De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXII.
|
1. Quae postquam gesta sunt, tentavit Deus Abraham, et dixit ad eum: Abraham, Abraham. At ille respondit: Adsum. Judith VIII 22; Hebr. XI 17. | 1. Nadat dit gebeurd was, beproefde God Abraham en zeide tot hem: Abraham, Abraham. En hij antwoordde: Hier ben ik. |
2. Ait illi: Tolle filium tuum unigenitum, quem diligis, Isaac, et vade in terram visionis: atque ibi offeres eum in holocaustum super unum montium quem monstravero tibi. | 2. Hij sprak tot hem: Neem uwen zoon, uwen eeniggeborenen, dien gij liefhebt, Isaäc, en ga naar het land des gezichtsGa naar voetnoot1); en daar zult gij hem offeren tot een brandofferGa naar voetnoot2) op een der bergen, dien Ik u toonen zal. |
[pagina 86]
3. Igitur Abraham de nocte consurgens, stravit asinum suum: ducens secum duos juvenes, et Isaac filium suum: cumque concidisset ligna in holocaustum, abiit ad locum quem praeceperat ei Deus. | 3. Abraham stond alzoo des nachts op, zadelde zijnen ezel en nam met zich twee knechten en Isaäc, zijnen zoon, en als hij hout voor een brandoffer gekloofd had, ging hij naar de plaats, welke de Heer hem had aangewezen. |
4. Die autem tertio, elevatis oculis, vidit locum procul: | 4. Op den derden dag nu zag hij, de oogen opslaande, de plaats van verre. |
5. Dixitque ad pueros suos: Exspectate hic cum asino: ego et puer illuc usque properantes, postquam adoraverimus, revertemur ad vos. | 5. En hij sprak tot zijne knechten: Wacht hier met den ezel; ik en de knaap zullen haastig derwaarts gaan en, na aanbeden te hebbenGa naar voetnoot3), tot u terugkeeren. |
6. Tulit quoque ligna holocausti, et imposuit super Isaac filium suum: ipse vero portabat in manibus ignem et gladium. Cumque duo pergerent simul, | 6. Hij nam ook het hout voor het brandoffer en legde het op Isaäc, zijnen zoon, maar zelf droeg hij in de handen het vuur en het zwaard. En terwijl beiden met elkander voortgingen, |
7. Dixit Isaac patri suo: Pater mi. At ille respondit: Quid vis fili? Ecce, inquit, ignis et ligna: ubi est victima holocausti? | 7. zeide Isaäc tot zijnen vader: Mijn vader. Deze nu antwoordde: Wat wilt gij, mijn zoon? Zie, zeide hij, hier is het vuur en het hout; waar is het slachtdier voor een brandoffer? |
8. Dixit autem Abraham: Deus providebit sibi victimam holocausti, fili mi. Pergebant ergo pariter: | 8. Abraham nu zeide: God zal zich voorzien van het slachtdier voor een brandoffer, mijn zoon. Zij gingen dan samen voort. |
9. Et venerunt ad locum quem ostenderat ei Deus, in quo aedificavit altare, et desuper ligna composuit: cumque alligasset Isaac filium suum, posuit eum in altare super struem lignorum. | 9. En zij kwamen op de plaats, welke God hem getoond had, alwaar hij het altaar bouwde en daarop het hout schikte, en na Isaäc, zijnen zoon, gebonden te hebben, legde hij hem op het altaar boven op den houtstapel. |
10. Extenditque manum, et arripuit gladium, ut immolaret filium suum. Jac. II 21. | 10. En hij strekte de hand uit en greep het zwaard om zijnen zoon te slachtofferen. |
11. Et ecce Angelus Domini de coelo clamavit, dicens. Abraham, Abraham. Qui respondit: Adsum. | 11. En zie, de engel des Heeren riep van den hemel en zeide: Abraham, Abraham. Deze antwoordde: Hier ben ik. |
12. Dixitque ei: Non extendas manum tuam super puerum, neque facias illi quidquam: nunc cognovi | 12. En hij sprak tot hem: Strek uwe hand niet uit over den knaap noch doe hem iets; nu weet IkGa naar voetnoot4), |
[pagina 87]
quod times Deum, et non pepercisti unigenito filio tuo propter me. | dat gij God vreest en dat gij uwen eenigen zoon niet gespaard hebt om Mij. |
13. Levavit Abraham oculos suos, viditque post tergum arietem inter vepres haerentem cornibus, quem assumens obtulit holocaustum pro filio. | 13. Abraham sloeg zijne oogen op en zag achter zich eenen ram, die met de horens tusschen de doornstruiken verward was: dezen greep hij en droeg hij ten brandoffer op in plaats van zijn zoon. |
14. Appellavitque nomen loci illius, Dominus videt. Unde usque hodie dicitur: In monte Dominus videbit. | 14. En hij noemde den naam van die plaats: de Heer zietGa naar voetnoot5). Vandaar zegt men nog heden: Op den berg zal de Heer zienGa naar voetnoot6). |
15. Vocavit autem Angelus Domini Abraham secundo de coelo, dicens: | 15. En de engel des Heeren riep ten tweeden male van den hemel tot Abraham en zeide: |
16. Per memetipsum juravi, dicit Dominus: quia fecisti hanc rem, et non pepercisti filio tuo unigenito propter me: Ps. CIV 9; Eccli. XLIV 21; I Mach. II 52; Luc. I 73; Hebr. VI 13, 17. | 16. Bij Mij zelven heb Ik gezworen, zegt de HeerGa naar voetnoot7): Omdat gij dit gedaan en uwen eenigen zoon niet gespaard hebt om Mij, |
17. Benedicam tibi, et multiplicabo semen tuum sicut stellas coeli, et velut arenam quae est in littore maris: possidebit semen tuum portas inimicorum suorum, | 17. zal Ik u zegenen en zal Ik uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels en als het zand, dat aan den oever der zee is. Uw zaad zal de poorten zijner vijanden bezittenGa naar voetnoot8) |
18. Et BENEDICENTUR in semine tuo omnes gentes terrae, quia obedisti voci meae. Supra XII 3 et XVIII 18; Infra XXVI 4; Eccli. XLIV 25; Act. III 25. | 18. en gezegend zullen worden in uw zaad alle volken der aardeGa naar voetnoot9), omdat gij aan mijne stem gehoorzaamd hebt. |
19. Reversus est Abraham ad pueros suos, abieruntque Bersabee simul, et habitavit ibi. | 19. Abraham keerde terug naar zijne knechten, en zij gingen te zamen naar Bersabee, en hij woonde daar. |
[pagina 88]
20. His ita gestis, nuntiatum est Abrahae quod Melcha quoque genuisset filios Nachor fratri suo, | 20. Nadat deze dingen aldus geschied waren, werd aan Abraham geboodschapt, dat ook Melcha zijnen broeder Nachor zonen gebaard hadGa naar voetnoot10): |
21. Hus primogenitum, et Buz fratrem ejus, et Camuel patrem Syrorum, | 21. Hus, den eerstgeborene, en Buz, zijnen broeder, en Camuel, den vader der SyriërsGa naar voetnoot11), |
22. Et Cased, et Azau, Pheldas quoque et Jedlaph, | 22. en Cased en Azau, ook Pheldas en Jedlaph |
23. Ac Bathuel, de quo nata est Rebecca: octo istos genuit Melcha, Nachor fratri Abrahae. | 23. en Bathuel, van wien Rebecca geboren is. Deze acht heeft Melcha den broeder van Abraham, Nachor, gebaard. |
24. Concubina vero illius, nomine Roma, peperit Tabee, et Gaham, et Tahas, et Maacha. | 24. En zijne bijvrouw, Roma genaamd, baarde Tabee en Gaham en Tahas en Maächa. |
- voetnoot1)
- Eerst wordt den aartsvader het land in het algemeen, later de bepaalde offerplaats aangewezen. De grondtekst heeft: ‘en ga naar het land van den Moria’. Deze eigennaam beteekent: ‘gezicht’ of ‘verschijning van Jehova’, volgens anderen: ‘aangetoond door Jehova’, en ontleent aan de in dit hoofdstuk beschreven gebeurtenis zijnen oorsprong. Zoo is dus hier de plaats bij haar lateren, den Israëlieten bekenden naam genoemd. Het is de tempelberg van Jerusalem, zie II Par. III 1.
- voetnoot2)
- Elk woord van Gods bevel slaat wonden en altijd dieper wonden. Abraham moet zijnen zoon en wel zijnen eeniggeborenen, dien hij meer dan iets ter wereld liefheeft, zijnen Isaäc nemen. En hij, de vader, zal dien zoo vurig verlangden en eindelijk door God geschonken lieveling, den zoon der beloften, met wien God zijn altijddurend verbond van zegening zou vaststellen (XVII 19), hij zal hem als een offerdier, God ter eere, slachten met eigen hand, hem offeren tot een brandoffer. Zoo beproefde God Abraham, ten einde zijn trouwen dienaar in staat te stellen om de heldhaftigste deugd te beoefenen, rijke verdiensten te verwerven en voor alle komende geslachten een toonbeeld te worden van het krachtigst geloof en van de volmaaktste gehoorzaamheid.
- voetnoot3)
- Na aanbeden te hebben, na aan God door eene offerande den verschuldigden dienst der aanbidding te hebben gebracht.
- voetnoot4)
- Naar menschelijke wijze van spreken zegt de engel in naam van God: nu weet Ik. Ook wordt met die woorden aangeduid, dat geen verdere beproeving van Abraham's geloof noodig zal zijn.
- voetnoot5)
- De grondtekst heeft: ‘Jehova zal zien’ of ‘zal voorzien’. Het is eene zinspeling op het antwoord aan Isaäc. Zie v. 8.
- voetnoot6)
- Het werd een spreekwoord: op den berg zal de Heer zien, of naar het Hebreeuwsch: ‘op den berg van Jehova zal er in voorzien worden’. De beteekenis is, dat God in den nood helpt of helpen zal, gelijk Hij Abraham hielp.
- voetnoot7)
- Naar menschelijke wijze sprekend, vernieuwt God de vroegere beloften en betuigt Hij zoo nadrukkelijk mogelijk met een eed, dat zijn genomen besluit van genade en zegening onherroepelijk is.
- voetnoot8)
- Met de poorten der vijanden zijn hunne steden en sterkten bedoeld. De poorten zijner vijanden bezitten beteekent alzoo in het algemeen ‘op de vijanden in den strijd de overhand hebben’.
- voetnoot9)
- De grondtekst heeft hier niet juist dezelfde uitdrukking als hierboven XII 3 en XVIII 18, maar: ‘En in uw zaad zullen zich zegenen alle volken der aarde’. Hiermede is de goddelijke zegening en hare uitwerking in de volken uitgedrukt. Gezegend in Abraham, zullen zich de volken gezegend noemen, wanneer hun het heil der verlossing gewordt in en door Abraham's zoon, den Christus, die metterdaad vervullen zal, wat in Isaäc's opoffering werd voorbeduid.
- voetnoot10)
- De geslachtslijst van Nachor wordt medegedeeld als voorbereiding tot het later verhaal van Isaäc's huwelijk.
- voetnoot11)
- De lezing van den grondtekst ‘Camuel, den vader van Aram’ verdient de voorkeur. Klaarblijkelijk is de hier genoemde Aram een ander dan die van X 22.