De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XX.
|
1. Profectus inde Abraham in terram australem, habitavit inter Cades, et Sur: et peregrinatus est in Geraris. | 1. Van daar vertrok Abraham naar het zuidelijk land en woonde tusschen Cades en Sur en hij was vreemdeling in Gerara. |
2. Dixitque de Sara uxore sua, Soror mea est. Misit ergo Abimelech rex Gerarae, et tulit eam. | 2. En hij zeide van Sara, zijne huisvrouw: Zij is mijne zuster. Abimelech dan, de koning van Gerara, zond en nam haar wegGa naar voetnoot1). |
[pagina 79]
3. Venit autem Deus ad Abimelech per somnium nocte, et ait illi: En morieris propter mulierem quam tulisti: habet enim virum. | 3. God nu kwam tot Abimelech des nachts in een droom en sprak tot hem: Zie, gij zult sterven wegens de vrouw, die gij genomen hebt, want zij heeft eenen man. |
4. Abimelech vero non tetigerat eam, et ait: Domine, num gentem ignorantem et justam interficies? | 4. Abimelech echter had haar niet aangeraaktGa naar voetnoot2) en zeide: Heer, zult Gij dan een onwetend en rechtvaardig volk doodenGa naar voetnoot3)? |
5. Nonne ipse dixit mihi: Soror mea est: et ipsa ait: Frater meus est? in simplicitate cordis mei, et munditia manuum mearum feci hoc. | 5. Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijne zuster; en heeft zij niet zelve gezegd: Hij is mijn broeder? In onschuld mijns harten en in reinheid mijner handen heb ik dit gedaanGa naar voetnoot4). |
6. Dixitque ad eum Deus: Et ego scio quod simplici corde feceris: et ideo custodivi te ne peccares in me, et non dimisi ut tangeres eam. | 6. En God zeide tot hem: Ook Ik weet, dat gij het met een onschuldig hart gedaan hebt, en daarom bewaarde Ik u, dat gij niet zoudt zondigen tegen Mij, en liet Ik niet toe, dat gij haar zoudt aanraken. |
7. Nunc ergo redde viro suo uxorem, quia propheta est: et orabit pro te, et vives: si autem nolueris reddere, scito quod morte morieris tu, et omnia quae tua sunt. | 7. Nu dan geef de vrouw aan haren man terug, want hij is een profeetGa naar voetnoot5), en hij zal voor u bidden en gij zult leven; zoo gij haar echter niet wilt teruggeven, weet dan, dat gij den dood zult sterven, gij en al wat het uwe is. |
8. Statimque de nocte consurgens Abimelech, vocavit omnes servos suos: et locutus est universa verba haec in auribus eorum, timueruntque omnes viri valde. | 8. En Abimelech terstond des nachts opstaande, riep al zijne dienstknechten en hij sprak al deze woorden tot hunne ooren, en alle mannen werden zeer bevreesd. |
9. Vocavit autem Abimelech etiam Abraham, et dixit ei: Quid fecisti | 9. Abimelech nu riep ook Abraham en zeide tot hem: Wat hebt |
[pagina 80]
nobis? quid peccavimus in te, quia induxisti super me et super regnum meum peccatum grande? quae non debuisti facere, fecisti nobis. | gij ons gedaan? Wat hebben wij tegen u misdreven, dat gij over mij en over mijn rijk groote zonde gebracht hebt? Hetgeen gij niet doen moest, hebt gij ons gedaan. |
10. Rursumque expostulans, ait: Quid vidisti, ut hoc faceres? | 10. En andermaal drong hij aan en sprak hij: Wat hebt gij beoogd met dit te doen? |
11. Respondit Abraham: Cogitavi mecum, dicens: Forsitan non est timor Dei in loco isto: et interficient me propter uxorem meam: | 11. Abraham antwoordde: Ik dacht bij mij zelven en zeide: Misschien is er geen vreeze Gods in deze plaats en zullen zij mij dooden om mijne huisvrouw. |
12. Alias autem et vere soror mea est, filia patris mei, et non filia matris meae, et duxi eam in uxorem. Supra XII 13. | 12. Anderszins is zij ook waarlijk mijne zuster, de dochter mijns vaders, maar niet de dochter mijner moeder, en ik heb haar tot huisvrouw genomenGa naar voetnoot6). |
13. Postquam autem eduxit me Deus de domo patris mei, dixi ad eam: Hanc misericordiam facies mecum: In omni loco, ad quem ingrediemur, dices quod frater tuus sim. | 13. Nadat nu God mij uit het huis mijns vaders gevoerd heeft, heb ik haar gezegd: Doe mij deze goedgunstigheid: in alle plaats, werwaarts wij zullen komen, zult gij zeggen dat ik uw broeder ben. |
14. Tulit igitur Abimelech oves et boves, et servos et ancillas, et dedit Abraham: reddiditque illi Saram uxorem suam, Infra XXVI 9. | 14. Abimelech nam dan schapen en runderen en knechten en dienstmaagden en schonk ze aan Abraham en hij gaf hem Sara, zijne huisvrouw, terug. |
15. Et ait: Terra coram vobis est, ubicumque tibi placuerit habita. | 15. En hij zeide: Het land ligt voor u, woon waar het u goeddunkt. |
16. Sarae autem dixit: Ecce mille argenteos dedi fratri tuo, hoc erit tibi in velamen oculorum ad omnes qui tecum sunt, et quocumque perrexeris: mementoque te deprehensam. | 16. En tot Sara zeide hij: Zie, duizend zilverlingen heb ik gegeven aan uwen broeder; dit zal u tot eene dekking der oogen zijn voor allen, die bij u zijn, en overal waar gij henen gaat; en herinner u, dat gij erkend zijt gewordenGa naar voetnoot7). |
[pagina 81]
17. Orante autem Abraham, sanavit Deus Abimelech et uxorem, ancillasque ejus, et pepererunt: | 17. Als dan Abraham bad, genas God Abimelech en zijne huisvrouw en dienstmaagden, en zij baardenGa naar voetnoot8). |
18. Concluserat enim Dominus omnem vulvam domus Abimelech propter Saram uxorem Abrahae. | 18. Want de Heer had elken moederschoot van Abimelech's huis gesloten wegens Sara, de huisvrouw van Abraham. |
- voetnoot1)
- Abimelech was waarschijnlijk, evenals Pharao, de algemeene koningsnaam. Hij zond lieden, die haar ontvoerden. Hoewel Sara om hare negentig jaren nog niet met eene vrouw van dien leeftijd in onze dagen mag worden gelijkgesteld, kan zij toch naar den gewonen loop der natuur geen schoone vrouw meer geweest zijn. Niettemin was zij het. God had haar buiten de orde der natuur bestemd om moeder te worden en te dien einde was zij door Hem op wonderbare wijze verjeugdigd, met frissche levenskracht en bevalligheid opnieuw toegerust.
- voetnoot2)
- Gods bijzondere zorg had dit verhinderd. Zie v. 6 en 17.
- voetnoot3)
- De grondtekst heeft: ‘Zult Gij ook een rechtvaardig volk dooden’. Wellicht zinspeelt de Philistijnsche koning op den ondergang van Sodoma en Gomorrha.
- voetnoot4)
- Wijl het gebruik dier tijden de samenleving met meerdere vrouwen wettigde, verantwoordt zich Abimelech alleen op het punt van beschuldiging, dat hij een gehuwde vrouw tot zich genomen had.
- voetnoot5)
- Voor het eerst komt hier het woord profeet voor. Het Hebreeuwsche woord ‘nabi’ komt van ‘naba’ dat de beteekenis heeft van ontspringen, ontspruiten. Nabi is iemand, die met Gods geest vervuld, niet zijn eigen woord maar het woord van God uitbrengt en mededeelt. Als een, aan wien God zijne geheimen openbaart, als Gods vertrouweling is Abraham profeet, staat hij als zoodanig onder bijzondere bescherming en heeft hij in zijn gebed ook bijzonderen invloed bij God.
- voetnoot6)
- Dergelijke huwelijken werden in lateren tijd door de goddelijke wet verboden. Volgens velen zou Sara dezelfde als Jescha zijn en bij haar huwelijk eerst den naam Saraï hebben gekregen, zie XI 29.
- voetnoot7)
- Met de zegswijze aan uwen broeder zinspeelt de koning op de aanleiding tot hetgeen gebeurd is en verontschuldigt hij voor Sara zooveel mogelijk zijne handelwijze. En om haar te eeren voor alle personen van haar huis, die den smaad hunner gebiedster gezien hebben, geeft hij aan Abraham, haar ter wille, dit rijke geschenk van hulde, opdat zij de oogen dekken of sluiten, het onrecht niet meer gedenken zal. Deze verklaring schijnt wel de aannemelijkste. Volgens niet weinige schriftverklaarders echter zou Abimelech met eene dekking der oogen er op zinspelen, dat Sara voortaan den sluier, het onderscheidingsteeken der gehuwde vrouwen, behoort te dragen. Ook de laatste woorden en herinner u enz. bevatten eene terechtwijzing. Sara wilde een ongehuwde schijnen, maar zij is erkend geworden. De herinnering hieraan moet haar aansporen om in het vervolg de waarheid te spreken. In dien zin begreep het ook de Septuagint. Wat den grondtekst betreft, daar worden de woorden: en overal waar gij henen gaat; en herinner u, enz. niet gevonden. Gewoonlijk vertaalt men er het slot van Abimelech's rede: ‘en bij allen zijt gij gerechtvaardigd’, m.a.w. bij allen is u recht gedaan door deze mijne openlijke erkenning van het ongelijk.
- voetnoot8)
- De krankheid van Abimelech's huis schijnt het verwekken van kinderen verhinderd te hebben.