erga me sicut heri et nudiustertius: Deus autem patris mei fuit mecum. | 5. en hij zeide tot haar: Ik zie, dat uws vaders aangezicht jegens mij niet is gelijk gisteren en eergisteren; maar de God mijns vaders is met mij geweest. |
6. Et ipsae nostis quod totis viribus meis servierim patri vestro. | 6. En gij zelf weet, dat ik met al mijne krachten uwen vader gediend heb. |
7. Sed et pater vester circumvenit me, et mutavit mercedem meam decem vicibus: et tamen non dimisit eum Deus ut noceret mihi. | 7. Maar uw vader heeft mij ook bedrogen en tien malenGa naar voetnoot1) mijn loon veranderd; en echter heeft God hem niet toegelaten mij nadeel toe te brengen. |
8. Si quando dixit: Variae erunt mercedes tuae: pariebant omnes oves varios foetus: quando vero e contrario ait: Alba quaeque accipies pro mercede: omnes greges alba pepererunt. | 8. Wanneer hij eenmaal zeide: De bonte zullen uw loon zijn, dan wierpen alle schapen bonte lammeren; maar als hij integendeel zeide: Alles, wat wit is, zult gij ten loon ontvangen, dan wierpen al de kudden witte. |
9. Tulitque Deus substantiam patris vestri, et dedit mihi. | 9. En God heeft de bezitting uws vaders genomen en aan mij gegeven. |
10. Postquam enim conceptus ovium tempus advenerat, levavi oculos meos, et vidi in somnis ascendentes mares super feminas, varios et maculosos, et diversorum colorum. | 10. Want nadat de tijd van de bevruchting der schapen gekomen was, hief ik mijne oogen op en zag in den slaap, dat de mannetjes, die de wijfjes besprongen, bont en gevlekt en van verschillende kleuren waren. |
11. Dixitque Angelus Dei ad me in somnis: Jacob. Et ego respondi: Adsum. | 11. En de engel Gods zeide tot mij in den slaap: Jacob! en ik antwoordde: Hier ben ik. |
12. Qui ait: Leva oculos tuos, et vide universos masculos ascendentes super feminas, varios, maculosos, atque respersos. Vidi enim omnia quae fecit tibi Laban. | 12. En hij zeide: Hef uwe oogen op en zie, dat al de mannetjes, die de wijfjes bespringen, bont, gevlekt en gespikkeld zijn. Want Ik heb alles gezien, wat Laban u heeft gedaan. |
13. Ego sum Deus Bethel, ubi unxisti lapidem, et votum vovisti mihi. Nunc ergo surge, et egredere | 13. Ik ben de God van Bethel, waar gij den steen gezalfd en aan Mij eene gelofte gedaan hebt. Nu dan, |
[pagina 126]
de terra hac, revertens in terram nativitatis tuae. Supra XXVIII 18. | maak u op en vertrek uit dit land en keer weder naar het land uwer geboorte. |
14. Responderuntque Rachel et Lia: Numquid habemus residui quidquam in facultatibus, et hereditate domus patris nostri? | 14. En Rachel en Lia antwoordden: Blijft ons nog iets over uit het vermogen en de erfenis van het huis onzes vadersGa naar voetnoot2)? |
15. Nonne quasi alienas reputavit nos, et vendidit, comeditque pretium nostrum? | 15. Heeft hij ons niet als vreemden gerekend en verkocht en onzen koopprijs opgegetenGa naar voetnoot3)? |
16. Sed Deus tulit opes patris nostri, et eas tradidit nobis, ac filiis nostris: unde omnia quae praecepit tibi Deus, fac. | 16. Maar God heeft de rijkdommen van onzen vader genomen en ze gegeven aan ons en aan onze kinderenGa naar voetnoot4). Doe alzoo alles, wat God u geboden heeft. |
17. Surrexit itaque Jacob, et impositis liberis, ac conjugibus suis super camelos, abiit. | 17. Jacob maakte zich dan op, en nadat hij zijne kinderen en vrouwen op de kameelen geplaatst had, ging hij van daar. |
18. Tulitque omnem substantiam suam, et greges, et quidquid in Mesopotamia acquisierat, pergens ad Isaac patrem suum in terram Chanaan. | 18. En hij nam al zijn goed en de kudden en alles, wat hij in Mesopotamië had verworven, en trok naar Isaäc, zijnen vader, in het land Chanaän. |
19. Eo tempore ierat Laban ad tondendas oves, et Rachel furata est idola patris sui. | 19. Te dien tijde was Laban gegaan om de schapen te scheren en Rachel stal de afgodsbeelden haars vadersGa naar voetnoot5). |
20. Noluitque Jacob confiteri socero suo quod fugeret. | 20. En Jacob wilde zijnen schoonvader niet openbaren, dat hij de vlucht nam. |
21. Cumque abiisset tam ipse quam omnia quae juris sui erant, et amne transmisso pergeret contra montem Galaad, | 21. En toen hij was weggegaan, zoowel hij als alles, wat rechtens het zijne was, en hij, na den stroomGa naar voetnoot6) te zijn overgetrokken, voorttoog naar het gebergte GalaädGa naar voetnoot7), |
[pagina 127]
22. Nuntiatum est Laban die tertio quod fugeret Jacob. | 22. werd aan Laban geboodschapt op den derden dag, dat Jacob vluchtte. |
23. Qui, assumptis fratribus suis, persecutus est eum diebus septem: et comprehendit eum in monte Galaad. | 23. En hij, zijne broedersGa naar voetnoot8) met zich nemend, joeg hem zeven dagen na en achterhaalde hem op het gebergte Galaäd. |
24. Viditque in somnis dicentem sibi Deum: Cave ne quidquam aspere loquaris contra Jacob. | 24. En hij zag in den droom God, die hem zeide: Wacht u om iets scherps tegen Jacob te spreken. |
25. Jamque Jacob extenderat in monte tabernaculum: cumque ille consecutus fuisset eum cum fratribus suis, in eodem monte Galaad fixit tentorium. | 25. En reeds had Jacob op het gebergte zijne tent opgeslagen. En toen de ander met zijne broeders hem bereikt had, plaatste hij op hetzelfde gebergte Galaäd zijne tent. |
26. Et dixit ad Jacob: Quare ita egisti, ut clam me abigeres filias meas quasi captivas gladio? | 26. En hij zeide tot Jacob: Waarom hebt gij zoo gedaan om buiten mijn weten mijne dochters weg te voeren als buit gemaakten met het zwaard? |
27. Cur ignorante me fugere voluisti, nec indicare mihi, ut prosequerer te cum gaudio, et canticis, et tympanis, et citharis? | 27. Waarom hebt gij zonder mijne voorkennis willen vluchten en het mij niet willen aankondigen, ten einde ik u mocht begeleiden met vreugde en met zangen en met pauken en citers? |
28. Non es passus ut oscularer filios meos et filias: stulte operatus es: et nunc quidem | 28. Gij hebt niet toegelaten, dat ik mijne zonen en dochters zou kussen; dwaas hebt gij gehandeld, en nu is wel |
29. Valet manus mea reddere tibi malum: sed Deus patris vestri heri dixit mihi: Cave ne loquaris contra Jacob quidquam durius. Infra XLVIII 16. | 29. mijne hand machtig om u kwaad te vergelden, maar de God des vaders van ulieden zeide mij gisteren: Wacht u om iets hards tegen Jacob te spreken. |
30. Esto, ad tuos ire cupiebas, et desiderio erat tibi domus patris tui: cur furatus es deos meos? | 30. Het zij zoo: gij verlangdet naar de uwen te gaan en uwe begeerte was naar uws vaders huis; waarom hebt gij mijne goden gestolen? |
31. Respondit Jacob: Quod inscio te profectus sum, timui ne violenter auferres filias tuas. | 31. Jacob antwoordde: Buiten uw weten ben ik vertrokken, omdat ik vreesde, dat gij met geweld uwe dochters zoudt wegvoeren. |
32. Quod autem furti me arguis: apud quemcumque inveneris deos tuos, necetur coram fratribus nostris: scrutare, quidquid tuorum | 32. En wat betreft, dat gij mij van diefstal beticht: bij wien gij uwe goden ook zult vinden, hij worde in de tegenwoordigheid onzer broeders |
[pagina 128]
apud me inveneris, et aufer: haec dicens, ignorabat quod Rachel furata esset idola. | gedood. Zoek na, al wat gij van het uwe bij mij vindt, en neem het weg. Dit zeggende, wist hij niet, dat Rachel de afgodsbeelden gestolen had. |
33. Ingressus itaque Laban tabernaculum Jacob et Liae, et utriusque famulae, non invenit. Cumque intrasset tentorium Rachelis, | 33. Laban dan ging in de tent van Jacob en van Lia en van beide de dienstmaagden, en vond niets. En toen hij de tent van Rachel binnentrad, |
34. Illa festinans abscondit idola subter stramenta cameli, et sedit desuper: scrutantique omne tentorium, et nihil invenienti, | 34. verborg zij haastig de afgoden onder de dekkleeden des kameelsGa naar voetnoot9) en zat daarop neder, en als hij geheel de tent doorzocht en niets vond, |
35. Ait: Ne irascatur dominus meus quod coram te assurgere nequeo: quia juxta consuetudinem feminarum nunc accidit mihi: sic delusa sollicitudo quaerentis est. | 35. zeide zij: Mijn heer vertoorne zich niet, dat ik voor u niet kan opstaan, want naar de wijze der vrouwen gaat het mij nu. Zoo werd de zorgvuldigheid van den zoekende verijdeld. |
36. Tumensque Jacob, cum jurgio ait: Quam ob culpam meam, et ob quod peccatum meum sic exarsisti post me, | 36. En opstuivend sprak Jacob met verwijting: Om welke schuld van mij en om welke zonde van mij hebt gij mij zoo fel nagezet |
37. Et scrutatus es omnem supellectilem meam? Quid invenisti de cuncta substantia domus tuae? pone hic coram fratribus meis, et fratribus tuis, et judicent inter me et te. | 37. en al mijn huisraad doorzocht? Wat hebt gij van al het goed uws huizes gevonden? Leg het hier voor mijne broeders en uwe broeders, en laten zij recht spreken tusschen mij en u. |
38. Idcirco viginti annis fui tecum? oves tuae et caprae steriles non fuerunt, arietes gregis tui non comedi: | 38. Ben ik daarom twintig jaren bij u geweest? Uwe schapen en geiten waren niet onvruchtbaar; de rammen uwer kudde heb ik niet gegeten; |
39. Nec captum a bestia ostendi tibi, ego damnum omne reddebam: quidquid furto peribat, a me exigebas: Exod. XXII 12. | 39. en wat door wilde dieren geroofd was, heb ik u niet getoond; ik vergoedde alle schade; al wat door diefstal verloren ging, eischtet gij van mijGa naar voetnoot10). |
40. Die noctuque aestu urebar, et gelu, fugiebatque somnus ab oculis meis. | 40. Des daags en des nachts verging ik van hitte en van koude, en de slaap week van mijne oogen. |
41. Sicque per viginti annos in | 41. En zoo heb ik twintig jaren |
[pagina 129]
domo tua servivi tibi, quatuordecim pro filiabus, et sex pro gregibus tuis: immutasti quoque mercedem meam decem vicibus. | lang in uw huis u gediend, veertien om uwe dochters en zes om uwe kudden; ook hebt gij mijn loon tienmaal veranderd. |
42. Nisi Deus patris mei Abraham, et timor Isaac affuisset mihi, forsitan modo nudum me dimisisses: afflictionem meam et laborem manuum mearum respexit Deus, et arguit te heri. | 42. Indien niet de God mijns vaders Abraham en de vreeze van IsaäcGa naar voetnoot11) mij had bijgestaan, misschien zoudt gij nu mij naakt hebben weggezonden. God heeft mijne verdrukking en den arbeid mijner handen aangezien en u gisteren berispt. |
43. Respondit ei Laban: Filiae meae et filii, et greges tui, et omnia quae cernis, mea sunt: quid possum facere filiis et nepotibus meis? | 43. Laban antwoordde hem: Mijne dochters en zonen en uwe kudden en alles, wat gij ziet, is het mijne. Wat kan ik mijnen kinderen en kleinkinderen doenGa naar voetnoot12)? |
44. Veni ergo, et ineamus foedus: ut sit in testimonium inter me et te. | 44. Kom dan, en laat ons een verbond sluiten, opdat het tot eene getuigenis zij tusschen mij en u. |
45. Tulit itaque Jacob lapidem, et erexit illum in titulum: | 45. Jacob nam alzoo eenen steen en richtte dien overeind tot een gedenksteen. |
46. Dixitque fratribus suis: Afferte lapides. Qui congregantes fecerunt tumulum, comederuntque super eum: | 46. En hij zeide tot zijne broeders: Brengt steenen aanGa naar voetnoot13). En zij verzamelden steenen en maakten daarvan eenen heuvel en aten daaropGa naar voetnoot14). |
47. Quem vocavit Laban Tumulum testis: et Jacob, Acervum testimonii, uterque juxta proprietatem linguae suae. | 47. En Laban noemde hem Heuvel van den getuige, en Jacob: Hoogte der getuigenisGa naar voetnoot15), ieder naar den aard zijner taal. |
48. Dixitque Laban: Tumulus iste erit testis inter me et te hodie, et idcirco appellatum est nomen ejus Galaad, id est, Tumulus testis. | 48. En Laban zeide: Deze heuvel zal heden getuige zijn tusschen mij en u; en daarom is zijn naam Galaäd genoemd, dat is Heuvel van den getuige. |
49. Intueatur et judicet Dominus inter nos quando recesserimus a nobis. | 49. De Heer zie toe en richte tusschen ons, wanneer wij van elkander zullen zijn weggegaanGa naar voetnoot16). |
[pagina 130]
50. Si afflixeris filias meas, et si introduxeris alias uxores super eas: nullus sermonis nostri testis est absque Deo, qui praesens respicit. | 50. Indien gij mijne dochters bedroeft en andere vrouwen buiten haar binnenbrengtGa naar voetnoot17): niemand is getuige van onze woorden behalve God, die tegenwoordig is en ziet. |
51. Dixitque rursus ad Jacob: En tumulus hic, et lapis quem erexi inter me et te, | 51. En wederom zeide hij tot Jacob: Zie, deze heuvel en de steen, dien ik opgericht heb tusschen mij en u, |
52. Testis erit: tumulus, inquam, iste et lapis sint in testimonium, si aut ego transiero illum pergens ad te, aut tu praeterieris, malum mihi cogitans. | 52. zal getuige zijn: dat deze heuvel, zeg ik, en deze steen tot getuigenis zijn, wanneer of ik er voorbij zal gaan om tot u te komen, of gij er voorbij zult gaan met booze bedoeling tegen mij. |
53. Deus Abraham, et Deus Nachor judicet inter nos, Deus patris eorum. Juravit ergo Jacob per timorem patris sui Isaac: | 53. De God van Abraham en de God van Nachor richte tusschen ons, de God van hunnen vader. Jacob zwoer dan bij de vreeze zijns vaders Isaäc. |
54. Immolatisque victimis in monte, vocavit fratres suos ut ederent panem. Qui cum comedissent, manserunt ibi. | 54. En na offeranden geslacht te hebben op het gebergte, noodigde hij zijne broeders om brood te etenGa naar voetnoot18). En na gegeten te hebben, verbleven zij daar. |
55. Laban vero de nocte consurgens, osculatus est filios, et filias suas, et benedixit illis: reversusque est in locum suum. | 55. Maar Laban stond des nachts op, kuste zijne zonen en dochters en zegende hen, en keerde terug naar zijne plaats. |
- voetnoot1)
- Tien malen d.i. verscheidene malen.
- voetnoot2)
- Niets weerhoudt ons om in het huis van onzen vader te blijven.
- voetnoot3)
- Niet alleen verkocht hij ons, maar hij behield zelfs geheel den koopprijs voor zich, zonder ons daarvan eenig huwelijksgoed te schenken. - Dat Laban aan elke zijner dochters eene slavin had gegeven, beteekende weinig. Rebecca was vroeger niet met één enkele dienstvrouw weggezonden. Vgl. XXIV 61.
- voetnoot4)
- Inderdaad had God dit gedaan. Hij had, gelijk uit het voorgaande blijkt, zie v. 10-12, Jacob gezegend, toen deze zich met menschelijke middelen trachtte schadeloos te stellen voor het door Laban hem aangedaan onrecht.
- voetnoot5)
- Van dergelijke afgoden, in den grondtekst ‘Theraphim’ geheeten, wordt meermalen in de H. Schrift gesproken. Vgl. Jud. XVII 14; Zach. X 2. Die Theraphim waren beelden, welke vermoedelijk een menschengedaante hadden en als een soort van huisgoden vereerd werden. Hunne aanwezigheid in het huis van Laban bewijst, dat deze, al kende hij den waren God, niet vrij was van bijgeloof. Wellicht beging Rachel den diefstal, omdat zij zelf nog een bijgeloovige gehechtheid voor dezelve had. Vgl. XXXV 2.
- voetnoot6)
- Den Euphraat.
- voetnoot7)
- Mons, berg, staat hier als verzamelwoord in den zin van gebergte. Het gebergte wordt bij zijn lateren naam aangewezen. Zie v. 48. Waarschijnlijk volgde Jacob den gewonen karavaanweg, die langs Damascus over Hauran en Galaäd naar Jericho leidt.
- voetnoot8)
- Zijne bloedverwanten.
- voetnoot9)
- De grondtekst heeft: ‘in het zadel van den kameel’. Bedoeld schijnt een soort van mand-zetel, welke ook nu nog op het zadel bevestigd wordt en aan de vrouwen bij het berijden der kameelen tot zitplaats dient.
- voetnoot10)
- Alleen bij plichtverzuim had Jacob de schade moeten boeten, maar de baatzuchtige Laban eischte in alle omstandigheden vergoeding. Vgl. Ex. XXII 10-13, waar waarschijnlijk het oude gewoonterecht wettelijk is vastgesteld.
- voetnoot11)
- De vreeze van Isaäc is de God, dien Isaäc vreest of met passende vreeze dient. Vgl. Is. VIII 13.
- voetnoot12)
- Door u, uwe vrouwen en kinderen kwaad te berokkenen zou ik ten slotte aan mij zelven nadeel doen.
- voetnoot13)
- Ten teeken van instemming moeten allen gezamenlijk het gedenkteeken helpen oprichten.
- voetnoot14)
- Dit wordt hier vooraf verhaald, maar gebeurde later. Zie v. 54.
- voetnoot15)
- De grondtekst heeft: ‘En Laban noemde hem Jegar Sahadoetha en Jacob noemde hem Gal-ed’. Beiden gaven aan de hoogte denzelfden naam van ‘Heuvel der getuigenis’ maar, gelijk de Vulgaat er toelichtend bijvoegt: een elk naar den aard zijner taal. Mogelijk heette vroeger reeds het gebergte ‘Gilead’ d.i. harde, rotsachtige streek. Althans zoo heet het in den grondtekst v. 21, 23, 25. In deze veronderstelling gebruikte dan Jacob eene woordspeling.
- voetnoot16)
- In den grondtekst gaat hier de rede van v. 48 aldus verder: ‘en de Mizpa (de wachthoogte) omdat hij zeide: De Heer houde wacht (zie toe) tusschen mij en tusschen u, wanneer wij verborgen zullen zijn, de een voor den ander’.
- voetnoot17)
- Naar Hebreeuwsche spreekwijze is de nazin ‘dan straffe u God’ weggelaten.
- voetnoot18)
- Brood eten beteekent spijs gebruiken, maaltijd houden. Na het brengen der offeranden volgde de heilige maaltijd, waarbij enkele stukken van het offervleesch genuttigd werden.