De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIII.
|
1. Vixit autem Sara centum viginti septem annis. | 1. Sara nu leefde honderd zeven en twintig jaren. |
2. Et mortua est in civitate Arbee, quae est Hebron, in terra Chanaan: venitque Abraham ut plangeret, et fleret eam. | 2. En zij stierf in de stad Arbee, dat is HebronGa naar voetnoot1), in het land Chanaän; en Abraham kwamGa naar voetnoot2), om over haar rouw te bedrijven en haar te beweenen. |
3. Cumque surrexisset ab officio funeris, locutus est ad filios Heth, dicens: | 3. En toen hij na de vervulling van den lijkplicht was opgestaan, sprak hij tot de zonen van HethGa naar voetnoot3), zeggende: |
4. Advena sum et peregrinus apud vos: date mihi jus sepulcri vobiscum, ut sepeliam mortuum meum. | 4. Ik ben uitlander en vreemdeling bij ulieden; geeft mij recht op een graf bij ulieden, opdat ik mijn doode begrave. |
5. Responderunt filii Heth, dicentes: | 5. De zonen van Heth antwoordden en zeiden: |
6. Audi nos domine, princeps Dei es apud nos: in electis sepulcris nostris sepeli mortuum tuum: nullusque te prohibere poterit quin | 6. Hoor ons, heer, gij zijt een vorst Gods onder ons; begraaf uw doode in de uitgelezenste onzer grafsteden en niemand zal u kun- |
[pagina 89]
in monumento ejus sepelias mortuum tuum. | nen verhinderen, om in zijne grafplaats uw doode te begravenGa naar voetnoot4). |
7. Surrexit Abraham, et adoravit populum terrae, filios videlicet Heth: | 7. Abraham stond op en boog zich diep voor het volk des lands, te weten voor de zonen van Heth. |
8. Dixitque ad eos: Si placet animae vestrae ut sepeliam mortuum meum, audite me, et intercedite pro me apud Ephron filium Seor: | 8. En hij sprak tot hen: Als het aan uw gemoed behaagt, dat ik mijn doode begrave, hoort mij dan en spreekt voor mijGa naar voetnoot5) bij Ephron, zoon van Seor, |
9. Ut det mihi speluncam duplicem, quam habet in extrema parte agri sui: pecunia digna tradat eam mihi coram vobis in possessionem sepulcri. | 9. dat hij mij geve de dubbele spelonkGa naar voetnoot6), die hij heeft aan het einde van zijnen akker; voor de geldswaarde drage hij die over aan mij, in tegenwoordigheid van ulieden, tot een eigen grafplaats. |
10. Habitabat autem Ephron in medio filiorum Heth. Responditque Ephron ad Abraham cunctis audientibus qui ingrediebantur portam civitatis illius, dicens: | 10. Ephron nu woondeGa naar voetnoot7) tusschen de zonen van Heth. En Ephron antwoordde aan Abraham, ten aanhooren van allen, die de poort dier stad binnengingen, zeggende: |
11. Nequaquam ita fiat, domine mi, sed tu magis ausculta, quod loquor: Agrum trado tibi, et speluncam, quae in eo est, praesentibus filiis populi mei, sepeli mortuum tuum. | 11. Geenszins zóó geschiede het, mijn heer, maar luister gij liever naar hetgeen ik zeg: Den akker en de spelonk, die daarin is, geef ik u in tegenwoordigheid van de zonen mijns volks; begraaf uw doodeGa naar voetnoot8). |
12. Adoravit Abraham coram populo terrae. | 12. Abraham boog zich diep voor het volk des lands. |
13. Et locutus est ad Ephron circumstante plebe: Quaeso, ut audias me: Dabo pecuniam pro agro: suscipe eam, et sic sepeliam mortuum meum in eo. | 13. En hij sprak tot Ephron, terwijl het volk rondom stond: Ik bid u, hoor mij. Ik zal het geld voor den akker betalen; neem het aan en aldus zal ik daarin mijn doode begraven. |
14. Responditque Ephron: | 14. En Ephron antwoordde: |
15. Domine mi, audi me: Terra, | 15. Mijn heer, hoor mij: Het land, |
[pagina 90]
quam postulas, quadringentis siclis argenti valet: istud est pretium inter me et te: sed quantum est hoc? sepeli mortuum tuum. | dat gij vraagt, is vierhonderd sikkels zilver waard; dit is de prijs tusschen mij en u, maar wat maakt dit uit? Begraaf uw doode. |
16. Quod cum audisset Abraham, appendit pecuniam, quam, Ephron postulaverat, audientibus filiis Heth, quadringentos siclos argenti probatae monetae publicae. | 16. Toen Abraham dit gehoord had, woog hij het geld toeGa naar voetnoot9), dat Ephron ten aanhooren der zonen van Heth gevorderd had, vierhonderd sikkels zilver in gekeurde, gangbare munt. |
17. Confirmatusque est ager quondam Ephronis, in quo erat spelunca duplex, respiciens Mambre, tam ipse, quam spelunca, et omnes arbores ejus in cunctis terminis ejus per circuitum, | 17. En deugdelijk overgedragen werd de akker, die vroeger aan Ephron toebehoorde, waarin de dubbele spelonk was, tegenover Mambre, zoowel de akker als de spelonk en al zijn geboomte over geheel zijne uitgestrektheid in het rond, |
18. Abrahae in possessionem, videntibus filiis Heth, et cunctis qui intrabant portam civitatis illius. | 18. aan Abraham in eigendom, ten aanzien van de zonen van Heth en van allen, die de poort dier stad binnentraden. |
19. Atque ita sepelivit Abraham Saram uxorem suam in spelunca agri duplici, quae respiciebat Mambre, haec est Hebron in terra Chanaan. Infra XXXV 27. | 19. En alzoo begroef Abraham Sara, zijne huisvrouw, in de dubbele spelonk van den akker tegenover Mambre, dat is Hebron, in het land ChanaänGa naar voetnoot10). |
20. Et confirmatus est ager, et antrum, quod erat in eo, Abrahae in possessionem monumenti a filiis Heth. | 20. En de akker en de spelonk, welke daarin was, werd aan Abraham tot een eigen grafstede afgestaan door de zonen van HethGa naar voetnoot11). |
- voetnoot1)
- Zie over Hebron XIII noot 13.
- voetnoot2)
- Dit beteekent niet, dat Abraham afwezig was, maar dat hij alle andere bezigheid ter zijde stelde voor de rouwplechtigheid.
- voetnoot3)
- De inwoners van Hebron worden bij hunnen stamnaam zonen van Heth, Hebr. ‘benê Cheth’ aangeduid.
- voetnoot4)
- Vorst Gods beteekent ‘aanzienlijk vorst’. De toevoeging Gods komt meermalen voor, bijv. in bergen Gods, ceders van God, en wijst het voortreffelijke in zijne soort aan. Het hoofsche aanbod der zonen van Heth was in zooverre ernstig, dat het geheel en al geschiedde volgens de vormen der oostersche wellevendheid, welke ook nu nog bij koop en verkoop op soortgelijke wijze in acht wordt genomen. Abraham wist echter wel, gelijk uit het vervolg blijkt, dat het alleen de bewilliging in zijn voorstel op zekere voorwaarden beteekende.
- voetnoot5)
- Geen enkele zaak bijkans wordt in het Oosten zonder bemiddeling van tusschenpersonen afgehandeld.
- voetnoot6)
- Het Hebreeuwsch heeft: ‘de spelonk van Machpela’. Om haar natuurlijken vorm droeg de spelonk dien naam, welke dubbelheid beteekent.
- voetnoot7)
- Volgens den grondtekst was Ephron gezeten tusschen de zonen van Heth. nl. in de volksvergadering, tot welke Abraham het woord richtte.
- voetnoot8)
- Wederom spreekt hier en ook later v. 15 de oosterling, die ook in handelszaken de regels der hoffelijkheid zorgvuldig onderhoudt.
- voetnoot9)
- Het geld werd niet toegeteld, maar toegewogen. Er was nog geen gemunt geld. Volgens den grondtekst heeten de door Abraham toegewogen sikkels ‘gangbaar bij den koopman’. Het zilver werd, ten bewijze van zijn gewicht en gehalte, door de kooplieden gemerkt en diende zoo als betaalmiddel.
- voetnoot10)
- De toevoeging in het land Chanaän is een der talrijke kleine aanwijzingen, welke aantoonen, dat Moses buiten dat land voor zijn volk geschreven heeft.
- voetnoot11)
- Opmerkelijk is in deze laatste verzen de uiterst nauwkeurige en breede verhaaltrant. De akker en de spelonk van Machpela waren de eerste en eenige vaste bezitting van Abraham in het hem door God beloofde land. Van den zoo gewichtigen koop wordt ons de koopakte hier medegedeeld. Nog houden de Mahomedanen de grafspelonk als een hunner voornaamste heiligdommen in eere. De toegang tot de moskee, welke boven de eerwaardige plek gebouwd is, werd slechts zelden aan vreemden verleend. In het jaar 1869 mocht de Pruisische kroonprins Frederik, in het jaar 1881 de prins van Wales er binnentreden. Een wetenschappelijk onderzoek kon nimmer nog gebeuren.