De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXX.
|
1. Cernens autem Rachel quod infecunda esset, invidit sorori suae, et ait marito suo: Da mihi liberos, alioquin moriar. | 1. Rachel nu, ziende dat zij onvruchtbaar was, benijdde hare zuster en zeide tot haren man: Geef mij kinderen, anders zal ik sterven. |
2. Cui iratus respondit Jacob: Num pro Deo ego sum, qui privavit te fructu ventris tui? | 2. En Jacob op haar vergramd, antwoordde: Ben ik als God, die u vrucht uws lichaams onthouden heeft? |
3. At illa: Habeo, inquit, famulam Balam: ingredere ad illam, ut pariat super genua mea, et habeam ex illa filios. | 3. Maar zij zeide: Ik heb mijne dienstmaagd Bala: ga tot haar, opdat zij bare op mijne knieën en ik van haar kinderen moge hebbenGa naar voetnoot1). |
4. Deditque illi Balam in conjugium: quae, | 4. En zij gaf hem Bala ten huwelijk, welke, |
[pagina 120]
5. Ingresso ad se viro, concepit, et peperit filium. | 5. nadat de man tot haar gegaan was, zwanger werd en eenen zoon baarde. |
6. Dixitque Rachel: Judicavit mihi Dominus, et exaudivit vocem meam, dans mihi filium: et idcirco appellavit nomen ejus Dan. | 6. En Rachel zeide: De Heer heeft mij recht gedaan en mijne stem verhoord door mij eenen zoon te geven; en daarom noemde zij zijnen naam DanGa naar voetnoot2). |
7. Rursumque Bala concipiens, peperit alterum, | 7. En wederom ontving Bala en baarde een tweeden, |
8. Pro quo ait Rachel: Comparavit me Deus cum sorore mea, et invalui: vocavitque eum, Nephthali. | 8. waarom Rachel zeide: God heeft mij toegerust tegenover mijne zuster en ik ben sterker geworden; en zij noemde hem NephthaliGa naar voetnoot3). |
9. Sentiens Lia quod parere desiisset, Zelpham ancillam suam marito tradidit. | 9. Lia bemerkende, dat zij had opgehouden te baren, gaf Zelpha, hare dienstmaagd, aan haren man. |
10. Qua post conceptum edente filium, | 10. En als deze, na ontvangen te hebben, eenen zoon baarde, |
11. Dixit: Feliciter: et idcirco vocavit nomen ejus, Gad. | 11. zeide zij: Gelukkig; en daarom noemde zij zijnen naam GadGa naar voetnoot4). |
12. Peperit quoque Zelpha alterum. | 12. Ook baarde Zelpha een tweeden. |
13. Dixitque Lia: Hoc pro beatitudine mea: Beatam quippe me dicent mulieres: propterea appellavit eum, Aser. | 13. En Lia zeide: Dat is tot mijne zaligheid, want zalig zullen mij noemen de vrouwen. Daarom noemde zij hem AserGa naar voetnoot5). |
14. Egressus autem Ruben tempore messis triticeae in agrum, reperit mandragoras: quas matri Liae detulit. Dixitque Rachel: Da mihi | 14. Als nu Ruben ten tijde van den tarwenoogst naar het veld was gegaan, vond hij alruinen, welke hij aan zijne moeder Lia brachtGa naar voetnoot6). |
[pagina 121]
partem de mandragoris filii tui. | En Rachel zeide: Geef mij een deel van de alruinen uws zoons. |
15. Illa respondit: Parumne tibi videtur quod praeripueris maritum mihi, nisi etiam mandragoras filii mei tuleris? Ait Rachel: Dormiat tecum hac nocte pro mandragoris filii tui. | 15. Zij antwoordde: Dunkt het u weinig mijnen man mij ontfutseld te hebbenGa naar voetnoot7), zoo gij ook niet de alruinen van mijnen zoon wegneemt? Rachel zeide: Hij slape bij u dezen nacht voor de alruinen van uwen zoon. |
16. Redeuntique ad vesperam Jacob de agro, egressa est in occursum ejus Lia, et ad me, inquit, intrabis: quia mercede conduxi te pro mandragoris filii mei. Dormivitque cum ea nocte illa. | 16. En toen Jacob des avonds uit het veld terugkeerde, ging Lia hem te gemoet en zeide: Tot mij moet gij gaan, want om loon heb ik u gehuurd voor de alruinen van mijnen zoon. En hij sliep bij haar dien nacht. |
17. Et exaudivit Deus preces ejus: concepitque et peperit filium quintum, | 17. En God verhoorde hare gebeden, en zij ontving en baarde een vijfden zoon. |
18. Et ait: Dedit Deus mercedem mihi, quia dedi ancillam meam viro meo: appellavitque nomen ejus, Issachar. | 18. En zij zeide: God heeft mij loon gegeven, omdat ik mijne dienstmaagd aan mijnen man heb gegeven; en zij noemde zijnen naam IssacharGa naar voetnoot8). |
19. Rursum Lia concipiens, peperit sextum filium, | 19. Wederom werd Lia zwanger en baarde een zesden zoon. |
20. Et ait: Dotavit me Deus dote bona: etiam hac vice mecum erit maritus meus, eo quod genuerim ei sex filios: et idcirco appellavit nomen ejus, Zabulon. | 20. En zij zeide: God heeft mij met een goede gift begiftigd; ook ditmaal zal mijn man met mij zijn, omdat ik hem zes zonen gebaard heb; en daarom noemde zij zijnen naam ZabulonGa naar voetnoot9). |
21. Post quem peperit filiam, nomine Dinam. | 21. Na dezen baarde zij eene dochter met name Dina. |
22. Recordatus quoque Dominus Rachelis, exaudivit eam, et aperuit vulvam ejus. | 22. De Heer, ook Rachel gedachtig, verhoorde haar en ontsloot haren schoot. |
[pagina 122]
23. Quae concepit, et peperit filium, dicens: Abstulit Deus opprobrium meum. | 23. En zij werd zwanger en baarde eenen zoon, zeggende: God heeft mijne versmaadheid weggenomen. |
24. Et vocavit nomen ejus, Joseph, dicens: Addat mihi Dominus filium alterum. | 24. En zij noemde zijnen naam JosephGa naar voetnoot10), zeggende: Voege mij de Heer een anderen zoon toe. |
25. Nato autem Joseph, dixit Jacob socero suo: Dimitte me ut revertar in patriam, et ad terram meam. | 25. Toen nu Joseph geboren was, zeide Jacob tot zijnen schoonvader: Laat mij gaan om terug te keeren naar mijn geboorteplaats en naar mijn land. |
26. Da mihi uxores, et liberos meos, pro quibus servivi tibi, ut abeam: tu nosti servitutem qua servivi tibi. | 26. Geef mij mijne huisvrouwen en kinderen, voor welke ik u gediend heb, opdat ik vertrekke; gij kent den dienst, waarmede ik u gediend heb. |
27. Ait illi Laban: Inveniam gratiam in conspectu tuo: experimento didici, quia benedixerit mihi Deus propter te: | 27. Laban zeide hem: Moge ik genade vinden voor uw aangezicht; door proefneming heb ik geleerd, dat God mij gezegend heeft om uwentwilGa naar voetnoot11). |
28. Constitue mercedem tuam quam dem tibi. | 28. Bepaal uw loon, dat ik u geven zal. |
29. At ille respondit: Tu nosti quo modo servierim tibi, et quanta in manibus meis fuerit possessio tua. | 29. Waarop hij antwoordde: Gij weet, hoe ik u gediend heb en hoe groot in mijne handen uwe bezitting geworden is. |
30. Modicum habuisti antequam venirem ad te, et nunc dives effectus es: benedixitque tibi Dominus ad introitum meum. Justum est igitur ut aliquando provideam etiam domui meae. | 30. Weinig hadt gij, voordat ik tot u kwam, en nu zijt gij rijk geworden, en de Heer heeft u bij mijne komst ten uwent gezegend. Het is dan rechtmatig, dat ik ook eens voor mijn eigen huis zorg drage. |
31. Dixitque Laban: Quid tibi dabo? At ille ait: Nihil volo: sed si feceris quod postulo, iterum pascam, et custodiam pecora tua. | 31. En Laban zeide: Wat zal ik u geven? Hij antwoordde: Ik verlang niets, maar zoo gij doen zult wat ik vorder, zal ik wederom uw vee weiden en hoeden. |
32. Gyra omnes greges tuos, et separa cunctas oves varias, et sparso vellere: et quodcumque furvum, et maculosum, variumque fuerit, tam in ovibus quam in capris erit merces mea. | 32. Ga al uwe kudden rond en neem er uit al de bonte schapen en gevlekte van vacht: en al wat donkerkleurig en gevlekt en bont zal zijn, zoo bij de schapen als bij de geiten, zal mijn loon wezenGa naar voetnoot12). |
[pagina 123]
33. Respondebitque mihi cras justitia mea, quando placiti tempus advenerit coram te: et omnia quae non fuerint varia, et maculosa, et furva, tam in ovibus quam in capris, furti me arguent. | 33. En op den dag van morgen zal mijne gerechtigheid voor mij antwoord geven, wanneer de naar goedvinden bepaalde tijd voor u gekomen is; en al wat niet bont en gevlekt en donkerkleurig zijn zal, zoo bij de schapen als bij de geiten, zal mij van diefstal overtuigenGa naar voetnoot13). |
34. Dixitque Laban: Gratum habeo quod petis. | 34. En Laban zeide: Ik keur goed wat gij vraagt. |
35. Et separavit in die illa capras, et oves, et hircos, et arietes varios, atque maculosos: cunctum autem gregem unicolorem, id est, albi et nigri velleris, tradidit in manu filiorum suorum. | 35. En hij scheidde op dien dag af de bonte en gevlekte geiten en schapen en bokken en rammen; maar geheel de kudde van ééne kleur, dat is van witte en zwarte vacht, leverde hij in de hand zijner zonenGa naar voetnoot14). |
36. Et posuit spatium itineris trium dierum inter se et generum, qui pascebat reliquos greges ejus. | 36. En hij stelde eene ruimte van drie dagreizen tusschen zich en zijnen schoonzoon, die de overige kudden van hem weidde. |
37. Tollens ergo Jacob virgas populeas virides, et amygdalinas, et ex platanis, ex parte decorticavit eas: detractisque corticibus, in his, quae spoliata fuerant, candor apparuit: illa vero quae integra fuerant, viridia permanserunt: atque in hunc modum color effectus est varius. | 37. Jacob nam dan groene twijgen van populier- en amandelboomen en van platanen en ontdeed ze gedeeltelijk van de schors; en nadat de schors was afgetrokken, vertoonde zich op hetgeen was afgeschild het witte, maar wat ongeschonden was, bleef groen, en zoo werd verscheidenheid van kleur te weeggebracht. |
38. Posuitque eas in canalibus, ubi effundebatur aqua: ut cum venissent greges ad bibendum, ante oculos haberent virgas, et in aspectu earum conciperent. | 38. En hij legde ze in de drinkgoten, waarin het water werd uitgestort, opdat de kudden, wanneer zij kwamen drinken, de twijgen voor oogen zouden hebben en bij den aanblik er van zouden ontvangen. |
39. Factumque est ut in ipso calore coitus, oves intuerentur virgas, et parerent maculosa, et varia, et diverso colore respersa. | 39. En het geschiedde, dat de schapen juist in de hitte van het paren de twijgen zagen en gevlekte en bonte en met verschillende kleur gespikkelde lammeren wierpenGa naar voetnoot15). |
[pagina 124]
40. Divisitque gregem Jacob, et posuit virgas in canalibus ante oculos arietum: erant autem alba et nigra quaeque, Laban: cetera vero, Jacob, separatis inter se gregibus. | 40. En Jacob maakte eene scheiding tusschen de kudde en legde de twijgen in de drinkgoten voor de oogen der rammen; alles nu, wat wit en wat zwart wasGa naar voetnoot16), behoorde aan Laban, maar het overige behoorde aan Jacob, terwijl de kudden van elkander gescheiden werden. |
41. Igitur quando primo tempore ascendebantur oves, ponebat Jacob virgas in canalibus aquarum ante oculos arietum et ovium, ut in earum contemplatione conciperent: | 41. Wanneer dan in den voortijd de schapen besprongen werden, legde Jacob de twijgen in de drinkgoten des waters voor de oogen der rammen en der schapen, opdat zij bij het staren daarop zouden ontvangen. |
42. Quando vero serotina admissura erat, et conceptus extremus, non ponebat eas. Factaque sunt ea quae erant serotina, Laban: et quae primi temporis, Jacob. | 42. Maar wanneer de bespringing in den natijd daar was en de laatste bevruchting, legde hij ze nietGa naar voetnoot17). En wat van den natijd was, werd eigendom van Laban en wat van den voortijd was, van Jacob. |
43. Ditatusque est homo ultra modum, et habuit greges multos, ancillas et servos, camelos et asinos, | 43. En de man werd bovenmate rijk en had vele kudden, dienstmaagden en dienstknechten, kameelen en ezels. |
- voetnoot1)
- De onvruchtbare Rachel wenscht, dat althans hare slavin kinderen ter wereld zal brengen. Zij zal die kinderen na hunne geboorte op hare knieën nemen en zoo als eigen kinderen erkennen. In haar vurig verlangen naar het moederschap bezigt zij, evenals Sara weleer, dit middel, dat volgens de zeden dier tijden niet berispelijk en ook door God niet verboden was.
- voetnoot2)
- De Heer heeft mij, door den smaad der onvruchtbaarheid weg te nemen recht gedaan; Hij heeft een gunstige beslissing op mijne klacht gegeven. Dan beteekent: ‘hij heeft recht gedaan’ of ‘rechter’.
- voetnoot3)
- De beteekenis van Nephthali is eenigszins duister. Volgens den grondtekst moet die naam ‘mijne worsteling’, of wel ‘worstelaar’ beduiden. Daar zegt Rachel: ‘Worstelingen Gods (hevige worstelingen of misschien: worstelingen om de gunst van God) heb ik geworsteld met mijne zuster en ik heb de overhand gekregen’. Met toespeling op die woorden geeft zij dan aan het kind dezen naam. Volgens de Vulgaat schijnt Nephthali het begrip van ‘tegenoverstelling ter worsteling’ uit te drukken. Comparare is een in het worstelperk gebruikelijk woord en beteekent daar het tegenover elkander stellen van twee kampvechters ter worsteling. In dien zin worde het hier begrepen: Dat Rachel's woorden niet vrij zijn van overdrijving is duidelijk. Zij spreekt op zulk een zegevierenden toon, omdat zij zich in deze tweede geboorte verheugen mag, terwijl hare zuster heeft opgehouden te baren.
- voetnoot4)
- Gad beteekent ‘geluk’ of ‘fortuin’.
- voetnoot5)
- Lia zal om de menigte harer kinderen zalig geprezen worden. Aser beteekent ‘heil’ of ‘zaligheid’.
- voetnoot6)
- Ruben was nog een knaapje van vier of vijf jaren, toen hij die alruinen vond, welke misschien om het vroege jaargetijde nog zeldzaam waren en volgens een bijgeloovige meening de kracht bezaten om de vrouwelijke vruchtbaarheid op te wekken. Dat die meening verkeerd was, bewees de uitkomst: Rachel bleef onvruchtbaar. Het met alruinen vertaalde woord heet in den grondtekst ‘dudaïm’. Wat hiermede wordt aangeduid, is niet geheel zeker. In navolging van de Septuagint heeft ook de Vulgaat mandragora vertaald. Veelal houdt men, dat inderdaad de vruchten bedoeld zijn van de alruin of mandragora, een gewas, dat evenals onze aardappelplant tot de familie der nachtschaden (solanaceae) behoort en in het Oosten welig groeit. De vruchten dier plant, welke in Palestina tijdens den tarwenoogst d.i. in Mei rijpen, zijn lichtgeel en hebben de grootte van een muskaatnoot.
- voetnoot7)
- Het zijn woorden van ijverzucht. Het verdriet Lia, dat Jacob meer blijk van genegenheid geeft aan Rachel dan aan haar.
- voetnoot8)
- Issachar kan vertaald worden ‘loon-aanbrenger’.
- voetnoot9)
- In den grondtekst zegt Lia: ‘God heeft mij begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man met mij wonen (mij meer door zijn bijzijn genegenheid bewijzen), omdat ik’ enz. Zabulon beteekent ‘woning’. Bij de verklaring der Hebreeuwsche namen moet echter in het algemeen worden opgemerkt, dat hunne beteekenis dikwijls niet onbetwistbaar vaststaat. Meermalen is hunne afleiding onzeker of is ook meer dan ééne afleiding mogelijk.
- voetnoot10)
- Joseph beteekent ‘dat Hij toevoege’.
- voetnoot11)
- Volgens den grondtekst schijnt die proefneming in wichelarij bestaan te hebben. Dat Laban bijgeloovig was, bewijst het vervolg der geschiedenis.
- voetnoot12)
- Duidelijker zegt de grondtekst, dat al het zwarte onder de schapen en het gevlekte en bonte onder de geiten door Jacob voor de toekomst als loon wordt bedongen. De witte schapen en de zwarte geiten zullen aan Laban blijven. Het aanbod van Jacob was zeer aannemelijk, omdat in het Oosten gewoonlijk de schapen wit, de geiten zwart van vacht zijn.
- voetnoot13)
- Op den dag van morgen, in de toekomst zal zoo allerduidelijkst door de kleur van het vee blijken, wat aan ieder onzer toebehoort.
- voetnoot14)
- Meer in overeenstemming met v. 32 zegt de grondtekst, dat de gestreepte en gevlekte bokken en al de bonte en gevlekte geiten, alles, waaraan eenige witheid was, en alles, wat zwart was onder de schapen, door Laban in de hand zijner zonen gesteld werd. Jacob hoedde nu alleen de witte schapen en de zwarte geiten.
- voetnoot15)
- God, die Jacob zegende, deed dit zeker niet onfeilbare kunstmiddel hier gelukken.
- voetnoot16)
- Volgens de Vulgaat scheidde Jacob al het bontkleurige van de kudde en dit werd zijn eigendom, terwijl al het witte (der schapen) en al het zwarte (der geiten) aan Laban bleef. Volgens den grondtekst, die echter duister is en ook anders verklaard kan worden, schijnt Jacob nog een tweede middel te hebben aangewend en liet hij de bontkleurige lammeren vóór de andere kudden gaan, zoodat het oog der witte schapen op hen gericht was.
- voetnoot17)
- De grondtekst verklaart duidelijk, waarom Jacob zoo handelde. De ervaren herder bezigde zijn middel, wanneer de schapen krachtig waren en krachtige jongen wierpen, maar hij liet het achterwege, wanneer de schapen zwak en dus ook hunne lammeren zwak waren. In Palestina en andere landen van hetzelfde klimaat werpen de schapen, die slechts vijf maanden dragen, tweemaal in het jaar jongen.